Remmende voorsprong
Ooit waren grote rijken als China en India het centrum
van de beschaafde wereld en was het onderontwikkelde
Europa het Jutland van Eurazie. Dat was in de donkerste
dagen van de middeleeuwen. Nadien zouden Europese
volkeren de wereld beheersen. Misschien is dit een kleine relativering van de soms als bedreiging gepresenteerde “verschuiving van het economische zwaartepunt” naar
deZuidoostaziatische economieen. Eris niets nieuws onder de zon.
Hoewel Europa de Aziatische rijken in macht en rijkdom ging overtreffen, kon nimmer van een hecht Europees machtsblok gesproken worden. In de loop van de
eeuwen is het economische zwaartepunt meermaals van
het ene naar het andere gebied binnen Europa verschoven. Aan het einde van de ‘gouden eeuw’ neemt Engeland de economische koppositie van de Republiek over.
De industriele revolutie vindt het eerst in dit land plaats en
pas aan het einde van de negentiende eeuw zal Engeland door Duitsland als industriele natie voorbijgestreefd
worden.
De verschuiving van economische zwaartepunten binnen Europa in de periode tussen 1000 en 1900 is het onderwerp van een recente CPB-lfteratuurstudie1. Tal van
verklarende factoren, eerst voor de toenemende macht
van Europa en later voor de opkomst en ondergang van
gebieden daarbinnen, passeren de revue. Het doel van
deze, voor het CPB enigszins ongebruikelijke exercitie is
het “opsporen van groeibepalende factoren”. Dergelijke
invloeden, die vooral in lange-termijnanalyses van belang
zouden kunnen zijn, krijgen in traditionele economische
groeitheorieen niet altijd de aandacht die ze verdienen.
De oogst van het raadplegen van vele economisch-historische studies brengt uiteraard factoren aan het licht die
men ookterugvindt in de gebruikelijke economische theorieen en modellen. De aanwezigheid van geschoolde arbeid, een goede financiele en fysieke infrastructuur, een
grote thuismarkt of een voldoende voorraad grondstoffen
zijn altijd van groot belang geweest voor economische
bloei. Ooktechnologische vindingen hebben een grote rol
gespeeld, niet in het minst bij het veroveren van steunpunten op andere continenten. De Europeanen hebben
overigens eeuwenlang technologic van met name de Chinezen geTmporteerd. Het mag nog wel eens gememoreerd worden dat het op grote schaal afkijken en namaken van technieken, wat de Japanners eeuwen later verweten zou worden, zeker niet zonder precedent is.
Hoe langer je naar historische bloeiperiodes kijkt, hoe
meer factoren in het oog springen. Natuuriijk is het ondoenlijk alle feiten en omstandigheden in de economische
theorie de plaats te geven die hun toekomt, maar het zou
ook geen uitsluitsel geven over de opkomst van nieuwe
economische grootmachten. De opkomst van bepaalde
gebieden lijkt namelijk nogal eens het gevolg van toeval
te zijn geweest. Plaatselijke omstandigheden bleken dan
ineens een succesvolle kruisbestuiving op te leveren en
een voorsprong in de eeuwigdurende economische wedloop. Het wachten was alleen op een katalysator zoals
een technologische doorbraak of een oorlog die het geheel in beweging zette. Het duidelijkst komt dit naar voren bij de opkomst van de Republiek: de Spaanse furie in
de zuidelijke Nederlanden joeg een golf van menselijk kapitaal naar het noorden en maakte voor lange tijd een einde aan de vooraanstaande positie van de Antwerpse haven. De daarop volgende bloeiperiode van de moerasdelta wekte in het buitenland de grootste verbazing op.
Dergelijke schokken laten zich natuurlijk moeilijk regisseren. Waar het uiteindelijk om gaat is of de hedendaagse economische ontwikkelingen beter beoordeeld kun-
ESB 12-4-1989
nen worden in het licht van negen eeuwen ‘rise and decline’. Een conclusie die er in elk geval uitspringt is dat er
sterke aanwijzingen zijn dat een eenmaal verkregen voorsprong de verdere economische ontwikkeling van een
land heeft belemmerd. Deze ‘wet van de remmende voorsprong’ wordt in traditionele economische theorieen en
modellen wellicht te zeer verwaarloosd.
De wet heeft zowel een economische als een meer
psychologische lading. De economische betekenis duidt
op het verschijnsel, dat het land dat vooroploopt bij de ontwikkeling en hetgebruik van nieuwe techieken, niet alleen
voor de ontwikkelingskosten opdraait maar later ook hogere aanpassingskosten moet maken om de kapitaalgoederenvoorraad aan de jongste stand van de techniek aan
te passen. Bovendien kan de vervanging van technieken
op de weerstand van inmiddels gevestigde belangengroepen rekenen, bij voorbeeld de toeleveranciers of de
arbeiders. Door deze factoren wordt de introductie van
nieuwe technieken bemoeilijkt. In het verlengde hiervan
liggen de opmerkingen van Mancur Olson over de gevolgen van een oorlog die naast de fysieke ook de sociale
infrastructuur vernietigt. In The rise and decline of nations
stelt hij bij voorbeeld dat de huidige Japanse bloei te danken zou zijn aan de verwijdering na de tweede wereldoorlog van tal van verstarrende structuren uit de Japanse
maatschappij.
Een voorsprong kan er ook voor zorgen dat bepaalde,
voor economische ontwikkeling noodzakelijke eigenschappen zoals ondernemerszin en nieuwsgierigheid
verloren gaan. Economisch succes zou tot zelfgenoegzaamheid en arrogantie leiden. De afkeer van veranderingen neemt toe: vertrouwde produktietechnieken hebben hun waarde bewezen, terwijl de waarde van nieuwe
innovaties onbekend is. Bovendien zou de neiging om lets
uit andere culturen op te pikken erdoor verminderen. Een
soortgelijke omstandigheid droeg ertoe bij dat de arabische wereld een enorme technologische voorsprong
kwijtraakte: het islamitische geloof vormde een belemmering voor de uitwisseling van ideeen met andere culturen.
Het is de vraag of de wet van de remmende voorsprong
onderde huidige omstandigheden nog dezelfde geldingskracht heeft als vroeger. Een belangrijk verschil met het
verleden is dat technologische ontwikkelingen niet langer
sprongsgewijs plaatsvinden, maar op systematische wijze worden bevorderd. Dit betekent een blijvend voordeel
voor grote economieen, die in absolute termen een grotereonderzoeksinspanning kunnen leveren. Anderzijds is
het ietwat overdreven de situatie in Europa en de VS, ten
opzichte van die in Japan, in termen van neergang te beschrijven. Revolutionaire technieken en ideeen worden
snel genoeg afgekeken, zo ze niet tegelijkertijd worden
ontwikkeld. En er mag dan misschien sprakezijn van een
achterblijvende economische ontwikkeling; de toenemende openheid van de economieen, de scherpe concurrentie, de steeds kortere produktcycli, de snelle transportmiddelen en de modeme communicatietechnieken
en ten slotte de convergence van het economische beleid van de nationale overheden zorgen er wel voor, dat
geen geTndustrialiseerd land een blijvende achterstand
kan oplopen en dat geen koploper al te ver kan uitlopen.
R. Zelle
1. A.H.M. de Jong en C.W.A.M. van Paridon, De economische
geschiedenis van West-Europa in vogelvlucht; een speurtocht
naar groeibepalende factoren, CPB-Onderzoeksmemorandum, no. 55, Den Haag, 1989.
353