Ga direct naar de content

De export van ontwikkelingslanden naar de EG, de VS en Japan

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 6 1987

De export van
ontwikkelingslanden naar de
EG, de VS en Japan
De uitvoer van industrieprodukten vormt een steeds belangrijker bron van inkomsten voor
ontwikkelingslanden. De EG, de VS en Japan zijn nog steeds belangrijk als afeetmarkten.
De industrielanden hebben op marktpenetratie in het verleden nogal eens gereageerd met
protectionisme. Voor de toekomstige mogelijkheden van de ontwikkelingslanden is de
handelspolitiek van de industrielanden dus van groot belang.
Hiernaast spelen de comparatieve voordelen van de ontwikkelingslanden een
belangrijke rol. De auteurs van dit artikel gaan voor een aantal produkten de
mogelijkheden van de ontwikkelingslanden na.

PROF. DR. J. WAELBROECK* – DRS. J. KOL**
De nieuwe GATT-ronde
In September van het vorig jaar werd in Uruguay een ministeriele conference van de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) gehouden, ter voorbereiding van
een nieuwe ronde van multilaterale handelsbesprekingen
1). De beoogde handelsliberalisatie en verbeterde toegankelijkheid van markten, heeft volgens de uitgegeven ministeriele verklaring, mede tot doel om ontwikkelingslanden in staatte stellen aan hun financiele verplichtingen
inzake hun schuldenlast beter te kunnen voldoen.

Tabel 1. Marktpenetratie in de EG, Japan en de VS, de invoer van industrieprodukten als percentage van de binnenlandse markt, 1983 a)
Produktgroep
(ISIC-code)

Binnen de totale uitvoer van ontwikkelingslanden win-,
nen de industrieprodukten aan betekenis. Indien de sterk in prijs gestegen – uitvoer van olie buiten beschouwing wordt gelaten, is het aandeel van industrieprodukten
in de totale uitvoer van ontwikkelingslanden in de periode
1973-1983 gestegen van 42 tot 57 procent 2). De EG, Japan en de VS vormen nog altijd de belangrijkste markten
voor ontwikkelingslanden; gezamenlijk namen zij in 1983
bijna 60 procent van de industrieprodukten van deze landen af 3).
Onder meer voor de inkomsten van deviezen is de industriele uitvoer naar de EG, Japan en de VS voor de ontwikkelingslanden van groot belang. In dit artikel worden
enkele ontwikkelingen en vooruitzichten op dit terrein
besproken.

Openheid voor invoer
Er bestaat tussen de drie grote handelsblokken, de EG,
Japan en de VS, een groot verschil in openheid voor invoer
van industrieprodukten. Openheid kan worden gelijk42fi

Invoer vanuit
ontwikkelingslanden

EGb)
32
322
372
39
3

Industrieprodukten

Invoer vanuit
alle landen

Textiel
Kleding
Non-ferrometalen
Overige industrieprodukten
Totaal industrieprodukten

VS

Japan

EG

VS

Japan

24,1
32,9
31,5

14,2
19,5
15,8

8,0
11,7
25,7

13,0
21,2
9,9

10,9
17.2
4.8

5,0
9,0
10,2

62,7

23,2

10,0

17,5

11,1

4,6

3,1

1,4

15,0

9,6

4,7

3,5

a) De cijfers voor marktpenetratie zijn tot stand gekomen door gegevens voor produktie
(in ISIC-code) en voor buitenlandse handel (in SITC-code) te combineren. Deze cijfers
zijn op het ogenblik beschikbaar tot 1983.
b) Handelscijfers voor de EG zijn exclusief de intra-EG-handel.
Bron: J. Waelbroeck en J. Kol, op.cit.

* Hoogleraar Econometrie en Wiskundige Economie aan de Universite Libre de Bruxelles en redacteur van de European Economic Review. Dit artikel is een samenvatting van J. Waelbroeck en J. Kol, The
evolving pattern of world trade, EC trade policy and exports from the
south, in: L.B.M. Mennes and J. Kol (red.), European trade policies
and the developing world, Croom Helm, Londen, 1987.
* * Oocent Erasmus Universiteit, Rotterdam. De auteurs danken Bart
Kuijpers voor zijn assistentie en de Stichting Universiteitsfonds Rotterdam voor financiele ondersteuning van het onderzoek.
1) Onlangs werd in Geneve overeenstemming bereikt over het werkschema van de komende Uruguay-ronde. Zie voor een overzicht van
de agendapunten: K.A. Koekkoek en L.B.M. Mennes, GATT: een
nieuwe ronde, een nieuwe kans?, ESB, 10 September 1986.
2) Het aandeel van ontwikkelingslanden in de werelduitvoer van industrieprodukten steeg eveneens: van 8 procent in 1973 tot 12 procent in 1983; in 1983 had de industriele uitvoer van ontwikkelingslanden een omvang van $ 125 mrd. De gegevens in deze paragraaf
zijn ontleend aan: GATT, International Trade, diverse jaargangen.
3) In 1973 was dit cijfer iets hoger: 66 procent; de onderlinge handel
van ontwikkelingslanden in industrieprodukten is toegenomen.

gesteld aan het aandeel van invoer op de binnenlandse
markt 4). label 1 geeft enkele cijfers voor marktpenetratie.
Het verschil in openheid blijkt duidelijk uit de marktpenetratie voor de totale invoer van industrieprodukten vanuit
alle landen (linker gedeelte van de tabel). Japan blijft met
een marktpenetratie van 4,7% ver achter bij de VS (9,6%)
en de EG (15,0%). Het beeld voor individuele produktgroepen kan natuurlijk anders zijn; het gebrek aan eigen bronnen in Japan geeft bij voorbeeld voor non-ferrometalen
(ISIC 372) een hoge marktpenetratie.
De marktpenetratie door invoer vanuit ontwikkelingslanden (rechter gedeelte van de tabel) blijkt veel lager te zijn;
voor alle industrieprodukten gezamenlijk reikt deze niet
verder dan een kwart (EG) tot een derde (VS) van de marktpenetratie vanuit alle landen. Voor de textielgroep (ISIC
32), in het bijzonder de kleding (ISIC 322), en ‘overige’ industrieprodukten (ISIC 39) blijkt dit verschil niet zo groot te
zijn. Men kan daaruit concluderen dat in ieder geval bij andere produktgroepen nog ruime mogelijkheden bestaan
tot uitbreiding van de uitvoer vanuit ontwikkelingslanden.
Een gedetailleerde analyse van produkten op 4- en 5-digitniveau bevestigt inderdaad dat buiten textiel en overige industrieprodukten een aanzienlijke verruiming van de industriele invoer vanuit ontwikkelingslanden mogelijk is 5).
Of de mogelijkheden van zulk een exportdiversificatie
ook inderdaad worden gerealiseerd, hangt uiteraard mede
af van de handelspolitiek in de drie grote handelsblokken,
de comparatieve voordelen van ontwikkelingslanden en
van nun vermogen om deze voordelen uit te buiten.

De EG-handelspolitiek
Voor een verdergaande marktpenetratie door invoer
vanuit ontwikkelingslanden is het van belang in hoeverre
er sprake is van een EG-handelspolitiek, die inderdaad
voor alle EG-lidstaten gemeenschappelijk is. Het blijkt dat
voor de tariefbescherming tegen invoer er inderdaad zo
goed als sprake is van gemeenschappelijkheid 6). Maar op
het gebied van kwantitatieve invoerbeperkingen en andere non-tarifaire belemmeringen hebben individuele lidstaten nog een aanzienlijke beslissingsbevoegdheid. Regelingen betreffende de invoer van staal en het Multivezelakkoord vormen voorbeelden van mogelijkheden tot
het afwijken van een gemeenschappelijke lijn 7).
De cijfers in tabel 2 bevestigen dat 26 jaar nadat het verdrag van Rome is ondertekend, individuele lidstaten aanzienlijk verschillen in openheid voor invoer vanuit ontwikkelingslanden. De cijfers voor met name de textielgroep
geven aan dat de markten van Italie en Frankrijk nog
steeds tamelijk gesloten zijn, vooral in vergelijking met de
Bondsrepubliek en Nederland. Bij hun economische diplomatic kunnen de ontwikkelingslanden wellicht gebruik maken van deze verschillen tussen lidstaten.
Indien de ontwikkelingslanden erin slagen om hun industriele uitvoer te diversificeren, is het de vraag of een
toenemende penetratie van hun produkten op de markten
van de industrielanden tegengegaan of zelfs voorkomen
wordt door toenemende protectie. Men heeft in dit verband
bij voorbeeld gemeend dat een marktpenetratie van meer

dan 15 procent de politiek-economische tolerantie in de industrielanden jegens invoer te boven zou gaan 8). Econometrisch onderzoek naar de factoren die in Europa, de VS
en Japan tot protectie leiden, heeft echter geen duidelijk
verband met toenemende marktpenetratie kunnen vaststellen 9). Bovendien worden voor omvangrijke en gedetailleerde produktgroepen penetratiegraden waargenomen die aanzienlijk hoger zijn dan 15 procent 10). Een
uitbreiding van de industrials invoer van ontwikkelingslanden naar de industrielanden, zal ook tot een toename van
de handelsstroom in omgekeerde richting leiden 11).

Comparatieve voordelen
De handelspolitiek van de industrielanden is uiteraard
mede bepalend voor het succes van buitenlandse aanbieders op hun markten. Anderzijds worden mogelijkheden
voor ontwikkelingslanden om te exporteren sterk bei’nvloed door de comparatieve voordelen die zij bij de produktie hebben ten opzichte van de industrielanden.
Van oudsher biedt de overvloedige aanwezigheid van
natuurlijke hulpbronnen een belangrijk comparatief voordeel voor de ontwikkelingslanden. Als aparte factor is de
aanwending van ongeschoolde arbeid van meer recente
datum.
Comparatieve voordelen zijn overigens niet statisch; ze
veranderen voortdurend. Dit dynamische karakter is vooral door Balassa benadrukt 12). Het proces wordt gei’llustreerd door Singapore, waar gaandeweg zoveel fysiek
en menselijk kapitaal is geaccumuleerd, dat het comparatief voordeel van ongeschoolde arbeidsintensieve produktie niet meer aanwezig is. Deze gedeelten van het produktieproces worden dan ook verplaatst, bij voorbeeld
naar Maleisie 13).
Overigens is ergeen automatisch, mechanisch verband
tussen het bestaan van comparatieve voordelen en het benutten ervan. Er kunnen marktverstoringen optreden,
maar er is ook deskundigheid nodig op het gebied van
marketing en management om de comparatieve voordelen te verzilveren 14).
4) Men kan openheid natuurlijk op verschillende .-r^anieren definie-

ren. Zie voor een interessante benadering M. Michaely, Trade, income levels and dependence, North-Holland, Amsterdam, 1984.

Michaely definieert de openheid van een economie als de bestaande
afhankelijkheid van ingevoerde grondstoffen en halffabrikaten. In deze benadering heeft Japan, vooral vanwege het gebrek aan grondstof-

fen, een hoge mate van openheid.
5) Zie voor details Waelbroeck en Kol, op.cit.
6) Zie bij voorbeeld J.H.J. Bourgeois, The common commercial

policy-scope and nature of the power, in: E.L.M. volker (red.), Protectionism and the European Community, Kluwer, Deventer, 1983.
7) Dat ruimte wordt gelaten voor beslissingsbevoegdheid voor individuele lidstaten behoeft nog niet tot een toename van protectionisme
in de EG als geheel te leiden. Integendeel, de mogelijkheid tot individueel optreden kan het eenvoudiger maken om tot een liberaler standpunt voor de EG als geheel te komen dan anders mogelijk was
geweest.
8) Zie W.R. Cline, Can the East Asian model of development be generalized, World Development, 1984, biz. 81-90.
9) Zie voor een overzicht van deze studies: H. Hughes en J. Waelbroeck, Can developing-country exports keep growing in the 1980s?,
The World Economy, juni 1981, biz. 127-147.

Tabel 2. Openheid van EG-lidstaten voor invoer vanuit
ontwikkelingslanden, invoer van industrieprodukten in
procenten van de binnenlandse markt, 1983
Produktgroep
(ISIC-code)
32 Textiel
372 Non-ferrometalen
3 Totaal industrieprodukten

Belgie

BRO

Frankrijk

Italie

11) Zie bij voorbeeld H.H. Glismann en D. Spinanger, Employment
and income effects of re-locating textile industries, The World Economy, maart 1982, biz. 105-109.

12) B. Balassa, A stages approach to comparatieve advantage, in: I.

Nederland

VK

Adelman (red.), Economic growth and resources, deel 4, National and

international issues, Macmillan, Londen, 1979.
13) Dit verschijnsel, waarbij ontwikkelingslanden verschillende sta-

9,2
30,4

18,6
8,6

10,7
6,9

5,7
15,5

27,7
5,2

11,4
9,4

5,4

3,6

2,6

3,7

4,9

2,8

Bron: Waelbroeck en Kol, op.cit.

10) Zie bij voorbeeld tabel 1 en Waelbroeck en Kol, op.cit.

dia van geavanceerdheid in produktie doorlopen is een van de aspecten van wat meer algemeen wordt genoemd de ‘graduering’ van
ontwikkelingslanden; zie bij voorbeeld K.A. Koekkoek, On the case of
graduation, Intereconomics, 1983, biz. 225-229.
14) Zie bij voorbeeld I.E. Westphal, L. Kim en C.J. Dahlman, Reflections on Korea’s acquisition of technological capability, Discussion pa-

per, World Bank, Washington, 1984.

label 3. Uitvoer van grondstofintensieve produkten vanuit ontwikkelingslanden naar de EG

label 4. Uitvoer van textiel en kleding als aandeel in de industriele uitvoer van ontwikkelingslanden, in procenten

Productgroep

Uitvoer naar EG,

Marktpenetratie

Uitvoer naar

(ISIC-code) a)

in mln. $

in EG, in procenten van de
binnenlandse
markt

3115

Olien en vetten

3118

Suiker

3231
33111
33112
351 1
353
3720 “
3901

Looistoffen
Timmerhout
Fineer, triplex
Basischemie
Petroleum geraff.
Non-ferro basis metalen
Juwelen

1983

1983

1.410
476
342

3.314

24,6
7,7
16,7
17,3
17,1
2,4
2,3
9,4
56,4

253
236
214
2.367
134

668
461
1.013
398
1.023
2.398
2.768
731

6.034

12.772

603

1973

1983

1973

1983

NIC’s Oost-Azie a)
1973

van

EG, VS en Japan

EG

53

NIC’s Latijns-Amerika b)
Nieuwe NIC’s c)
Mlddellandse-Zeelanden d)
Lome/ACP-landen d)

25
9
57
1

33
18
27
63
7

140
16
13
56
2

27
7
21
61
8

Totaal Ontwikkelingslanden

32

33

30

26

Bron: Waelbroeck en Kol, op.cit.
a) Hong-Kong, Korea (Z), Singapore, Taiwan.
b) Argentinie, Brazilie, Mexico, Uruguay.
c) Chill, Indonesie, Jordanie, Macao, Maleisie, Mauritius, Peru, Phillippijnen, Sri Lanka, Thailand.
d) Zeven Landen rond de Middellandse Zee en 61 landen waarmee de EG volgens de
Lome-conventie van 1979 speciale handelsverdragen heefl.

a) 5-digit-ISIC-codes volgens Wereldbank-classificatie.
Bron: Waelbroeck en Kol, op.cit.

Grondstofintensieve produkten
Industrieprodukten 15) vergen in sommige gevallen
slechts een geringe bewerking van een grondstof. Men
zou daarom in zulke gevallen van grondstofintensieve produkten kunnen spreken. Zij representeren bij uitstek de
comparatieve voordelen van het bezit van natuurlijke hulpbronnen.
label 3 bevat voor enkele van dergelijke produkten cijfers voor invoer en marktpenetratie in de EG. Naast geraffineerde ruwe olie (ISIC 353) blijken vooral van belang te
zijn olien en vetten (3115), chemische basisprodukten
(3511) en non-ferrobasismetalen (3720). Vooral deze
laatste twee produkten bieden mogelijkheden voor een
verdere uitvoertoename, mede gezien hun lage niveau
van marktpenetratie.
De sterke invoertoename van geraffineerde ruwe olie is
uiteraard vooral toe te schrijven aan prijsstijgingen. Voor
de uitvoer van niet-olieproducerende ontwikkelingslanden
zijn de andere produkten van belang; de totale uitvoer hiervan naar de EG steeg van bijna $ 6 mrd. tot $ 10 mrd. in de
jaren 1973-1983. Hun gezamenlijke aandeel in de totale
uitvoer van industrieprodukten liep gedurende diezelfde
periode evenwel terug van 34 tot 25 procent. De natuurlijke hulpbronnen zijn dus nog steeds een belangrijke bron
van comparatief voordeel voor de uitvoer van ontwikkelingslanden, maar relatief neemt deze betekenis af.

Arbeidsintensieve produkten
Textiel en kleding
De wereldhandel in textiel en kleding is aan sterke protectie onderhevig, niet alleen in de industrielanden 16).
Toch verdubbelde de marktpenetratie door invoer in de
EG en de VS in de periode van 1973 tot 1983 17).
Met betrekking tot de uitvoer van textiel en kleding vanuit ontwikkelingslanden naar de EG, Japan en de VS is er
een opmerkelijke verschuiving waar te nemen in de herkomst van deze invoer. De cijfers in label 4 geven aan dat
voor de hoger ontwikkelde exporteurs in Oosl-Azie en
Latijns-Amerika het belang van textiel en kleding in hun
uitvoer van industrieproduklen duidelijk is afgenomen.
Voor hun opvolgers, de ‘nieuwe NIC’s’, en voor de Lome/ACP-landen en de exporteurs rond de Middellandse
Zee waarmee de EG speciale handelsverdragen heefl, is
hel omgekeerde hel geval. Voor de uitvoer van texliel en
kleding is dus een verschuiving van comparative voordelen, waarover eerder werd gesproken, duidelijk waarneembaar.
428

De afgelopen zomer is het vierde Multivezelakkoord
(MVA) een feit geworden 18). De bedoeling van dit MVA en
van zijn voorgangers is om de uitvoer van textiel en kleding
vanuit ontwikkelingslanden naar de industrielanden te reguleren, of beter: aan banden te leggen. In dit korte bestek
zal op een globale wijze worden nagegaan of een vrijer
handelsverkeer in textiel en kleding voor de hand zou liggen 19).
Men kan de achtereenvolgende MVA’s beschouwen als
versterkingen van een muur rond de industriele landen
die bescherming biedt tegen invoer van buiten af. Op
grond van deze zienswijze zou men verwachten dat de invoer vanuit de ontwikkelingslanden niet sterk zou groeien,
maar zeker ook dat de uitvoer naar die landen zou stagneren. Uit label 5 blijkt dat het legendeel het geval is. Niet alleen de invoer vanuit de ontwikkelingslanden naar de EG
is sterk toegenomen, maar ook de uitvoer in omgekeerde
richting. Dit wil niet zeggen dat er van het MVA geen
restrictieve werking uitgaat 20); wel, dat niettemin de concurrentiekracht van ontwikkelingslanden en van de EG op
elkaars markten is blijven bestaan.
Overige goederen
Mede door het vestigingsbeleid van multinationale ondernemingen is in het exportpakket van ontwikkelingslanden naast de hiervoor besproken textiel, kleding en
grondstofintensieve goederen plaats gekomen voor een
reeks van andere industrieprodukten. Deze hebben een
arbeidsintensieve produktiewijze gemeen, maar varieren
toch sterk: bezems en borstels naast radio- en TVonderdelen en computers.
Voor sommige van deze produkten is de marktpenetratie in de EG reeds behoorlijk opgelopen, tot 23 procent
voor bestek, 20 procent voor horloges en klokken en 32
procent voor speelgoed. De gegeven lijst van goederen
geeft een gezamenJijke groei van de uitvoer naar de EG
vanruim$1 mrd. tot$5mrd. indejaren 1973-1983; maar
15) SITC secties 5-8, ISIC sectie 3.

16) Het gemiddelde invoertarief voor textiel en kleding is in sterke exportlanden zoals Taiwan en Sri Lanka meer dan 50 procent en in India
en Pakistan zelfs 100 procent of meer.

17) In Japan was de marktpenetratie in deze periode constant rond 8
procent; Zie voor een overzicht: GATT, Textiles and clothing in the
world economy, Geneve, 1984.
18) Zie voor een beschrijving: L.J. Emmerij, Zomer in Geneve, ESB,

27augustus 1986.
19) Zie voor een gedetailleerde beschrijving van de werking van het
derde Multi-vezelakkoord: H. Pool, Het Multi-vezelakkoord en de ontwikkelingslanden, Nederlands Economisch Instituut, Rotterdam,
1985.
20) Zie bij voorbeeld: K.A. Koekkoek en L.B.M. Mennes, Liberalizing
the multi fibre arrangement, Journal of World Trade Law, jg. 20, nr. 2,
1986.

label 5. Invoer en uitvoer van de EG van textiel en kleding,
in mln. dollars
1973

Tabel 6. Marktpenetratie door ontwikkelingslanden in de
EG, Japan en de VS voorstaal, schepen en automobielen
ISIC-produktgroepencode

1983

Uitvoer

Invoer

Uitvoer

Invoer

2514
2500

1314
2005

3772
4533

2697

1053

348
2121

3032
1414

Textiel
– industrielanden
– ontwikkelingslanden
Kleding
– industrielanden
– ontwikkelingslanden

4139

EG
1973

371 Staal
3841 Scheepsbouw
3843 Automobielen

Japan

VS
1983

1973

0,7
2,4
0,2

0,8
7,3
0,8

0,7
0,6
0,0

1973

1983

2,7

0,3

2,2

4,1
0,5

0,4
0,0

1,1
0,0

1983

Bron: Waelbroeck en Kol, op. cit.
424

884
8032

Bron: Waelbroeck en Kol, op. cit.

deze lijst is natuurlijk niet limitatief 21). Een reeks van andere produkten kan daaraan worden toegevoegd naarmate comparatieve voordelen en verschuivingen daarin
vollediger zullen worden benut door ondernemers van nationale en multinationale ondernemingen.

Staal, scheepsbouw en automobielen
Vanwege de successen die met name door Zuid-Korea
zijn behaald in de scheepsbouw en meer recent bij de autoproduktie, is er aanleiding voor de vraag of deze twee
sectoren en de verwante staalsector wellicht goede exportperspectieven bieden voor de ontwikkelingslanden in
het algemeen.
Staal, scheepsbouw en de automobielindustrie worden
gekenmerkt door een relatief kapitaalintensieve en grootschalige produktiewijze; daardoor worden tevens hoge
eisen gesteld aan het management, waaraan slechts in
een beperkt aantal ontwikkelingslanden zal kunnen worden voldaan. Voor staal zal bovendien de EG-markt goed
beschermd blijven, terwijl op de Amerikaanse markt juist
de EG een geduchte concurrent is voor andere aanbieders. De scheepsbouw is weliswaar in de EG sterk teruggevallen, maar hier zullen de ontwikkelingslanden het
moeten opnemen tegen de nog steeds formidabele concurrentie van Japan. Datzelfde geldt voor de automobielindustrie. De EG-markt is bovendien vrij sterk beschermd
22), terwijl de EG-producenten vrijetoegang hebben tot de
EFTA-markt. Ten slotte is de automobielproduktie in ontwikkelingslanden indrukwekkend 23), maar veelal niet
prijsconcurrerend genoeg voor export.
De verwachting is dan ook dat de uitvoer van staal, schepen en auto’s voor de meerderheid van de ontwikkelingslanden beperkte mogelijkheden’zullen bieden. Er is
weinig reden te verwachten dat de lage penetratiewaarden
in tabel 6 spoedig sterk zullen stijgen.

Conclusie
In dit artikel zijn enkele ontwikkelingen en vooruitzichten
besproken betreffende de uitvoer van industrieprodukten
vanuit ontwikkelingslanden. De belangrijkste afzetmarkten voor deze uitvoer zijn nog steeds de EG, Japan en de
VS. De invoerpenetratie Vanuit ontwikkelingslanden op
deze markten is over het geheel genomen nog steeds erg
laag. Dit biedt mogelijkheden voor een verdere uitvoerstijging. Een stijgende marktpenetratie leidt niet noodzakelijk
tot verdere protectie.
De beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen vormt
nog steeds een belangrijke bron van comparatief voordeel
voor ontwikkelingslanden, waarvan het belang echter afneemt. De handelsbescherming rond textiel en kleding is
toegenomen, maar desondanks is de uitvoer van ontwik-

kelingslanden naar de industriele markten sterk gestegen,
terwijl het concurrentievermogen van de industrielanden
in deze produkten blijkt uit de eveneens sterk toegenomen
uitvoerstroom in omgekeerde richting. Een reeks van andere arbeidsintensieve produkten die mogelijkheden voor
verdere uitvoerexpansie bieden, is besproken. De reeks is
niet limitatief; inventiviteit van lokale en multinationale ondernemingen zal tot een verdere benutting van comparatieve voordelen kunnen leiden. Voor de uitvoer van staal,
schepen en automobielen zijn de mogelijkheden voor ontwikkelingslanden in het algemeen waarschijnlijk beperkt.
Enerzijds zijn de industriele markten tamelijk goed beschermd, anderzijds is er de nog steeds formidabele concurrent iekracht van Japan. Ten slotte stelt de grootschaligheid van deze sectoren hoge eisen aan het management.

Jean Waelbroeck
Jacob Kol

21) Onderstaande lijst van arbeidsintensieve produkten geeft een
niet limitatief overzicht van mogelijkheden tot diversificatie in het ex-

portpakket van ontwikkelingslanden. Elk produkt wordt voorafgegaan
door de ISIC code en wordt tussen haakjes gevolgd door de waarde
van de uitvoer naar de EG in 1983 in miljoenen dollars en de marktpenetratie in de EG eveneens in 1983: 3113 groente- en fruitconserven
(660; 7,7), 3114 visconserven (298; 9,7), 3119 cacao, chocolade (254;
2,5), 3232 bontbewerking (38; 36,3), 3319 hout en kurkprodukten (95;
6,2), 3320 meubels (93; 0,5), 34202 boeken, kaarten (117; 1,6), 3551
banden (120; 2,0), 3559 rubberprodukten (94; 1,4), 356 plastic produkten (281; 1,2), 3610 porcelein en aardewerk (140; 2,8), 38111 bestek
(65:23,2), 38112 handgereedschap (186; 7,9), 38192 metalen verpakking (210; 3,1) 38251 typemachines (257; 10,3), 38252 computers

(243; 3,5), 3829 machines (niet elektrisch) (350; 0,8), 38321 radio- en
TV-onderdelen (110; 4,4), 3833 elektrische apparatuur (78; 1,0), 3839
overige elektrische apparatuur (208; 1,7), 38523 fotografische app.

(72; 5,6), 3853 horloges en klokken (310; 20,1), 3902 muziekinstrumenten (40; 6,8), 3903 sportartikelen (168; 15,4), 39092 speelgoed
(455; 32,3), 39094 bezems en borstels (29; 17,6), 39095 pijpen, aanstekers en paraplu’s (167; 50,6).
22) Het gemeenschappelijke invoertarief op automobielen van de EG

is 10,9 procent, voor de VS is het slechts 3,0 procent.
23) De automobielproduktie in ontwikkelingslanden in 1985 bedroeg
bijna 9 miljoen stuks, tegenover 9 miljoen in de VS, 7,6 miljoen in Ja-

pan en 11,7 miljoen in de EG.

Auteurs