Inkomenspolitiek
Mensen die nog over inkomensbeleid
praten begrijpen er niets van. Met gaat in
de nieuwe zakelijkheid over groei en nou vooruit – werkgelegenheid, maar in
geen geval over zoiets laakbaars als een
inkomensbeleid, want dat heeft ons de
das om gedaan toen de verbeelding aan
de macht was. We moeten ons niets verbeelden. Bovendien weten we al wat we
willen weten: de arbeiders moeten matigen, de uitkeringen zijn nog steeds te
hoog en de minima moeten niet zeuren.
Zulke dingen hoor ik wel eens. Misschien
ga ik met de verkeerde mensen om; dit
stemmingsbeeld bevat meer bigotterie
dan ik in een bladzijde kan wegwerken.
Toch maar eens proberen.
Om bij de loonmatiging te beginnen:
die is, onder de omstandigheden, wederom wenselijk, ja. De gulden is al weer te
duur, gemeten naar wat er nodig is om
onze export concurrerend te houden.
Eerst kwam dat omdat we de aardgasbaten in de lopende sfeer hadden laten komen en het betalingsbalansoverschot in
onvoldoende mate hadden omgezet in
kapitaalexport. Daardoor apprecieerde
de gulden in de jaren zeventig en trad
een verdringing op van het traditionele
exportpakket. Die rekening is vereffend
door de vakbeweging, met een opzienbarende loonmatiging die de loonkosten in
recente jaren in totaal zo’n twintig procent deed achterblijven bij die in het concurrerende buitenland. Nu de opwaartse
druk van het gas op de wisselkoers is
weggevallen gaat het weer mis, deze
keer omdat onze concurrentiepositie
wordt vervalst door een wegzakkende
dollar, die te langen leste bezwijkt onder
het fiscale en budgettaire wanbeleid van
de* Verenigde Staten. Opnieuw krijgt de
vakbeweging de rekening gepresenteerd
voor lets wat niet haar verantwoordelijkheid is. Onder deze omstandigheden, zei
ik al, zal die loonmatiging er toch maar
weer moeten komen. Maar niet met de
vanzelfsprekendheid die sommigen verwachten, en wel op basis van een gedeelde verantwoordelijkheid en gedeelde
offers (WIR weg?) in het komende tripartite overleg.
Ook voor het antwoord op de vraag of
de uitkeringen ‘te hoog’ zijn is het goed
om enige afstand te nemen van de bittertafel. Ze zijn inderdaad vervelend hoog
voor zover de bijbehorende premies de
arbeidskosten verhogen, en daarmee de
vraag naar arbeid afremmen. Het is begrijpelijk dat de werkgevers pleiten voor
een verkleining van dit bruto-nettotraject.
Zo’n beperking hoeft evenwel niet noodzakelijk gevonden te worden in een verlaging van de uitkeringen. Voor de econoe als geheel is een andere lastenverdeling wellicht een betere oplossing, bij
D.J. Wolfson
voorbeeld een vervanging van de WIRpremie door een bijdrage in de werkgeverslasten; dan subsidieren we arbeid in
plaats van kapitaal, en dat is in de huidige werkgelegenheidssituatie heel wat
zinvoller.
Bepaald merkwaardig is de discussie
over de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Het aanbod van arbeid zou noodzakelijkerwijs sterk geremd worden door
een hoge (marginale) belasting- en premiedruk. Erger nog, een hoog uitkeringspeil zou herintreding van werklozen
in de weg staan. Een dergelijke klakkeloze toepassing van de micro-economie
van de vrijetijdskeuze ziet de sociale werkelijkheid over het hoofd: bij onvrijwillige
werkloosheid wordt vrije tijd veelal als
een inferieur goed ervaren. Als je werk
wilt, als je er van baalt om buiten de maatschappij te staan, dan doet de hoogte
van de uitkering er weinig of niets meer
toe. En die Dordrechtse autosleutelaars
dan, waar Albeda twee weken geleden
over rapporteerde op deze pagina? Inderdaad, er zijn verschillende gedragsreacties mogelijk. In zijn algemeenheid is
slechts aannemelijk te maken dat die
reacties in belangrijke mate zullen afhangen van de scholingsgraad en van de
duur van de werkloosheid. Ook dan kunnen zij binnen vergelijkbare sociale groepen nog sterk verschillen. Dit voert mij tot
de voorzichtige conclusie dat volumebeleid (scholing, beschikbaarheid van arbeidsplaatsen, uitkeringscriteria) waarschijnlijk doeltreffender is om de werkloosheid terug te dringen dan prijsbeleid
(gemanipuleer van de uitkeringshoogte).
Blijft nog de opvatting dat de minima
niet moeten ‘zeuren’ (zolang er nog niemand kattevoer eet). Daarover kan ik mij
zo kwaad maken dat ik deze alinea beter
kan overslaan. Dringt het dan nooit tot
die dikke koppen door dat armoede en
deprivatie relatieve begrippen zijn, en
dus meer gaan schrijnen nu de inkomensverdeling weer schever wordt?
Laat ik mij verder tot de empirie beperken, want die heeft ook op mij altijd een
kalmerende werking.
Het goede nieuws is dan dat de toegankelijkheid van informatie over wat er
nu werkelijk met de inkomensverdeling
aan de hand is vorige week sprongsgewijzeistoegenomen.methetverschijnen
van Bouwstenen voor inkomensbeleid
en sociale zekerheid 1). De auteurs hanteren de boude veronderstelling ,,dat beleidsmakers geinformeerd willen zijn
over de gevolgen van (voor)genomen beleidsmaatregelen” (biz. 209). In een
laatste hoofdstuk nuanceren De Kam en
Van Herwaarden dat uitgangspunt met
een aantal contra-indicaties: beleidsinformatie is minder welkom wanneer 1. de
kaarten al zijn geschud, 2. vaststaande
inzichten op losse schroeven worden gezet, 3. de oppositie er mee in de kaart
wordt gespeeld of 4. relaties tussen overheidsinstanties onderling of tussen overheid en belangengroepen worden belast.
Daarnaast kan een rol spelen dat het verwerven van adequate informatie 5. te
veel moeite of 6. te veel geld kost.
Het is een verdienste van dit boek dat
het informatie en informatiegebruik onderkent als een politiek probleem, zonder door te slaan in een richting die
eigenbelang als de enige motivatie van
politici ziet, en manipulatie – derhalve als enig mogelijke beleidsuitkomst. Politici is niets menselijks vreemd. Zij zijn net als u en ik – een vat vol tegenstrijdigheden, met betere en minder goede momenten. En met – ik moet toch weer even
de econoom uithangen – een nutsfunctie
waarin altruisme, toewijding, paternalisme en eigenbelang voortdurend om de
voorrang strijden. Dat betekent dat ze
ook bei’nvloedbaar zijn en, binnen grenzen, voor rede vatbaar. Daarom is dit
soort boeken belangrijk. Zo evolueert
een inkomenspolitiek wellicht nog eens
tot een inkomensbeleid.
1) C.A. de Kam, C.J. Wiebrens en F.G. van
Herwaarden (red.), Bouwstenen voor inkomensbeleid en sociale zekerheid, VOGA, Den
Haag, 1987.