Ga direct naar de content

Meer markt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 11 1987

Meer markt
Er worden in ons land allerlei principiele discussies
gevoerd over wat de overheid wel of juist niet zou moeten doen. Over een kwestie bestaat echter grote eensgezindheid: de produktie van individuele goederen
moet aan het particuliere initiatief worden overgelaten.
Erzijn in Nederland maar vierechtestaatsbedrijven: de
PIT, de Staatsdrukkerij en -Uitgeverij, het Staatsvissershavenbedrijf en de Rijksmunt. Daarnaast heeft de
overheid een aantal diensten in eigen beheer, zoals de
interne accountantscontrole en het Kadaster. Staatsdeelnemingen zijn lets wezenlijks anders. Het gaat hier
om ongeveer 40 bedrijven die gewoon voor de markt
produceren, maar waarvan een deel – in enkele gevallen het geheel – van het aandelenkapitaal in handen
van de overheid is. Bij de meeste deelnemingen zijn
collectieve doeleinden in het geding (het streekvervoer, de Nederlandsche Bank e.d.) Over het algemeen
bemoeit de overheid zich niet met de feitelijke bedrijfsvoering.
Tegen deze achtergrond is het merkwaardig dat het
kabinet-Lubbers er zo nadrukkelijk naar streeft om activiteiten van de collectieve naar de marktsector over te
hevelen. Na enige jaren op de zaak gestudeerd te hebben en het oor te luisteren gelegd te hebben bij diverse
belangenorganisaties, is het nu menens geworden. In
de eerste plaats moet de kan gebeuren door verzelfstandiging, uitbesteding of afstoting. De privatisering
van een groot aantal activiteiten, waartoe het vorige kabinet al besloot, in deze kabinetsperiode haar beslag
krijgen. In het oog springende voorbeelden zijn de verzelfstandiging van de PTT, de uitbesteding van algemeen verzorgende functies (bewaking, kantines) en de
afstoting van de Dienst voor de Waarborg. In de tweede
plaats wil het kabinet een aantal staatsdeelnemingen
verkopen. Hiervoor wordt dit jaar al een opbrengst van
ca. f. 250 mln. geraamd. Een derde methode die het kabinet wil toepassen om de staatslasten te verlichten en
de marktsector te verruimen, is het financieren van investeringen in infrastructuur met behulp van particulier
kapitaal. De commissies Oele en Leblanc moeten onderzoeken welke projecten zich daarvoor zouden lenen. Onder economen heerst al gauw enthousiasme
voor maatregelen die de marktsector vergroten. Bedrijven onder de tucht van de markt zouden veel eff icienter
en innoverender zijn dan de ‘staatsmolochen’ die, hoe
ze ook presteren, toch wel op de been gehouden worden. Dit is uiteraard een te simpele voorstelling van zaken. Niet het eigendom, maar het bestaan van concurrentie is van belang voor een efficients allocatie. Bij de
door het kabinet voorgestelde privatiseringen gaat het
in veel gevallen om het overgedragen van taken aan organisaties met een eigen rechtspersoonlijkheid met indirect overheidstoezicht. De organisatie blijft echter onderdeel uitmaken van de collectieve sector en het is
over het algemeen niet zo dat zij concurreert met particuliere ondernemingen. Dit zijn dus eigenlijk ‘schijnprivatiseringen’. In andere gevallen leiden uitbesteding
en afstoting van taken er wel toe dat de betrokken
diensten aan concurrentie bloot komen te staan, maar
dan gaat de privatisering vaak gepaard met nieuwe regelgeving omdat de geprivatiseerde dienst aan bepaalde, vanuit het algemeen belang ingegeven, criteria
moet voldpen. De overheid heeft immers destijds bepaalde activiteiten niet zomaar ter hand genomen. Er
zal dus extra bestuurslast en een zekere verschuiving
van de kosten ontstaan. Hiermee verband houdend
kan zich de situatie voordoen dat privatisering leidt tot
verlies aan maatschappelijke dienstverlening. Dit
bleek bij voorbeeld bij de geprivatiseerde zwembaden
in Delft en de vuilinzameling in Venlo het geval te zijn

1). Het is om deze reden dat de Vereniging tot Behoud
van van Natuurmonumenten zich ernstig zorgen maakt
over de voorgenomen privatisering van Staatsbosbeheer. Voorts kan zich het probleem voordoen dat privatisering een duidelijke verslechtering van de arbeidsvoorwaarden inhoudt. Ook hiervan zijn voorbeelden uit
de praktijk bekend. Een laatste bezwaar is dat slechts
activiteiten dreigen te worden afgestoten of uitbesteed
die voor de particuliere sector rendabel zijn, terwijl de
overheid met de ‘onrendabele’ activiteiten blijft zitten.
Door het wegvallen van schaalvoordelen en mogelijkheden voor een flexibel personeels- en bedrijfsbeleid
– omdat bij voorbeeld uitvoerende diensten verdwijnen en alleen stafdiensten gehandhaafd worden – zou
de efficiency van de overgebleven onderdelen verder
kunnen dalen. Dit wordt wellicht nog versterkt door een
verminderde motivatie van het betrokken overheidspersoneel.
Ook bij het afstoten van staatsdeelnemingen zijn
kanttekeningen te plaatsen. Bij de deelnemingen die
het kabinet af wil stolen gaat het om bedrijven die reeds
aan concurrentie onderhevig zijn (DSM, Hoogovens).
Van de verkoop is dus geen verhoging van de efficiency
te verwachten. Het voordeel van verkoop is dat de opbrengsten van de overheid in het lopende begrotingsjaar toenemen. Of daarmee een structurele daling van
het financieringstekort wordt bewerkstelligd, hangt af
van het saldo van de rentelastendaling als gevolg van
de verkoop, en de derving van inkomsten uit de deelneming. Het ligt niet voor de hand dat dit saldo positief is,
zodat verkoop van staatsdeelnemingen de overheid op
lange termijn geld kan kosten.
Het investeren in infrastructuur met behulp van particulier geld is voor’s rijks schatkist natuurlijk aantrekkelijk, maar voor de burgers maakt het per saldo niets uit.
Tegenover wegenbelasting komt bij voorbeeld tolgeld
te staan. Wel zal bij particuliere financiering meer het
profijtbeginsel worden toegepast. De vraag is echter of
er bij particuliere financiering nog wel een goede afweging van collectieve belangen zal plaatsvinden. Wanneer de financiering vanwege de particuliere bijdrage
geen beletsel meer vormt, bestaat het gevaar dat andere mogelijke bestemmingsplannen al te makkelijk voor
infrastructuur projecten moeten wijken.
Er zitten dus nogal wat haken en ogen aan het overhevelen van overheidsactiviteiten naar de particuliere
sector. De hoge verwachtingen die men van privatisering heeft zijn op z’n minst overtrokken. Privatisering
leidt in lang niet alle gevallen tot efficiencyverhoging.
Er kunnen bovendien nadelen aan verbonden zijn, zoals regulering en verlies aan maatschappelijke dienstverlening. Bij verkoop van staatsdeelnemingen bestaat
het gevaar dat de overheid zich zelf financieel benadeelt. Zorgwekkend is dat het kabinet de particuliere financiering van investeringen in infrastructuur omarmt,
schijnbaar zonder zich af te vragen of een evenwichtige
afweging van collectieve doeleinden nog wel gewaarborgd is. Het beleid de marktsector te verruimen mag
dan op korte termijn het kabinet enig financieel gewin
opleveren, op lange termijn loopt de samenleving het risico de rekening gepresenteerd te krijgen.
J.H. Hoogteijling

1) F. Soeterbroek en A. Walravens, Privatisering in Nederland.
Analyse, kritiek en alternatieven, Abva/Kabo, Zoetermeer, 1985.

113

Auteur