Een requiem voor de regionale
politick?
Een van de grootste problemen in de Europese Gemeenschap wordt gevormd door de regionale verschillen in materiele welvaart in de verschillende Europese regie’s. De Mezzogiorno, Schotland en lerland zijn enkele voorbeelden van
met relatief zeer weinig aardse goederen gezegende gebieden
die terecht de aandacht van de Europese autoriteiten genieten. De Europese regionale politick, die gericht is op het bereiken van een aanvaardbaarder evenwicht in de ruimtelijke
welvaartsverhoudingen in Europa, kan putten uit een fonds
van aanzienlijke omvang waarvan de middelen op een bepaalde wijze over de hulpbehoevende regie’s worden verdeeld. Zoals ook elders in de regionale politiek het geval is,
zijn de criteria die worden gehanteerd om de beschikbare
middelen over de daarvoor in aanmerking komende regie’s
te verdelen fundamenteel negatief: hoge werkloosheid, laag
inkomen, geringe groei enz.
Men kan natuurlijk tegen een dergelijke benadering inbrengen dat het toch ook zinvol is om middelen daar in te zetten waar te verwachten is dat zij een hoog rendement in economische zin opleveren, een rendement dat in de minder bedeelde regie’s meestal niet gehaald wordt. Dit is uiteraard
juist en vele regionale economen vinden dan ook dat middelen voor de regionale politiek enerzijds aangewend zouden
dienen te worden daar waar het hoogste rendement kan worden verwacht en anderzijds daar waar een nood dient te worden gelenigd. Het oude probleem dus: hoeveel besteedt men
aan een rechtvaardiger inkomensverdeling (equity) en hoeveel aan de verdere ontwikkeling in de veelbelovende regie’s
(efficiency). In de Europese politiek speelt dit probleem echter niet. Of men het bewust ontweken heeft of niet, is niet erg
duidelijk. Wel is duidelijk dat er voor de veelbelovende regio’s impliciet al veel gedaan wordt door het beleid op andere
gebieden (infrastructuur, onderwijs, recreatie enz.), maar
dat daarnaast de overtuiging bestaat dat er voor de achterblijvende regie’s iets extra’s moet worden gedaan.
Een tweede belangrijk element dat in de vaak relatief goed
onderbouwde nota’s van de EG over de regionale politiek
duidelijk naar voren komt, is dat in de voorbereidende analyses alle regie’s die te zamen Europa vormen in de beschouwingen worden betrokken. Uit de regionale politiek in Europees verband blijkt dat de uit deze analyses resulterende informatie ook op zinvolle wijze is verwerkt.
De regionale politiek in Nederland is heel anders. Men is
hier traditioneel niet zo erg gediend van het betrekken van alle regie’s in ons land bij de regionale politiek. De regionale
politiek is uitsluitend gericht op de traditioneel zwakke regio’s. Hoe deze precies geselecteerd worden is niet altijd even
duidelijk, zeker niet waar het gaat om regie’s die zowel zwakke als sterke kanten vertonen. De grote steden b.v. vertonen
wat het gemiddelde inkomen betreft een permanente relatieve daling ten opzichte van het nationale gemiddelde en de
werkloosheid ligt daar significant hoger dan het Nederlandse
gemiddelde. Anderzijds blijven deze steden nog duidelijk
centra van informatie, met een gedifferentieerde arbeidsmarkt en grote culturele attractiviteit. In de recente nota Regionaal sociaal-economisch beleid 1986-1990 wordt
echter geen woord aan de grote steden gewijd. Men zou natuurlijk kunnen zeggen dat dat gebeurt is in de Structuurschetsstedelijke gebieden, maar de achterliggende en voor de
ontwikkelingen fundamenteel zijnde sociaal-economische
ESB 30-10-1985
problematiek komt daarin niet of nauwelijks aan de orde.
Wel werd in deze Structuurschets aangekondigd dat ,,Bij de
herziening van de Nota regionaal-economisch beleid in 1985
zal worden bezien of de middelen voor het voorwaardenscheppend beleid doelmatig zijn besteed en toereikend zijn
geweest. Ook zal worden bezien hoe andere vormen van beleid tot een beter gebruik van het in de regie’s aanwezige ontwikkelingspotentieel kunnen bijdragen”. Dit blijkt evenwel
niet te zijn gebeurd, of, wat vriendelijker gezegd, niet goed te
zijn gebeurd.
In de bijlagen van de nota en ook in de nota zelf worden de
resultaten van studies vermeld die hadden kunnen bijdragen
tot een intelligentere regionale politiek. De eerste studie is het
gelukkig inmiddels elders reeds bekend geworden onderzoek
van het NEI: Technologische vernieuwing en regionale ontwikkeling in Nederland (Transfer). Hierin is aan de hand van
verschillende indicatoren nagegaan wat de sterke en zwakke
punten zijn van COROP-regio’s in Nederland om op nieuwe
technologische ontwikkelingen te kunnen inspelen. De tweede is het z.g. rapport-Bartels dat bij brief van 20-3-1985 aan
de Tweede Kamer is aangeboden. In dit rapport is een evaluatie gegeven van het voorwaardenscheppende beleid en
wordt de conclusie getrokken dat dit beleid een nuttige functie vervult. Van de uiterst relevante informatie die deze studies bevatten, is in het hoofdbetoog echter nagenoeg niets terug te vinden.
Eerlijkheidshalve moet worden toegegeven dat het voorgaande in een opzicht niet helemaal juist is. Op een plaats
heeft wel een toetsing plaatsgevonden. Men constateert nl.
dat de subsidieregelingen in het kader van de investeringspremieregeling (IPR) een z_odanig doorslaggevend succes zijn
geweest dat de regeling beperkt moest worden. Als de regeling volslagen ineffectief was gebleken had men haar kennelijk rustig in de oude vorm kunnen laten voortbestaan. In de
terminologie van de nota: ,,bepaalde wijzigingen in de regeling zijn (derhalve) onvermijdelijk om de noodzakelijke vermindering van het budgettaire beslag van de IPR te
realiseren”.
Dit weerspiegelt duidelijk de geest die de nota ademt: een
geest van bezuiniging, van het ,,structured” verminderen
van de gelden voor de regionale politiek, ongeacht de
bestemming van deze gelden en de effecten van de besteding.
De inkrimping treft ook zeer duidelijk het z.g. voorwaardenscheppende beleid dat op termijn zal worden beeindigd, ongeacht de vraag of het nu juist niet dat beleid is dat knelpunten dient weg te nemen en potenties dient te scheppen.
Het heeft niet veel zin dieper op de nota in te gaan. Het is
geen goede, evenwichtige nota, maar een bloedeloos compromis tussen de pleitbezorgers van een zinvol regionaal gedifferentieerd beleid, zoals dat overal elders ter wereld wordt
gevoerd, en de bezuinigers, die zonder de effectiviteit van het
tot dusver gevoerde beleid serieus in de beschouwing te betrekken, vinden dat er minder geld aan moet worden uitgegeven. Nederland is bezig aan een ,,strategische terugtocht” uit
het regionale beleid, richting kerkhof. Laten we hopen dat
ons land op dit punt geen gidsland van de wereld gaat
worden.
L.H. Klaassen
1073