Suriname’s dutch disease
i
landbouw. Ook de culturele verscheidenheid is veel groter dan in NederInleiding
land. Wat betreft bevolkingsaantal is
Suriname echter weer veel kleiner dan
Landen die aanzienlijke deviezen- Nederland. Het hele land kent niet
inkomsten uit olie te besteden hebben, meer inwoners dan een Nederlands
worden geconfronteerd met een ver- provinciestadje.
slechtering van hun concurrentieposiDe combinatie van zowel groter als
tie van internationaal verhandelbare kleiner maakt niet alleen een evengoederen. Landbouw en Industrie wichtige vergelijking moelijk. Zij heeft
gaan dan achteruit terwijl de diensten- ook gevolgen voor analysemethode.
sector groeit. Zolang het geldt blijft Dat kan worden ge’i’llustreerd met een
stromen kan aldus een prettig con- praktisch vraagstuk uit de steekproefsumptieniveau worden gerealiseerd. theorie. Wanneer men een steekproef
Als echter de deviezenbron opdroogt trekt, bij voorbeeld om het gemiddelde
kan de dienstensector niet meer wor- loon per werkende te berekenen, dan
den gefinancierd. Dan blijkt dat de in- is de nauwkeurigheid van de uitkomst
een geschrompelde landbouw en In- afhankelijk van de omvang van de
dustrie de lasten niet meer kunnen dra- steekproef en de variant van het loon
gen en dat de middelen om die sector per werknemer. De omvang van de pote doen groeien er niet meer zijn. Dit pulatie, het totale aantal werknemers,
verschijnsel staat bekend als de ‘dutch is daarbij niet van belang behoudens
disease’. Het is zo genoemd naar aan- een tweede-orde-effect. Anders geleiding van de discussie die indertijd zegd, wil men in Suriname via een nietwerd gevoerd over de invloed van de gestratificeerde steekproef een uitaardgasbaten op de Nederlandse eco- spraak doen over het gemiddelde loon
nomie. Later bleek evenwel dat het per werknemer, dan zal men evenveel
aardgas voor Nederland een duurza- werknemers moeten enqueteren als in
me energiebron is. Vanwege dat duur- Nederland als men een even nauwkeuzame karakter is men thans van me- rig uitspraak wil doen. Vanwege de
ning dat het toch wel erg ondankbaar is vermoedelijk grotere variantie in de loom zoiets een ziekte te noemen 1). nen moet zelfs rekening worden geNiettemin blijft overeind dat zich bij houden met een grotere steekproeaanwezigheid van een tijdelijke om- fomvang in Suriname ten einde uitvangrijke deviezenbron grote proble- komsten met een zelfde nauwkeurigheid te verkrijgen. Aangezien er in Nemen in de economie voordoen.
Vervang in het begin van dit artikel derland circa 40 keer zoveel mensen
olie door bauxiet en ontwikkelingshulp, wonen als in Suriname zou zo’n enen het probleem van de ‘dutch dis- quete in Suriname per hoofd van de
ease’ is zeer wel van toepassing op bevolking 40 keer zoveel kosten als in
Suriname. Juist in de tijd dat dit land Nederland. Zo kost het maken van een
volledig staatkundig onafhankelijk economisch model voor Suriname
werd van Holland kreeg het last van de evenveel als voor Nederland. Per
‘Hollandse ziekte’. In dit artikel wordt hoofd van de bevolking is Suriname
economische ontwikkeling van Surina- dus veertig keer zo duur. Een dergelijk
me op basis van het ‘dutch disease’- model is voor Suriname niet voorhanconcept geanalyseerd. We stellen den. Anderzijds zijn totaaltellingen in
eerst de diagnose wat bet reft de fase Suriname per hoofd van de bevolking
van omvangrijke toestroom van devie- even duur als in Nederland; in absolute
zen en analyseren vervolgens de fase termen dus veertig keer zo goedkoop.
van deviezenschaarste. Dit laatste be- Dit kan worden gei’llustreerd met het
treft de jaren na 1981, waarbij twee volgende onderzoek gebaseerd op tosub- perioden kunnen worden onder- taaltellingen: het aantal economen met
scheiden. Ten slotte bezien we welke een telefoonaansluiting in Suriname
remedie er ter voorkoming van toe- bedroeg in 1976 43. Van hen konden er
komstige ‘dutch disease’ kan worden in het telefoonboek van 1985 nog maar
aanbevolen. We beperken ons hier tot 16 worden terug gevonden.
een theoretisch-economische analyse
Het moge duidelijk zijn dat een land
en laten politieke kwesties buiten be- dat zowel groter als kleiner dan Nederschouwing 2).
land is, vanwege die schaal een aparte
analysemethode vergt. Een modelmatige aanpak is niet goed mogelijk. Wel
kan een samenhangende analyse worSchaal en methode
den gemaakt op basis van informatie
op hoofdlijnen over de volgende
Suriname is tegelijkertijd zowel gro- aspecten: verkeer met het buitenland;
ter als kleiner dan Nederland. Groter overheidsfinancien; arbeidsmarkt; prijwat betreft oppervlakte en wat betreft zen en wisselkoers; monetaire gegevariatie in de economie. Zo kent het vens. Deze aanpak zal hier worden
land nog delen met zelfvoorzienende gevolgd.
P5T» Q4-R-1QR7
De jaren voor 1981:
overvloed
In een eerdere bijdrage is de economische ontwikkeling in Suriname in de
periode 1954-1981 reeds uitvoerig aan
de orde gekomen 3). De ‘dutch disease’ benadering kan hier daarom
beknopt worden samengevat.
Sedert 1974 toen de IBA (een soort
OPEC voor bauxiet) werd opgericht,
verkreeg Suriname een aanzienlijke
toename van de revenuen uit haar
bauxiet en na 1975 volgde de exorbitant omvangrijke Nederlandse ontwikkelingshulp. In het ontwikkelingsplan
van 1975 ging men ervan uit dat met
die omvangrijke toevloed van deviezen
een forse economische groei zou kunnen worden bewerkstelligd: men dacht
aan een verdubbeling van de werkgelegenheid in landbouw en nijverheid,
te bereiken in 1985. In werkelijkheid is
de werkgelegenheid in die sectoren
van 1975 tot 1982 gelijk gebleven. Alleen de werkgelegenheid bij de overheid steeg in die periode met 33%.
Voorts was er een omvangrijke toename van de consumptie: een reele stijging met 40% van 1975 tot 1982. Importvervangende noch exportindustrie
kwamen van de grond, konden ook niet
tot stand komen omdat Suriname internationaal uit de markt was geprijsd. In
de eerdergenoemde bijdrage hebben
we dat laatste ge’i’llustreerd aan de
hand van een vergelijking met het
buurland van Suriname, Guyana.
Suriname kan hierdoor als een
schoolvoorbeeld van ‘dutch disease’
worden gezien: bij een geweldige deviezentoevloed een forse stijging van
de consumptie en een toename van de
dienstensector, bij stagnatie in de
landbouw en de nijverheid.
1) Zie S. van Wijnbergen, The dutch disease,
a disease after all? The Economic Journal,
maart 1984, en H. van Gemert, Orde en beweging in de sectorstructuur, dissertatie, Tilburg,
mei 1985.
2) Een bundeling van acht artikelen over de
relatie politiek-economie bij dit onderwerp alsmede een nota over hoe opnieuw te beginnen
met de ontwikkelingshulp, staat in het Jaarverslag 1986 van de Stuseco (verkrijgbaar
door overmaking van f. 25, – naar Stuseco,
ABN Den Haag nr. 515601527).
3) M. van Schaaijk en J. van der Straaten,
Suriname’s economie en de ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname, ESB,
7november 1984.
603
label. Kemgegevens van de Surinaamse economie
1981
1982
1983
674
846
1014
-168
169
589
765
913
-148
173
491
655
808
-153
4
uitvoer van bauxiet e.d.
totale goederenuitvoer
totale goedereninvoer
saldo goederenbalans
ontwikkelingshulp
Overheidsfinanicien
– ontwikkelingsprojecten
– totaal uitgaven
– totaal inkomsten
– overschot
175
732
677
-55
189
793
699
-94
Inkomen
– bruto binnenlands produkt
(tegen marktprijzen)
–
1.861
1985
1986
501
651
617
+ 34
6
427
561
534
+ 27
3
421
385
336
+ 49
2
a)
a)
a)
113
810
499
-311
76
774
493
-280
53
842
478
-364
31
955
458
-497
b)
b)
b)
b)
1 768
1.747
1.741
(in mln. Sf.)
Verkeer met buitenland
–
1984
c)
1.700
(indices, 1980 = 100)
– loonvoet
117
134
145
155
162
–
Arbeidsmarkt
– beroepsbevolking,
natuurlijke aanwas
104
109
114
120
126
132
(aantal x 1.000)
– arbeidsplaatsen landbouw
– idem bauxiet
– idem Industrie en openbaar
nut
– idem bouw
– idem diensten
– totaal bedrijven
– overheid
17
5
17
5
17
5
16
4
16
4
15
4
12
4
24
63
39
12
3
24
62
40
12
12
3
21
57
42
11
3
19
53
42
11
3
18
50
40
109
117
140
166
Prijzen en wisselkoers
– consumptieprijs officieel
3
23
59
40
(indices, 1980 – 100)
122
126
(aantal Ned. gld voor een Sf.)
– wisselkoers otficieel
– wisselkoersparallelmarkt
1,36
1,36
1,47
1,47
Monetaire data
– goud- en deviezenvooraad
– geldhoeveelheid
1,72
1,72
1,96
1,00
1,70
0,65
1,20
0,20
(jaarultimo in mln. Sf)
412
358
335
421
163
455
57
577
40
880
30′
1.248C)
Na medio 1984: economische
chaos
(mutaties in mln. Sf.)
– toename krediet aan
overheid
– toename geldhoeveelheid
– toename deviezenvoorraad
49
64
27
99
63
-65
311
34
-230
285
122
-106
356
303
-17
470
368
-10
b)
c)
a) Tot en met September 1986.
b) Raming
c) Tot en met oktober 1986.
Bron: berekend op basis van gegevens uit:
ABS van Suriname, Economische kwartaalstatistieken, februari 1987;
IMF, International Financial Statistics, januari 1987;
VSB, Informatiebulletin, januari 1987, nr. 2;
De Surinaamse Bank, Jaarverslag 1985, april 1986;
C.B. van Suriname, Selected Monetary Figures, oktober 1986;
BOW, Terug naar de wortels van de ontwikkelingssamenwerking Nedertand-Suriname, april 1985; en documentatie bij het Congres ..Crisis en perspectief”, gehouden te Paramaribo, 4-7 maart 1987.
De periode 1981-1984:
intering
Het jaar 1981 vormt het draaipunt.
Dank zij de IBA waren de bauxietprijzen drastische verhoogd. Dat is uiteraard geen stimulans voor de vraag,
daarentegen wel voor het aanbod vanuit concurrerende landen. De Internationale recessie kwam daar nog eens
overheen. De Surinaamse bauxietexport daalde van 1,7 mln. metrieke
ton in 1980 via 1,2 in 1981 naar 0,5 mln.
metrieke ton in 1982. De prijzen bleven
604
bijgekomen. Nadat in 1981 de export
een neerwaardse beweging inzette,
volgde eind 1982 een verdere verslechtering van de toevloed van deviezen: de Nederlandse ontwikkelingshulp, in 1982 nog goed voor Sf. 170
mln. werd bevroren. Vervolgens heeft
men in Suriname, met enige vertraging, bezuinigd op de ontwikkelingsprojecten. De weggevallen inkomsten in die sfeer zijn aldus gecompenseerd door lagere uitgaven. De
overheid heeft echter niet bezuinigd op
haar hoge consumptieve uitgaven. De
omvangrijke toename ervan werd
vroeger gefinancierd uit de forse stijging van de bauxietinkomsten, maar
de daling van die inkomsten leidde niet
tot afname van de consumptieve uitgaven van de overheid, zoals uit de tabel
met kerngegevens blijkt. De bauxietinkomsten zijn vervangen door monetaire financiering.
Tot medio 1984 leidde de monetaire
financiering tot afname van de deviezenvoorraad. Intering op de deviezenvoorraad (in 1981 nog vierhonderd miljoen Surinaamse gulden groot) heeft
op korte termijn hetzelfde financiele
effect op de economie als het gebruik
van deviezeninkomsten uit de export
van natuurlijke hulpbronnen of ontwikkelingshulp. Uiteraard tot de voorraad
deviezen op is. Dat was medio 1984
het geval. In feite bood de omvangrijke
deviezenvoorraad de mogelijkheid de
gevolgen van de sterk verminderde inkomsten uit bauxiet en hulp alsmede
die van de uitbreiding(s\c\) van de consumptieve overheidsuitgaven, naar de
toekomst te verschuiven.
toen nog op peil: die daalden pas in
1985 fors en lagen in 1986 ruim 20%
beneden het niveau van 1980. In bijgaande tabel wordt een samenvatting
gegeven van kerngegevens van de Surinaamse economie. De eerste regel
geeft informatie over de waarde van de
totale export van de bauxietsector, dus
inclusief aluinaarde en aluminium.
Daaruit blijkt dat deze export in 1986
een derde lager was dan in 1981. Uit
regel twee blijkt dat de goederenuitvoer met meer dan de helft is afgenomen. Deze uitvoer bestaat voornamelijk uit die van de bauxietsector, andere
export is er, zoals gezegd, nauwelijks
Toen de deviezenreserve medio
1984 op wat klein geld na op was, startte men een geheel nieuw beleid. Geen
bezuiniging op de overheidsuitgaven,
uitgezonderd de ontwikkelingsinvesteringen, maar een directe ingreep in de
invoer door contigentering. Maandelijks werden er voortaan niet meer invoervergunningen afgegeven dan er
aan exportinkomsten binnenkwam. Uit
de tabel met kerngegeven blijkt dat het
tekort bij de overheidsfinancien vrijwel
gelijk is aan de som van afname deviezenvoorraad en toename geldhoeveelheid.
Als montaire financiering niet meer
kan afvloeien naar het buitenland stijgt
de geldhoeveelheid. Aangezien het
aanbod in Suriname op korte termijn
inelastisch is leidt dat tot inflatie 4).
Daarbij kan een onderscheid worden
gemaakt tussen de officiele markt en
de parrallelmarkt. De officiele markt
heeft betrekking op goederen die nog
worden gei’mporteerd tegen de officiele wisselkoers. In dat deel van de markt
4) A.R. Caram, Geldanalyse en Centrale
Bankpolitiek in Suriname, dissertatie, Tilburg,
1981.
is de prijsstijging nog gering. Het officiele prijsindexcijfer is echter nog
maar beperkt bruikbaar als indicator.
Volgens een mondelinge toelichting
van de directeur van het Algemeen Bureau voor de Statistiek van Suriname
wordt de prijstijging van goederen die
niet meer verkrijgbaar zijn op nul
gesteld, en wordt voor goederen die
onder de officiele prijscontrole vallen
de officiele prijs genoteerd. Het officiele prijsindexcijfer geeft daarom, zij het
gebrekkig, een indicatie van een deel
van de markt. Namelijk dat deel waarbij deviezen beschikbaar worden gesteld tegen de officiele koers. Ook in
dat deel gaan de winkelprijzen trouwens door schaarste afwijken van de
importprijzen. Daarnaast is er een parallelmarkt, waarop de Surinaamse
gulden sedert 1984 steeds minder
waard is geworden: eind 1986 nog
maar een zesde deel van de officiele
waarde. Dat betekent dat de prijsindex
van de goederen op de parallelmarkt
met 500% toenam. De exponentiele
groei van de prijzen zal uiteraard doorgaan zolang de overheid haar tekort
niet doet verdwijnen 5). Dat vergt een
halvering van de overheidsuitgaven,
dan wel een verdubbeling van de belastinginkomsten, of een combinatie
van beide. Als ook de stagnatie in de
bauxietproduktie ten gevolge van de
recente bosnegerguerrilla blijft voortduren is een nog verdergaande tekortbeperking nodig 6). Hiermee vergeleken verbleekt het Nederlandse bezuinigingsgeknikker tot kinderspel.
Opnieuw beginnen van Nederlandse medefinanciering van ontwikkelingsinvesteringen biedt geen bijdrage aan
de oplossing van het tekortvraagstuk,
omdat dan tegenover extra inkomsten
ook extra uitgaven staan. Ontwikkelingsinvesteringen lossen de financiele problematiek van de korte termijn
niet op. Zij zijn daarentegen van belang voor duurzame economische
groei en werkgelegenheid. Dat is voor
Suriname in het bijzonder van belang
vanwege de zeer hoge natuurlijke aanwas van de beroepsbevolking, namelijk 5% per jaar. Uit de kerngegevens
betreffende de arbeidsmarkt blijkt dat
de werkgelegenheid in de bedrijven
daalde in plaats van te stijgen. Aangezien er geen geld meer is om het overheidsapparaat op de huidige buitensporige omvang te handhaven, laat
staan uit te breiden, is een gigantische
uitbreiding van de werkgelegenheid in
de marktsector noodzakelijk. Dat vergt
echter herstel van het marktmechanisme. Zoals gezegd is het aanbod op
korte termijn inelastisch, maar op lange termijn is dat niet het geval. Dat
werkt in twee richtingen: als ondernemers moeten inkopen tegen parallelmarktprijzen en verkopen tegen officiele prijzen is de winst negatief en zal
het produktie-aanbod verder afnemen.
Economische groei in de marktsector
vergt een positief verschil tussen opbrengsten en kosten. De oorspronkelijke oorzaak van het hoge kostenpeil in
Suriname, namelijk de omvangrijke
FSR QA-R.1QR7
besteding van deviezeninkomsten, is
verdwenen, maar omdat de overheid
de werking van het prijsmechanisme
heeft ontregeld door omvangrijke monetaire financiering in combinatie met
importcontingentering zonder devaluatie, is het hoge kostenpeil blijven
bestaan, in feite zelfs verder verslechterd.
Remedie
Van Wijnbergen beveelt twee medicijnen aan tegen de ‘dutch disease’;
het opsparen van een deel van de deviezeninkomsten uit de natuurlijke
hulpbronnen en het geven van produktiesubsidies aan sectoren die men na
de uitputting van de natuurlijke hulpbronnen (weer) hard nodig zal hebben
7). Dat ondersteunt de conclusie dat
het gewenst is het hulpbedrag over
een lange periode uit te smeren en verder zoveel mogelijk te voorkomen dat
van de besteding van de hulp inflatoire
impulsen uitgaan. Beide zijn te realiseren door de hulp te beperken tot de
mede-financiering van de importkosten van ontwikkelingsinvesteringsprojecten. Bij die conclusies is in
feite voorondersteld dat duurzame
economische groei en werkgelegheid
de beleidsdoelstellingen zijn.
Wenst men slechts kort vooruit te
zien dan kan worden gewezen op de
mogelijkheid van betalingsbalanssteun zonder devaluatie. De Surinaamse overheid kan dan doorgaan
met monetaire financiering van haar
tekort en de Surinaamse gulden wordt
weer vrij inwisselbaar. Het overtollige
deel van de Surinaamse geldhoeveelheid zal dan afvloeien naar het buitenland, met daarvoor in ruil een even grote import. Dat laatste zou eenmalig ongeveer een miljard Nederlandse
gulden kosten. De liquiditeitsquote bewoog zich in Suriname steeds binnen
nauwe grenzen: tussen 15 en 25% in
de periode 1955-1980. Volgens die
norm was er in de tweede helft van
1986 reeds bijna een miljard Surinaamse gulden te veel in omloop.
Voorts komt de financiering van het
niet door gewone inkomsten gedekte
deel van de consumptie van de Surinaamse overheid op een half miljard
Nederlandse guldens per jaar. Deze
korte-termijnvariant impliceert dat de
resterende Nederlandse verdragshulp
na een jaar op zou zijn. Daarna zou Suriname dan opnieuw in dezelfde situatie komen te verkeren als in 1984 het
geval was, maar dan zonder uitzicht op
toekomstige verdragshulp.
Consumptief gebruik van hulp moet
niet alleen worden vermeden omdat
het geld dat in consumptie wordt
gestoken, niet meer beschikbaar is
voor investeringen, maar ook om overhitting van het kostenpeil te voorkomen. Hoewel herstel van het marktmechanisme geen bijdrage levert aan de
leniging van de korte-termijnnoden, is
het een noodzakelijke voorwaarde
voor duurzame economische groei en
werkgelegenheid.
Herstel van het marktmechanisme
vergt het doen verdwijnen van de monetaire financiering. Dat betekent een
halvering van de overheidsconsumptie, dan wel een draconische belastingverzwaring. Daarbovenop zou volledige monetaire sanering een vermindering van de geldhoeveelheid met 75%
vergen.
Toepassing van ‘dutch disease’concept op Suriname leidt dus tot het
voorschrijven van nogal bittere pillen.
In deze theoretisch-economische analyse hebben we politieke kwesties buiten beschouwing gelaten, en daarmee
de vraag of de remedie zal worden toegepast. Het is de vraag of de patient de
bittere pillen zal willen slikken, want
naast het verdwijnen van de ‘dutch disease’ zijn er bijwerkingen in de sociale
sfeer die zo ernstig kunnen zijn dat de
operatie weliswaar kan lukken, maar
dat ze gepaard gaat met het overlijden
van de patient, althans de regering die
dit beleid zou doorzetten.
Bij medicijnhulp denkt men in Suriname dan ook vermoedelijk aan iets
anders dan aan het medische advies
dat hier wordt verstrekt als conclusie
van de ‘dutch disease’-analyse. Hoewel buiten het kader van dit artikel vallend, daarom toch een toegift betreffenden de vraag of er mogelijkheden
zijn om ontwikkelingshulp te gebruiken
voor korte-termijnkwesties.
Voor de tekortreductie zijn er geen
wondermiddeltjes voorhanden. Hier
geldt zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Wat betreft de reductie
van de geldhoeveelheid is echter wellicht tot op zekere hoogte een bijdrage
via de ontwikkelingshulp denkbaar.
5) De Surinaamse geschiedenis kent een
voorbeeld van de gevolgen van monetaire financiering; in 1761 werd in Suriname een
nieuw betaalmiddel geVntroduceerd, hel kaartengeld. het opvallendst was het muntpapier
dat was gemaakt van speelkaarten, vandaar
de naam. Vanwege de snel toenemende geld-
behoefte van het koloniale bestuur, in de
eerste plaats door het groeiende gevaar van
de zijde der bosnegers, tegen wie expedities
uitgerust moesten worden, bezweek het voor
de verleiding tot te grote uitgifte van dit gemakkelijk te vervaardigen papieren staatsgeld. Het
gevolg was dat de betaalkracht van het kaart-
Conclusie
geld diep daalde. Zie Suralcomagazine, Paramaribo, 1982,nr. 4.
6) De gevolgen van daling van bauxietinkom-
Voorkomen van toekomstige ‘dutch
disease’ vergt een zuinig gebruik van
ontwikkelingshulp, vermijding van
consumptieve aanwending ervan en
herstel van het marktmechanisme.
sten op de economie zijn op basis van inputoutputanalyse theoretisch al beschreven in:
G. van Welzenis, Onderzoek naar de samenhang tussen de mijnbouw en overige sectoren,
AVS, Paramaribo, februari 1976.
7) Van Wijnbergen, op.cit.
605
Men zou kunnen overwegen om een
deel van de overtollige geldhoeveelheid uit de markt te halen door particulieren via het bankwezen de ontwikkelingsinvesteringen te laten medefinancieren. In dat kader zou de medefinanciering van de Surinaamse overheld van de ontwikkelingsprojecten
voor een beperkte periode kunnen
worden gefinancierd uit een deviezenfonds. Mocht Nederland namelijk
besluiten om een deel van de kosten
van de projecten die Suriname uit
eigen middelen voortzette alsnog te
financieren, dan zou daarmee dat deviezenfonds kunnen worden gevuld.
Met dat fonds zou de Surinaamse overheld tevens een deel van de te omvangrijke Surinaamse geldhoeveelheid tegen parallelmarktkoersen uit de
markt kunnen nemen.
Marein van Schaaijk
De auteur is voorzitter van de Stichting ter Bevordering van de Studie van de Surinaamse
Economic (Stuseco).