Belastingplan 1991
De regering is in afwachting van het rapport van de nieuwe commissie voor de
belastingherziening. In het Belastingplan 1991 is daarom geen sprake van de profilering
die van een nieuwe regering mag worden verwacht. Het gebrek aan besluitvaardigheid
uit zich onder andere in de comptabele kosmetica die is gehanteerd om het
financieringstekort naar beneden te brengen. Dit komt getruct over en heeft een
negatieve invloed op het betrouwbaarheidsgehalte van de overheid. Voor zover wel
sprake is van nieuwe wetgeving leidt deze vaak tot toename van de complexiteit van het
belastingstelsel.
PROF. DR. L.G.M. STEVENS’
Comptabele kosmetica
Belastingplan zonder nieuw beleid
In fiscaal jargon uitgedrukt is de Miljoenennota 1991 niet
meer dan een voorlopige aanslag. De meeste getallen
kloppen wel, maar een aantal cijfers is nog niet concreet
beschikbaar. Voordedefinitieve invulling wordt gewacht tot
de ‘mid-term-review’. Terecht steekt de Raad van State
enigszins de draak met deze nieuwe terminologie. Hij
suggereert het woord ‘mid-term review’ te vervangen door
de term ‘tussenbalans’. Daarmee zou trouwens ook recht
worden gedaan aan de gevoelens die de lezer bekruipen
bij het bestuderen van deze nota. Zoals de Raad van State
stelt, kan van de voorliggende begroting voor het dienstjaar
1991 immers worden betwijfeld of wel van een volwaardige
besluitvorming sprake is geweest. Harde, maar terechte
kritiek.
Te gemakkelijk is een toevlucht genomen tot de comptabele kosmetica om de eerste Miljoenennota van dit kabinet toch nog een toonbaar uiterlijk te geven. Het inbouwen
van kaseffecten die slechts tijdelijk soelaas bieden, zoals
de verkoop van staatsdeelnemingen ter grootte van
/ 1 miljard en het opschroeven van de voorlopige aanslagregeling van de vennootschapsbelasting die eveneens
/ 1 miljard moet opbrengen, overtuigt niet. Moeilijk is vol te
houden dat de beleidsdoelstelling uit de roemruchte startbrief, het financieringstekort in 1991 tot 4,75% van het
nationaal inkomen te zullen terugbrengen, op solide wijze
is gerealiseerd. De beslissing de AKW-bijdrage van
/ 1.550 miljoen voor 1991 in 1990 te boeken om zo het
financieringstekort van 1991 te verminderen ten nadele
van het tekort van 1990 versterkt het beeld van een getruukt budget. Zou een ondernemer in zijn fiscale jaarstukken zo met zijn lastentoerekening aan de jaren omspringen
dan zou dit tot regelrechte problemen met de fiscus leiden.
Ik meen dat een kabinet zich dan ook van dergelijke
kunstgrepen dientte onthouden. Ze hebben een negatieve
invloed op het betrouwbaarheidsgehalte van onze overheid. Ter verontschuldiging van het zittende kabinet zij
opgemerkt dat het een groot gedeelte van de financieringsproblematiek van het vorige kabinet heeft geerfd. De behoefte een deel daarvan naar die periode terug te wentelen
kon blijkbaar niet worden onderdrukt.
Zo de kritiek van de Raad van State op de gebrekkige
besluitvorming voor de Miljoenennota in haar totaliteit mogelijk wat overtrokken zou klinken, ze geldt in ieder geval
ten voile voor het belastingplan 1991. Het belastingplan
ademt de sfeer van een kabinet dat braaf op de winkel past.
Van enige profilering is geen sprake. Het belastingplan
1991 bestaat uit uithijgen na de Oortoperatie en wachten
op de resultaten van de nieuwe belastingherzieningscommissie (commissie-Stevens). Het bevat hoofdzakelijk
maatregelen in de sfeer van de omzetbelasting die om
communautaire redenen moeten worden genomen.
Besloten is de beeindiging van de alleenstaandetoeslag
uit te stellen. Tot handhaving van de koopkracht van alleenstaanden op minimumloonniveau wordt voor 1991 deze
aftrek op / 845 gesteld. De besluitvorming over de alleenstaandetoeslag na 1991 zal plaatsvinden mede in het licht
van hetadvies van de commissie-Stevens. De commissieOort, die reeds uitgebreid op dat vraagstuk heeft gestudeerd, heeft afschaffing van de alleenstaande-aftrek bepleit. Aan toekenning daarvan kleven imrriers zoveel administratief- en controletechnische bezwaren, dat de commissie van oordeel was dat een dergelijke aftrek beter niet kon
worden ingevoerd. De toenmalige regering nam dit standpunt over, maar via amendement kwam de alleenstaandeaftrek, zij het in afgeslankte vorm en als eenjarige overgangsmaatregel, terug. Natuurlijk wegen de uitvoeringstechnische bezwaren relatief nog zwaarder bij de thans
voorgestelde verder uitgeklede alleenstaande-aftrek. Deze
fungeert dan ook vooral als een politiek schaamlapje.
ESB 3-10-1990
WIR-premiebelasting
De enige pregnante belastingmaatregel in de Miljoenennota, de invoering van een WIR-premiebelasting, moest al
worden ingesliktvoordat Hare Majesteitde eerste letter van
Hoogleraar fiscale ecomomie, Erasmus Universiteit Rotterdam.
919
de Troonrede had voorgelezen. Daarvoor was voor het jaar
1991 reeds / 350 miljoen ingeboekt. De verwachte WIRoverschrijdingen die volgens de ferme bewoordingen van
de minister van Financien in het kader van de stringente
budgetdiscipline op het bedrijfsleven zouden moeten worden verhaald, bleken in het thans populaire visserslatijn
uitgedrukt ‘boterzachte’ cijfers.
De compensatie werd gegoten in de vorm van een
WIR-premiebelasting en in een temporisering van de uitbetaling van de WIR-premies. Ten onrechte werd de WIRpremiebelasting in het politieke jargon als ‘Stevensheffing’
aangeduid. De door Financien beoogde netting week namelijk wezenlijk af van de door mij ter oplossing van het
overschrijdingsprobleem geopperde WIR-premiebelasting. Voor zover het persbericht omtrent deze Financienvariant de precieze kenmerken van de voorgestelde hefting
vrijgeeft, kan slechts de conclusie worden getrokken dat de
Raad van State terecht de staf over deze variant heeft
gebroken. Het loterij-effect van de heffing die betrekking
had op alle na 1 juni 1990 nog niet verrekende premies,
maar de voor die datum verrekende premies ongemoeid
liet, was dermate overheersend, dat deze heffing regel-
Tabel. De invloed op de belastingopbrengst van reeds
vaststaande, bij het parlement aanhangige en voorgestelde fiscale maatregelen3 (in f mln.)
Invloed op de opbrengst in
1991
Vaststaande maatregelen
Verlaging vermogensaftrek tot nihil in
de Vpb per 1-10-1988
525
Beperking aftrekbaarheid gemengde kosten
winstsfeer per 1 -7-1989
285
Invoering wetgeving-Oort per 1-1-1990
1.420
Herziening deelnemingsvrijstelling
135
per 1-1-1990
Omzetting kleinschaligheidstoeslag in
investeringsaftrek per 1-1-1990
-75
Wijziging Ib en vb tijdelijke genotsrechten
(mantels en blote eigendommen) per 1-1-1990
40
Verhoging dieselaaccijns per 1-1-1990
45
Verhoging kostenforfait inkomsten uit
vroegere arbeid per 1 -4-1990
-30
Wijziging regime beleggingsinstellingen
65
per 1-5-1990
Herziening invorderingswet 1-6-1990
-320
Afschaffing beursbelasting per 1-7-1990
-60
Aftopping reiskostenforfait per 1-8-1990
145
Overige vaststaande maatregelen
Subtotaal
20
-645
1992
-110
445
5
-275
25
-40
10
25
85
Aanhangige maatregelen
Verhoging bezineaccijns per 1-11-1990
Wijziging plaats van dienst van
bepaalde prestaties (‘Uslandroute’)
per 1-1-1991
Brede herwaardering per 1-1-1991
Afschaffen fiscale aftrekbaarheid geldboeten
Herstructurering accijnzen per 1-1-1991
Invoering WIR-premiebelasting per 1-6-1990
Subtotaal
275
40
255
5
-30
350
895
160
40
20
-10
210
Voorgestelde maatregelen
Enkele diensten van notarissen en
advocaten naar algemene btw-tarief
Aanpassing 80%-regeling
Handhaving alleenstaandetoeslag
Subtotaal
Totaal
140
20
10
-85
75
70
80
325
375
a. Mutaties op kasbasis ten opzichte van het voorafgaande jaar.
Bran: Miljoenennota 1991, biz. 88.
920
recht in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Aan mijn
voorstel kleefde deze ongelijkheid niet, omdat de heffing
betrekking zou hebben op alle premies wegens op of na 1
januari 1988 aangegane investeringen. Een meer diepgaande discussie heeft voor de fiscale praktijk haar belang
verloren, maar voor de annalen wilde ik dit toch wel even
gezegd hebben.
Van de totaal begrote opbrengst ter grootte van
/ 1,4 miljard blijkt thans / 0,4 miljard te kunnen worden
weggestreept tegen dubbeltellingen in de cijferopstelling
van het ministerie van Financien en / 0,475 miljard tegen
lager geraamde WIR-uitgaven. Voorwaar, geen sterke
staaltjes van f inancieel management. Het resterende tekort
wordt weggewerkt door verdergaande temporisering van
de uitkering van de WIR-premies in vijf jaarlijkse termijnen.
Sluitstuk van de compensatie vormt de beeindiging van de
rijksbijdrage ter grootte van / 600 miljoen in het AWBZfonds. Omdat het de bedoeling is dat de AWBZ-premielastverhoging gaat drukken op het bedrijfsleven, mag men
verwachten dat deze hogere premie, die sinds 1 januari
1990 voor rekening van de werknemers komt, in de overhevelingstoeslag wordt gecompenseerd. Daarbij dienen de
rekenmeesters zich wel te realiseren dat de overhevelingstoeslag in de loonbelasting en de premieheffing volksverzekeringen wordt betrokken. Voor een netto gelijkblijvend
resultaat, zal de AWBZ-compensatie dus gebruteerd in de
overhevelingstoeslag moet worden opgenomen. Dat zal
me een rekenpartij worden!
Blijfl nog staan het onbehaaglijke gevoel dat andere
ondernemers dan degenen die de WIR-overschrijding hebben veroorzaakt voor de overschrijding moeten opdraaien.
Premies voor kapitaalintensieve produktietechnieken worden verhaald op de factor loon. Of dat zo logisch is?
Nieuwe belastingmaatregelen
Voor 1991 worden drie nieuwe maatregelen voorgesteld
die nog niet in het parlement aanhangig zijn gemaakt. Deze
betreffen de overbrenging van een’ aantal diensten van
advocaten en procureurs van het verlaagde naar het gewone tarief en het niet langer vrijstellen van bepaalde
diensten van notarissen en gerechtsdeurwaarders. Deze
maatregelen zijn in lijn met EG-ontwikkelingen.
De derde maatregel betreft de vermogensbelasting.
Reeds op 12 juli is de ministerraad akkoord gegaan met
een revisie van de zogenoemde 80%-regel. Uitgangspunt
van de vermogensbelasting is dat in totaal nimmer meer
dan 80% van het belastbare inkomen aan inkomsten- en
vermogensbelasting behoeft te worden betaald. Als men er
dus in slaagt het belastbaar inkomen tot nihil terug te
brengen, vervalt in feite de vermogensbelasting. Vele directeuren/grootaandeelhouders bleken daarin gemakkelijk
te slagen, temeer omdat de directeur/grootaandeelhouder
niet verplicht is voor zijn verrichte arbeid van de aandelenvennootschap een arbeidsbeloning te vragen.
Voorgesteld wordt om het belastbaar inkomen van een
directeur- grootaandeelhouder voor toepassing van de 80%regeling zodanig te herrekenen dat ten minste 1% van de
waarde van zijn aandelen als vergoeding voor zijn arbeid en
als aandeelhoudersbeloning in aanmerking wordt genomen.
Daarnaast wordt het percentage van 80 verlaagd naar 75.
Hoewel aanpassing van de 80%-regeling op zichzelf
genomen wel redelijk is, zal men onder ogen hebben te
zien dat vermogende directeuren-grootaandeelhouders
het Belgie-alternatief serieus in hun afwegingen zullen
gaan betrekken. Ook recente ontwikkelingen op hetgebied
van de aanmerkelijk-belangwinstbelasting (zie de desbetreffende paragrafen) zullen deze fiscale emigratie stimuleren. Het zou onverstandig zijn hiervoor de ogen te sluiten.
Reeds eerder aangekondigde maatregelen
Een overzicht van de invloed op de belastingopbrengst
1991 en 1992 op kasbasis van vaststaande, bij het parlement aanhangige en voorgestelde fiscale maatregelen is
opgenomen in de label.
Terugblik op het eerste regeringsjaar
Nadat een bijzondergecompliceerde vereenvoudigingswetgeving was afgerond viel het kabinet-Lubbers/De Korte
over het reiskostenforfait. Alhoewel in de Oortwetgeving de
eerste tien kilometer van het reiskostenforfait zonder enige
politieke deining van aftrek waren uitgesloten, bleek ‘aftopping’ plotseling zoveel ‘principiele’ bezwaren op te leveren
dat de CDA/VVD-coalitie daarop stuk liep. De CDA/PvdAcoalitie nam vervolgens, nadat eerst de PvdA plechtig had
beloofd ‘Oort’ niet te zullen terugdraaien, de politieke draad
mee op alsof er niets gebeurd was en stelde en passant
voor het huurwaardeforfait, dat in de vereenvoudigingswetgeving reeds was opgekrikt van 1,3 tot 1,8%, verder te
verhogen tot 2,3%.
De Eerste Kamer zorgde vervolgens voor het langzamerhand bijna traditionele fiscale vuurwerk rond de jaarwisseling door te weigeren als voetveeg van de Tweede
Kamer te fungeren. Ze wenste in alle rust deze fiscale
wetsvoorstellen op hun merites te kunnen behandelen.
Maar uiteindelijk moest ze toch tussen Kerst en Nieuwjaar
op het Binnenhof haar huiswerk, althans gedeeltelijk, komen inleveren. Resultaat: de verhoging van het huurwaardeforfait verdween voorlopig(?) weer in de politieke ijskast.
Wat erwel kwam was hetafgetopte reiskostenforfait. Ikzou
trouwens liever spreken van een ‘afgetobd’ reiskostenforfait. De vereenvoudigingsdoelstelling is aan dit produkt van
wetgeving volstrekt niet meer af te lezen en bij de uitvoerbaarheid moeten kritische kanttekeningen worden geplaatst. De vereenvoudigingswetgeving heeft dan ook
geen echte vereenvoudiging gebracht.
Omdat de collectieve uitgaven niet echt konden worden
teruggedrongen – en verdere vergroting van het financieringstekort onverantwoord is – moest de tariefverlaging van
de vereenvoudigingswetgeving grotendeels worden gefinancierd uit verbreding van de heffingsgrondslag. De feist
bekritiseerde grondslagverbreding was ongetwijfeld de aftrekbeperking van de zogenoemde gemengde kosten. In
kwantitatief opzicht was echter de grondslagverbreding,
die werd bereikt via de zogenaamde bruteringsoperatie
veel belangrijker. Om uitstralingseffecten van de brutering
naar de pensioensfeer en andere loon- c.q. inkomensafhankelijke regelingen te voorkomen werd een bruteringsmethode ontwikkeld waarbij de werknemer in plaats van de
brutering een zogenaamde overhevelingstoeslag ontvangt. Deze vergoeding wordt alleen maar voor de belastingheffing en premieheffing volksverzekeringen tot het
loon gerekend. Voor andere inkomens-of loonafhankelijke
regelingen blijft ze buiten aanmerking. De bedoeling is dat
deze overhevelingstoeslagmethode voor een periode van
vijf jaarzal gelden. Daarna volgt een heroverweging.
Deze overhevelingstoeslag heeft de loonstructuur er
echter bepaald niet eenvoudiger op gemaakt. Het is daarom ten zeerste gewenst reeds nu te denken over de
mogelijkheid de overhevelingstoeslag zo snel mogelijk af
te breken. Ik zou – zeker nu in de loononderhandelingen
ruimte blijkt te bestaan (of wordt genomen) voor loonsverhogingen – willen bepleiten deze toeslag gefaseerd om te
zetten in bruto loon. Ik denk daarbij aan een periode van
vier a vijf jaar, bij voorbeeld in stappen van twee a drie
procentpunten per jaar. De loonstructuur zou zich dan
geleidelijk en zonder schokeffecten kunnen voegen naar
een volledig gebruteerde loonstructuur. Dat voorkomt een
moeizame discussie over vier jaar.
ESB 3-10-1990
Verbreding fiscaal inkomensbegrip
Het afdichten van lekken in het geldende fiscale inkomensbegrip heeft een soortgelijke invloed op de effectieve
belastingdruk als de verbreding van de heffingsgrondslag.
De wetgever is in dat opzicht de laatste jaren zeer actief
geweest. De belastingbesparingconstructies die de laatste
jaren soms als confectie-artikelen aan de man werden gebracht, zijn langzamerhand geheel van de toonbank verdwenen. Deze ontwikkeling komt de rechtsgelijkheid ten goede.
Zo is met ingang van 1 januari 1990 de mogelijkheid te
kunnen profiteren van een onbelaste waarde-aangroei van
blote eigendom van obligaties geblokkeerd. De waardeaangroei van tijdelijke blote eigendom naar de voile eigendom wordt sinds genoemde datum belast door over de
nominale waarde van het vermogensbestanddeel jaarlijks
een forfaitair bepaald voordeel als inkomsten uit vermogen
aan te merken. Het forfait is, uitgaande van het gemiddelde
rendement op dergelijke beleggingen in de praktijk, vastgesteld op 4,8% van de waarde in het economische verkeer van het vermogensbestanddeel, zonder rekening te
houden met het daarop gevestigde genotsrecht.
De aftrekbaarheid van een koopsom voor een dergelijk
kortlopend vruchtgebruik is bij dezelfde wetswijzing tot een
einde gekomen. De voor deze eigendommen in vruchtgebruik bestaande vrijstelling voor de vermogensbelasting is
eveneens vervallen.
Een belastingbesparingsconstructie in de omzetbelasting, waarvan met name de non-profitsectorgebruik maakte, is de Uslandroute. Kapitaalgoederen kunnen belastingvrij worden geleased van op Usland gevestigde leasemaatschappijen. Een wetsvoorstel om hieraan een einde te
maken is aanhangig.
De wijziging van de aanmerkelijk-belangregeling
In februari 1989 is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel tot aanpassing van het regime voor winst uit aanmerkelijk belang ingediend. Van een aanmerkelijk belang is
sprake als een natuurlijke persoon in de loop van de vijf
jaren voorafgaand aan de vervreemding van een pakket
aandelen al dan niet te zamen met zijn echtgenoot voor
meer dan 7% en samen met zijn naaste verwanten voor
ten minste een derde gedeelte van het nominaal gestorte
kapitaal (on)middellijk aandeelhouder is.
In rechtspraak is in het verleden beslist dat, naast gewone
aandelen die recht geven op de bij de vennootschap opgebouwde winstreserves, ook preferente aandelen en prioriteitsaandelen (deze geven in het algemeen geen recht op de
reserves) tot het bovengenoemde nominaal gestorte kapitaal
gerekend dienen te worden. Zodoende kon men door bijplaatsing van preferente aandelen de aanmerkelijk-belangstatus van het aandelenbezit gemakkelfjk verloren doen
gaan (verwateren). Na verloop van vijf jaar was dan het
karakter van aanmerkelijk belang verdwenen en kon het
gehele pakket belastingvrij worden verkocht.
Het ingediende wetsvoorstel beoogt aan dergelijke gevallen van verwatering van een aanmerkelijk belang een
einde te maken. Of sprake is van een aanmerkelijk belang
zal voortaan per soort aandelen (gewone, preferente of
andere) moeten worden beoordeeld. Wanneer een belastingplichtige van een soort aandelen een aanmerkelijk
belang heeft, maar daarnaast ook andere soorten aandelen in het nominaal gestorte kapitaal heeft, worden deze
andere aandelen eveneens tot zijn aanmerkelijk belang
gerekend (z.g. meetrekregeling). Bovenbedoelde verwatering is dan niet langer mogelijk.
De Tweede Kamer heeft inmiddels het wetsvoorstel
aanvaard, maar het zodanig geamendeerd dat de reikwijdte ervan onduidelijk is geworden. Wederom is gebleken dat
last-minute-amendering bepaald geen bijdrage aan de vereenvoudiging impliceert. De Eerste Kamer kan hierwederom zijn nut bewijzen.
921
Kasgeldarresten
Ook de Hoge Raad heeft het afgelopen jaar fiscaal
beleid gemaakt. Op 11 juli 1990 heeft hij de zogenoemde
kasgeldarresten gewezen. Wanneereen bv haarondernemersactiviteiten overdraagt aan een derde, bestaat haar
vermogen geheel uit liquiditeiten (geldzak-bv). Als de aandeelhouders deze bv vervolgens zouden liquideren, moeten ze over de liquidatie-uitkering (het bedrag boven het
gestorte aandelenkapitaal) 45% belasting betalen. In de
praktijk wordt daarom het aandelenbezit verkocht aan een
bank onder een non-liquidatiebeding, waardoor een aanmerkelijk-belangwinsttransactie ontstaat en de gerealiseerde koerswinst slechts tegen 20% wordt belast.
In vele gevallen worden de ondernemingsactiviteiten
echter niet gestaakt of verkocht aan echte derden. Ze
worden overgedragen aan een gelieerde, vaak aan een
voor dat doel speciaal opgerichte vennootschap. De achterblijvende vennootschap krijgt het karakter van een kasgeld-bv. De verkoop van de ‘geldzak-bv’ wordt dan in feite
een vorm van tussentijdse realisatie van winstreserves. De
fiscus weigerde dan ook op deze transacties het tarief voor
de aanmerkelijkbelangheffing (20%) toe te passen. Hij
stelde de in de verkoopopbrengst begrepen winstreserves
gelijk aan een dividenduitdeling en belastte deze tegen het
progressieve tarief. Hij achtte dit in overeenstemming met
de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever.
De Hoge Raad heeft het beroep van de fiscus op de
bedoelingen van de wetgever gehonoreerd. Kernpunt in
zijn redenering was dat door de verkoop van de onderneming respectievelijk werk-bv’s aan de nieuwe holding de
economiscne belangenverhoudingen niet wezenlijk zijn
gewijzigd, zodat de verschuiving van vermogen van de
vennootschap naar de aandeelhouder economisch gelijk
te stellen is met een dividenduitdeling. Wel past de Hoge
Raad op deze aldus belaste bate het bijzondere tarief
(thans 45%) toe. De noodzaak te moeten komen tot onmiddellijke reparatiewetgeving is daardoorafgewend.
Brede herwaardering
Al geruime tijd is in het parlement het wetsvoorstel Brede
Herwaardering aanhangig. Het voorstel beoogt te komen
tot een meer gelijke behandeling van de spaarstromen. In
de geldende wetgeving worden bepaalde produkten van
levensverzekering en de pensioenregelingen gunstiger behandeld dan de klassieke spaarvormen. Voorgesteld is de
belastingvrijdom van renteopbrengst van kapitaalpolissen
drastisch te beperken.
In de bestaande wetgeving zijn aanspraken op een
pensioen onbelast; pas de pensioenuitkeringen worden in
de belastingheffing betrokken. Uitstel van belastingbetaling is het aantrekkelijke resultaat. Ook de directeuren/grootaandeelhouders kunnen van deze belastingfaciliteit profiteren. Voor lijfrenteovereenkomsten geldt grosso
modo hetzelfde regime: de premie is aftrekbaar (in 1990:
maximaal / 17.116), de uitkeringen zijn belast.
De maximale omvang van de onbelaste pensioenaanspraak is niet, zoals voor lijfrentepremies het geval is, strak
afgebakend. De Wet op de loonbelasting vermeldt ‘de
maatschappelijke opvattingen omtrent pensioen’ als maximumgrens. Deze begrenzing is nogal vaag. In de praktijk
bestaat echter nauwelijks het gevaar dat deze norm overschreden wordt. Voor de werkgever vormen pensioentoezeggingen immers loonkosten; zij zullen in hun toezeggingen derhalve zakelijk terughoudend zijn. Fiscale problemen zijn er slechts ten aanzien van de directeuren/grootaandeelhouders die de bovengrens van de fiscaal aanvaardbare pensioenregeling zoeken. Zij zullen het bedrijfsresultaat van ‘hun’ bv immers liever via fiscaal aftrekbare
922
pensioenkosten naar zich willen toehalen dan dit ontvangen als economisch dubbelbelast dividend.
Voorgesteld is de beperking tot de maatschappelijke opvattingen omtrent pensioen en het absolute maximum voor
de lijfrentepremie-aftrek te vervangen door de leer van het
natuurlijke maximum. De maximering van de aanspraak
wordt aan het natuurlijke verzadigingspunt overgelaten.
Toepassing van de leer van het natuurlijke maximum
leidt echter tot een netwerk van bepalingen die oneigenlijk
gebruik moeten indammen, zonder dat hiermee in een
duidelijke maatschappelijke behoefte wordt voorzien. Veel
legislatief denkwerk is gestopt in een dan ook onnodig
brede herwaardering.
Ook de fiscale positie van pensioenlichamen is heroverwogen. De voor deze lichamen bestaande vrijstelling voor
de vennootschapsbelasting wordt hetzij afgescnaft, hetzij
verwisseld voor een heffingsplicht inzake het Wetsvoorstel
Overschotheffing pensioenfondsen. Het aanhangige wetsvoorstel betreffende de overschotheffing heeft evenwel
ongebruikelijk scherpe kritiek van de Raad van State gekregen. Ook van wetenschappelijke zijde is een spervuur
van kritiek afgegeven. De vraag is of het de politieke
eindstreep zal halen.
Vennootschapsbelasting vereenvoudigen?
Twee ingewikkelde wetswijzigingen hebben de vennootschapsbelasting ingrijpend gewijzigd. Deze wet is daarmee
langzamerhand ook rijp geworden voor een vereenvoudigingsoperatie. De eerste wijziging betreft de deelnemingsvrijstelling; de tweede heeft betrekking op het regime voor
de beleggingsinstellingen.
Wetswijziging deelnemingsvrijstelling
De oude deelnemingsvrijstelling maakte het internationaal opererende ondernemingen te gemakkelijk mogelijk
de risico’s van buitenlandse activiteiten op de Nederlandse
fiscus af te wentelen. Riskante activiteiten werden uitgevoerd in een vennootschap die onder een winstgevende
Nederlandse moeder werd gehangen. Bij een flop kreeg de
Nederlandse moeder een aftrekbaar liquidatieverlies; bij
succes ontstond onbelaste deelnemingswinst (Holland
routing). Deze aftrekbaarheid van liquidatieverliezen is
thans bij wetswijziging van 28 april 1990 beperkt.
Ook is de mogelijkheid afgekapt waardeloze vorderingen voor de nominale waarde om te zetten in aandelenkapitaal en vervolgens de waarde-aangroei (die het gevolg is
van nieuwe bedrijfsactiviteiten) belastingvrij onder de deelnemingsvrijstelling te kunnen genieten. Soortgelijke maatregelen zijn genomen bij omzetting van een vaste inrichting
in een dochtermaatschappij. Voor de aftrekbaarheid van de
financieringskosten dient de vennootschap te kunnen aantonen dat deze kosten niet oorzakelijk samenhangen met
een buitenlandse deelneming.
Voorts wordt de deelnemingsvrijstelling onthouden aan
aandelen die als voorraad worden aangehouden. De wetgever beoogt hiermee de handel in kasgeld-bv’s in te
dammen. Nog niet geheel duidelijk is wat in casu precies
onder Voorraad’ moet worden verstaan.
Wetswijziging regime beleggingsinstellingen
Beleggingsinstellingen die voldoen aan bepaalde financieringsvoorwaarden en de uitdelingsverplichting vallen
onder het 0%-regime van de vennootschapsbelasting. De
bedoeling van de regeling is particuliere beleggers de
gelegenheid te geven via een beleggingsinstelling te beleggen. In het verleden werd het regime voor de beleggingsinstelling evenwel ook door aandelenvennootschappen gebruikt om daarin onbelast beleggingswinsten op te
potten. Daarom zijn inmiddels nadere eisen gesteld aan de
aandeelhouders van de beleggingsinstelling.
De daarop gerichte anti-misbruikbepaling is sinds 1 juli
1990 van kracht. Sinds genoemde datum moet onderscheid worden gemaakt tussen officieel op de beurs genoteerde aandelen en niet genoteerde aandelen. Van de ter
beurze genoteerde aandelen in een beleggingsinstelling
mag niet meer dan 45% in handen zijn van een belastingplichtig lichaam of gelieerde belastingplichtige lichamen.
Bij niet genoteerde aandelen behoort voor behoud van de
status van beleggingsinstelling 75% van de aandelen bij
natuurlijke personen, niet-belastingplichtige lichamen of
erkende beleggingsinstellingen te berusten.
In bepaalde gevallen heeft een lichaam weliswaar de
status van beleggingsinstelling, maar wordt voor de aandeelhouder het 0%-regime buiten werking gesteld door de
plicht de deelgerechtigdheid te waarderen op de waarde in
het economische verkeer. Dit is het geval bij lichamen die
(al dan niet met gelieerde lichamen) een belang van 25%
of meer in de beleggingsinstelling bezitten.
Deze nieuwe eisen komen wellicht de oorspronkelijke
bedoeling van de wetgever ten goede, maar ze maken de
regeling beduidend ingewikkelder dan ze voorheen was.
Conclusies
De Miljoenennota bevat nauwelijks fiscaal beleid. De
beleidsvorming wordt doorgeschoven tot na de rapportage
van de nieuwe belastingherzieningscommissie. Daarop
vooruitlopend is wel de alleenstaandetoeslag in afgeslank-
Vervolg van biz. 918
in het oog lopende posten. Uit de label blijkt dat vooral 1989
een rustig ‘trucenjaar’ was. Hierbij moet men bedenken dat
in dat jaar de opbrengst van de belasti ngen voor dat jaar ci rca
/ 10 miljard hoger was dan voor 1988 was geraamd. Van
belang is ook dat de Voorjaarsnota 7989eenuitgavenstijging
Net zien van / 4,4 mrd. Dat was een absoluut record.
Uit de Miljoenennota 1991 blijkt helaas een grotere continufieit met het verleden dan wenselijk is. De versnelde inning
van de vennootschapsbelasting moet worden gecontinueerd
om te voorkomen dat er anders een gat in de begroting valt.
label 2. Grote posten die zijn gebruikt zijn om de rijksbegroting te laten voldoen aan de voor datjaar geldende norm
voor het financieringstekort (in f mln.)
1988
1989
1990
de vorige Miljoenennota
– afschaffing verstrekking
van woningwetleningen
2.500
850
2.500
Absolute bedragen van de in het
desbetreffende jaar geraamde
ontvangsten
– verkoop staatsdeelnemingen 500
– opbrengst aardgas
8.900
140
1.800
350
1.700
250
1.550
525
250
850
900
4.890
100
2.675
950
7.400
7.200
1.000
8.350
a. Zie Miljoenennota 1990, biz. 133; en Miljoenennota 1991, biz. 56.
ESB 3-10-1990
L.G.M. Stevens
De operatic ‘kasschuif AKW die ontsprongen is aan de
Voorjaarsnota 1988 krijgt een vervolg. In de Miljoenennota
1989 stond: “Ter verlichting van het financieringstekort in
1990 wordt een voorschot aan het AKF over het eerste
kwartaal 1990 deels reeds in 1989 betaald” (biz. 177). Daardoor werd de Miljoenennota 1990 ‘gemakkelijker’. Maar in
1991 moet men weer komen op het voile bedrag. Wat Ruding
kan, kan Kok ook: de AKW-rijksbijdrage voor het eerste
kwartaal van 1991 wordt naar 1990 geschoven.
Ook in de verkoop van de staatsdeelnemingen volgt Kok
helaas Ruding. Dat levert hem geen accres op maar alleen
een nagenoeg even hoge opbrengst als in de vorige Miljoenennota werd geraamd. Door er mee door te gaan, ontstaat
er geen verlaging van inkomsten. Maar dank zij de verhoogde opbrengst van het aardgas is er toch weer een accres.
Tot besluit_____________________
1991
Mutaties in ramingen t.o.v.
– AKW-schuiven
-verhoging winstuitk. DNB
– verlaging WIR-ramingen
– versnelde inning Vpb in 1990
en verlenging voor 1991a
te vorm gecontinueerd, mijns inziens vooral fungerend als
een partijpolitiek schaamlapje. De toegepaste comptabele
kunstgrepen om de beloofde terugdringing van het financier! ngstekort tot 4,75% te kunnen tonen, komen getruukt
over en hebben een negatieve invloed op het betrouwbaarheidsgehalte van de overheid.
De WIR-premiebelasting ter compensatie van de WIRoverschrijding moestal worden ingeslikt, voordatde Miljoenennota aan het parlement werd aangeboden. De overschrijdingsberekeningen bleken een grandioze misrekening. Het restant van de compensatie is gezocht in temporisering van de WIR-premiebetaling en terugtrekking van
de rijksbijdrage in het AWBZ-fonds. Deze laatste maatregel
laat mijns inziens de verkeerde categorie belastingplichtigen voor de overschrijding opdraaien.
De positie van de directeuren-grootaandeelhouders zal
door een samenstel van factoren verslechteren. De voorgenomen reparatie van de 80%-regel, de kasgeldarresten
en de aanpassing van de aanmerkelijk-belangregeling die
de verwateringsconstructies torpedeert zal hun effectieve
belastingdruk doen toenemen. Met fiscale emigratie van
deze categorie belastingplichtigeh naar ons zuidelijk buurland zal men zeker rekening moeten houden.
De vennootschapsbelasting is gewijzigd op het punt van
de deelnemingsvrijstelling en het regime voor de beleggingsinstellingen. Beide wetswijzigingen zijn op rechtvaardigheidsgronden te billijken. Zij versterken echter de constatering dat de belastingwetgeving de afgelopen periode
ondanks de vereenvoudigingswetgeving (of juist door de
vereenvoudigingswetgeving) veel ingewikkelder is geworden.
Relatief zijn de ‘zonden’ van 1991 iets geringer dan die
van 1990. En dat 1989 betrekkelijk ‘zondeloos’ was, was
vooral te danken aan de zeer forse belastingmeevaller. En
daarvoor schoof men de woningwetleningen uit het budget.
Is er dus vooruitgang? Helaas niet veel.
Dit neemt niet weg dat er ook in 1991 een verdere stap
wordt gezet op het moeizame pad van de sanering. Men
kan het ‘gehannes’ van tabel 2 ook genuanceerder zien.
Vanaf 1983 is het financieringstekort bijna gehalveerd. De
staatsschuldquote stijgt nog wel, maar minder snel. Heel
bescheiden is er een kleine (nog te geringe) groei in de
Rijksinvesteringen. In 1991 worden verdere stappen gezet.
Dat het na 1991 nog moeilijk is, wordt niet verbloemd.
Kortom: de richting is goed. De weg was lang en is nog
lang. Het blijft moeizaam, maar er is vooruitgang. Ook in
1991.
J.W. van der Dussen
923