Minder groei en meer inflatie
De Internationale conjunctuur Is op
het punt gekomen dat het groeitempo
aan het afnemen is, terwijl de inflatie oploopt. Dit verschijnsel doet zich voor in
alle gei’ndustrialiseerde landen: in het
Verenigd Koninkrijk, in de Verenigde
Staten, in Japan, in West-Duitsland, en
ook in Nederland. De vraag is: is dit een
zorgelijke ontwikkeling? Belanden we
weer in een periode van ‘stagflatie’, zoals sommigen beweren? En vooral: is er
aanleiding voor de monetaire autoriteiten om nu, medio 1989, een (verdere)
verkrapping van het monetaire beleid
na te streven?
Allereerst: laat het duidelijk zijn dat
het groeitempo van de wereldeconomie
afneemt. Als beste ‘proxy’ voor het tempo van een economie geldt nog steeds
de industriele produktie. In het Verenigd
Koninkrijk, welk land het verst in de cyclus is, is recentelijk al sprake geweest
van een dalende industriele produktie.
In de Verenigde Staten is de industriele
produktie in februari en maart niet meer
gestegen. Op een jaar-op-jaar basis
neemt het groeitempo al sinds februari
1988 (toen het ruim 6% was) af, al is de
daling gering: de jaar-op-jaar groei bedraagt nu 4 3/4%. Hetzelfde zien we in
Japan: een daling van de groei, maar
het groeitempo zelf is nog vrij hoog. In
Japan is het gedaald van 12% tot ongeveer 6%.
Opvallend is iedere keer weer het
synchronisme tussen de Amerikaanse
conjunctuur en die van alle andere grote landen (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk). De omslagen in het
groeitempo van de VS kan men precies
terugvinden in de plaatjes van Japan,
Duitsland en ook Nederland. Ook in Nederland verliest de groei wat aan kracht.
Net als in de VS bereikte de jaar-op-jaar
groei een hoogtepunt in februari 1988
(bijna 6%), en is het tempo nu gedaald
tot 2 3/4%. (Ik kijk dan naar de industriele produktie, en niet naar de nijverheidsproduktie, waarin ook de aardgasproduktie zit en die geen goed beeld
van het conjuncturele ritme van de Nederlandse economie geeft.)
Het groeitempo van de wereldeconomie neemt dus onmiskenbaar af, en
doet dat al ruim een jaar. Het is een geleidelijke afname, wat een ideale ontwikkeling binnen het ‘zachte landing’scenario lijkt te zijn. Anderzijds kan dit
echter de vraag oproepen of de groei
toch niet te hoog blijft in het licht van de
inflatoire spanningen.
Dit brengt ons bij het punt van de
prijsontwikkeling. Zo te merken hebben
de economen, gewend geraakt als zij
waren aan ‘desinflatie’, opnieuw moe-
ESB 24-5-1989
J.J. van Duijn
ten ontdekken dat er fasen in de cyclus
zijn waarin de groei afneemt en de inflatie toch toeneemt, alleen maar omdat inflatie (als het stijgingspercentage van
consumentenprijzen) nu eenmaal een
‘lagging variable’ is. Dat is al het geval
zolang we data over volumina en prijzen
hebben. Van stagflatie is dan geen
sprake. Stagflatie duidt immers op
structured stagnatie (of beter: geringe
groei) bij hoge inflatie, dus op de situatie in de jaren 1974 tot en met 1982. Nu
hebben we te maken met een normaal
conjunctureel verschijnsel. De inflatie
neemt toe, terwijl het groeitempo al enige tijd afneemt. Bij iedere naoorlogse
recessie in Nederland is het zo geweest
dat de inflatie pas na de conjuncturele
omslag zijn hoogtepunt bereikte. Dat
was zo in 1957 (inflatie 6,8%, het land
midden in een recessie), in 1966 (inflatie 5,8%, idem), in 1975 (inflatie 10,2%,
idem) en in 1981 (inflatie 6,7%, idem).
Dit lijstje laat meteen nog eens zien
hoe hoog de inflatie kan worden als de
conjuncturele spanningen oplopen. Zes
procent inflatie is voor ons, die de laatste jaren te maken hebben gehad met
0,2% (1986), -0,5% (1987) en 0,7%
(1988) een schrikbeeld. Zover mag het
niet komen. Maar zover zal het ook niet
komen. Het zal onvermijdelijk zijn dat de
inflatie in Nederland dit jaar oploopt, ongeacht wat de Nederlandsche Bank
doet. Bij de wijze waarop het CBS de inflatie uitrekent, bedraagt deze nu
0,84%. (Het CBS neemt daartoe het gemiddelde prijsindexcijfer van de laatste
12 maanden en deelt dat door het gemiddelde van de voorafgaande 12
maanden). Jaar-op-jaar bedraagt de inflatie nu 1%.
Er zitten echter verdere prijsstijgingen in de pijplijn. Grondstofprijzen nemen toe (jaar-op-jaar ongeveer 5%),
want de dollar is geapprecieerd en de
energieprijzen zijn gestegen. De afzetprijzen van de Industrie nemen toe
(jaar-op-jaar ook ongeveer 5%) en die
stijgingen zullen doorwerken in de consumentenprijzen. Maar de loonstijgingen zijn nog steeds zo gering dat de
loonkosten per eenheid produkt in de Industrie dit jaar en volgend jaar verwacht
worden te dalen. Het Centraal Planbureau raamt dan ook dat de inflatie volgend jaar niet hoger zal zijn dan 1 1/2%,
een uitzonderlijk laag percentage voor
een economie in hoogconjunctuur. Als
dat de inflatiepiek is, dan zou ieder land
daar wel voor willen tekenen.
Het lijdt geen twijfel dat de sleutel
voor het bereiken van dit resultaat de
loonmatiging is geweest. De figuur van
de loonontwikkeling sinds 1945 laat
zien dat de jaren vanaf 1983 volstrekt
uniek zijn. Tussen 1983 en nu zijn de lonen van volwassenen met 3,6% gestegen. Dat is 3,6% over een periode van
6 jaar. Het is niet verwonderlijk dat deze
ontwikkeling, die voor onze economie
en voor de werkgelegenheidsgroei in
onze economie buitengewoon gunstig
is geweest, niet zal blijven voortduren.
Het is onvermijdelijk dat krapte op deelmarkten, inhaalvraag bij achtergebleven groepen en hogere aspiratieniveaus voor een opwaartse druk op de
lonen zullen zorgen. Let wel, het gaat
dan om opwaartse druk vanaf een stijgingstempo van slechts 1 %. Tegelijkertijd zien we evenwel dat het groeitempo
van de wereldeconomie en van de Nederlandse economie afneemt. In het
gunstige scenario gaat de wereldeconomie een zachte landing maken; in het
ongunstige scenario volgt een recessie.
Het ongunstige scenario zal waarschijnlijker worden wanneer monetaire
autoriteiten meer kijken naar de onvermijdelijk oplopende inflatie nu -de ‘lagging variable’ – dan naar het groeitempo van de ree’le economie -de ‘leading
variable’. Vorig jaar had verkrapping
hier wellicht nog enige zin gehad. Maar
in het Verenigd Koninkrijk is de conjunctuur wellicht al omgeslagen; in de VS
neemt de groei van de binnenlandse
bestedingen duidelijk af. Monetaire verkrapping zal bij ons de verwachte stijging van de inflatie van 0,8% naar 1,5%
niet kunnen voorkomen en zal voor de
reele economie eerder procyclisch dan
anticyclisch werken.
J.J. van Duijn
495