Zondebok
“The European disease is basically a corporatist disease”, met andere woorden: het is allemaal de schuld
van de vakbonden. Deze stalling werd vorige week op
een conference van de Rotterdamse Monetaire Studies
geponeerd door de Engelse econoom Patrick Minford,
een van de belangrijkste adviseurs van premier Thatcher. De analyse van Minford is eenvoudig en rechtlijnig.
Uitgangspunt is de vrije markt met volkomen concurrentie, waar het prijsmechanisme zorgt voor de totstandkoming van een loonvoet waarbij vraag en aanbod met elkaar in evenwicht zijn. De aanwezigheid van vakbonden
verstoort dit plaatje. Door hun monopoliepositie bij de
onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden zijn de
bonden in staat een loonvoet af te dwingen die boven
het evenwichtspeil ligt, met als gevolg dat er een aanbodoverschot van arbeid ontstaat. Er zijn dus mensen
dietegen het geldende loon zoudenwillen werken, maar
die geen baan kunnen krijgen.
Niet alleen direct, maar ook indirect, door middel van
hun politieke invloed, hebben de vakbonden volgens
Minford de werking van de arbeidsmarkt gefrustreerd.
Door middel van deze invloed hebben ze een stelsel van
sociale zekerheid weten af te dwingen dat in belangrijke mate verantwoordelijk is voor de werkloosheid. Doordat ervan kan worden uitgegaan dat mensen hun arbeid
niet aanbieden tegen een loon dat lager ligt dan hun uitkering vertoont de aanbodcurve van arbeid een knik.
Waar de theoretische vrije-marktaanbodcurve onder
het uitkeringsniveau zou komen blijft de aanbodcurve in
een wereld met uitkeringen op of boven dat niveau.
Wanneer de vraag naar arbeid het aanbod rechts van
de knik (in het stijgende gedeelte) snijdt is er niets aan
de hand, maar wanneer de vraag het aanbod links van
de knik snijdt (in het horizontale gedeelte) komt er een
evenwicht tot stand met een hoger loon en minder werkgelegenheid dan in een wereld zonder sociale zekerheid tot stand zou zijn gekomen. De werklozen bieden
hun arbeid niet aan omdat ze als werkloze financieel beter af zijn1.
Eenvoud en rechtlijnigheid leiden niet per definitie tot
juiste conclusies. Minfords analyse is in zoverre misleidend dat hij de feitelijke situatie, een wereld met vakbonden en een gebrekkig werkende arbeidsmarkt, vergelijkt met een hypothetisch ideaalmodel met volkomen
concurrentie en een perfect werkend marktmechanisme, om vervolgens alle onvolkomenheden aan de bonden toe te schrijven. Ook met volkomen concurrentie,
dat wil zeggen, zonder vakbonden, bestaat echter gerede kans op suboptimale marktuitkomsten. In het ideaalmodel wordt namelijk voorbijgegaan aan de heterogeniteit van het arbeidsaanbod en de daaruit voortvloeiende transactiekosten.
Heterogeniteit van arbeid komt er kort gezegd op
neer dat niet iedereen de juiste persoon op de juiste
plaats is. Consequentie hiervan is dat flexibiliteit op de
arbeidsmarkt kosten met zich meebrengt van werving
en selectie. Bovendien kost het inwerken van nieuwe
werknemers geld. De produktiviteit van werknemers
neemt tot op zekere hoogte toe naarmate ze langer een
bepaalde taak vervullen. Werkgevers hebben er dus belang bij dat hun bedriif geen duiventil is waar werknemers in- en uitvliegen . Dit betekent dat ze het loon be-
ESB 13-4-1988
ter niet op korte termijn de marginale produktiviteit kunnen laten volgen. Dan zouden, als het even minder gaat,
de besten weglopen, zodat, als het even beter gaat, een
heel leger nieuwelingen moet worden ingewerkt. Dat
kan een organisatie niet hebben. Gevolg is dat de lonen
‘star’ zijn en de flexibiliteit op de arbeidsmarkt beperkt
is, ook als er geen vakbonden zouden zijn. De stalling
is zelfs te verdedigen dat vakbonden de werking van de
arbeidsmarkt ten goede komen. Ze beperken namelijk
de transactiekosten doordat de werkgevers maar met
een partij hoeven te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden in plaats van met alle individuele werknemers. Bovendien beperken vakbonden de informatiekosten: op atomistische markten zijn de marktonderzoekskosten voor zowel werknemers als werkgevers
veel hoger dan in het geval van centrale loononderhandelingen.
Hoewel de eenvoudige kijk van Minford op de zaken
dus met een korreltje zout moet worden genomen levert
zijn verhaal ook nuttige aanknopingspunten op. Ook
zonder direct de vakbonden als de boosdoeners aan te
merken kan worden geconstateerd dat het stelsel van
sociale zekerheid en minimumloon een probleem vormt.
De minimumuitkering kan, ondanks alle onenigheid
over het niveau, worden beschouwd als het resultaat
van een maatschappelijke consensus over wat nodig is
om rond te komen. Er is echter een maatschappelijke
groep die een geldelijke arbeidsproduktiviteit heeft die
lager is dan wat bruto nodig is om netto boven het minimum uit te komen. Het heeft niet zo veel zin hier een
zondebok aan te wijzen; er is sprake van een maatschappelijk dilemma. Als minimumloon en uitkeringen
worden afgeschaft kunnen en zullen ook de mensen
met de laagste produktiviteit een baan krijgen, zij het tegen een loon waarvan niet behoorlijk valt te leven.
Handhaving van minimumloon en uitkeringen betekent
dat deze mensen een behoorlijk leven kunnen leiden,
zonder dat hen echter perspectief op werkgelegenheid
kan worden geboden.
De enige uitweg uit dit dilemma is een verkleining van
het verschil tussen bruto en netto inkomen voor juist de
laagstbetaalden3. Dit heeft echter weer andere problemen tot gevolg. Een verkleining van de ‘wig’ moet worden gefinancierd; de tijd dat we ‘inverdieneffecten’ (in
dit geval minder uitkeringen en meer mensen die belastingen en premies betalen) op voorhand groter mogen
schatten dan de kosten, is voorbij. In de economie bestaan nu eenmaal geen eenvoudige oplossingen. Voor
niets gaat de zon op, en van al het overige moeten kosten en baten tegen elkaar worden afgewogen.
M.A. Langman
1. In de Nederlandse situatie, waarin naast een sociale-zekerheidsstelsel ook een wettelijk minimumloon bestaat zou arbeidsaanbod tegen een loon onder het minimum door werkgevers bovendien niet mogen worden geaccepteerd.
2. Zie bij vporbeeld A.M. Okun, Prices and quantities, a macroeconomic analysis, Basil Blackwell, Oxford, 1981.
3. Vergelijk het plan-Bakhoven: A.F. Bakhoven, Een marktgerichte oplossing voor het werkloosheidsprobleem, ESB, 13 januari 1988, biz 52.
345