Europa-bladvijzer
waarmee hij meer grip kreeg op de z.g.
multinationals.
De stand van zaken
De Vredeling-richtlijn (II)
DRS. E.A. VAN TRAA
standje. En daar het als bekend mag worden verondersteld dat mevrouw Thatcher
nog steeds enige manden met appels met de
Met de befaamde Vredeling-richtlijn, Britse vakbeweging heeft te schillen, kan
een Europees ontwerp voor een wettelijke men gevoeglijk aannemen dat haar landsinformatie- en consultatieprocedure voor dienaren strenge instructies hebben ontwerknemers in ondernemingen met een vangen de bewuste richtlijn af te houden.
Niet omdat men in het Verenigd Koninkcomplex karakter zoals multinationals, is
het nog steeds kwakkelen 1). Er is welis- rijk minder democratische denkbeelden
waar het laatste half jaar van 1984 bij de huldigt dan elders in de Gemeenschap, het
onderhandelingen daarover in de organen tegendeel is eerder waar, doch omdat men
van de Ministerraad van de Europese Ge- zulke procedures als waarvan in de richtmeenschappen een niet onaanzienlijke lijn sprake is niet bij wet wil regelen. Men
wil overeenstemming daarover overlaten
vooruitgang geboekt, vooral op technisch
vlak, maar men heeft toch niet het idee dat
aan het vrije spel der economische krachde aanneming van de desbetreffende richt- ten. Men heeft daarover in het Verenigd
lijn voor de deur staat. Pessimisten bewe- Koninkrijk nu eenmaal andere opvattinren dat er nook iets van de richtlijn zal te- gen. Men kent er geen wet op de ondernerechtkomen, terwijl optimisten verwach- mingsraad en wat de bedrijfsvoering beten dat de richtlijn onder het Nederlandse treft kent men er in de grote onderneminvoorzitterschap van de Raad van de Euro- gen zelfs geen Raad van Toezicht of Raad
pese Gemeenschappen tot stand zal ko- van Commissarissen die over doen en laten
men. Maar dan wel het voorzitterschap in van de leiding moet waken. Geen wetge1992! In dat geval zouden de onderhande- ving derhalve in het Verenigd Koninkrijk
lingen over die richtlijn altijd nog minder maar vrije wilsovereenstemming. En met
tijd hebben gevergd dan die m.b.t. de die op zich zelf niet onaanvaardbare benaenigszins verwante z.g. vijfde richtlijn in- dering komt men op een strijdvraag terecht
zake het vennootschapsrecht in de Ge- die in de Gemeenschap telkens weer opmeenschap en wel meer in het bijzonder in- duikt, namelijk die van de autonomie der
zake de structuur van de onderneming. Die sociale partners. Een begrip dat te pas,
richtlijn ligt namelijk reeds sinds Septem- doch ook heel vaak te onpas, door sommiber 1972 op tafel zonder dat het vooruit- ge lidstaten wordt ingeroepen en dat er een
zicht bestaat op snelle totstandkoming van de oorzaken van is dat zoveel Europese
ervan.
voorstellen tot harmonisatie van wetgeving zich eindeloos voortslepen. Of het nu
Tegenwerking uit het Verenigd Koninkrijk gaat om arbeidstijdverkorting, om deeltijdarbeid of om uitzendarbeid, er is altijd
Degenen die de Brusselse verhoudingen wel een lidstaat die geen wettelijke regeling
beter kennen, wagen zich niet aan voor- wil aanvaarden omdat men van mening is
spellingen. Zij weten immers dat een voor- dat men het aan werkgevers en werknemers
spelling omtrent het lot dat de Vredeling- moet overlaten de spelregels uit te werken.
richtlijn te beurt zal vallen slechts uit kof- Zo gaat het ook in het Verenigd Koninkrijk
fiedik kan worden afgelezen. Die laatsten m.b.t. de inspraak, informatie en consulbeseffen namelijk dat zolang mevrouw tatie.
Doch laat men nu eens veronderstellen
Thatcher aan het bewind is, de ontwerprichtlijn – die overigens de enige van de dat mevrouw Thatcher over enige jaren is
honderden en honderden richtlijnen die in verdwenen, wie garandeert dan dat niet
de laatste 25 jaar in Europa tot stand kwa- Chirac of Barre, die alsdan zeer druk bezig
men die de naam draagt van een Europees zullen zijn de nationalisaties in het Franse
commissaris – de reis nooit zal halen. Met bedrijfsleven weer ongedaan te maken,
mevrouw Thatcher valt niet te spotten en roet in het eten zullen gooien? Of een andeinsiders herinneren zich nog als de dag van re lidstaat? Het is namelijk zo dat er geen
gisteren hoe de Iron Lady een goed half echte ,,demandeurs” voor de richtlijn zijn.
jaar geleden de totstandkoming van een ta- Geen enkele regering heeft daar ooit om
gevraagd en geen enkele regering zit erom
melijk onschuldige Europese aanbeveling
m.b.t. arbeidstijdverkorting verhinderde. te springen de richtlijn aangenomen te krijIn extremis werd haar minister van arbeid, gen. De Vredeling-richtlijn is als het ware
die – zij het met enige aarzeling – bereid uit de school van Europa geboren omdat
scheen die aanbeveling te aanvaarden, als- ir. Vredeling het uit politieke overweginnog teruggefloten, waarschijnlijk met een gen nodig oordeelde iets uit te werken
Inleiding
ESB 13-3-1985
Dat neemt niet weg dat de overgrote
meerderheid der ministers reeds bij herhaling tijdens Raadszittingen te Brussel in het
afgelopen jaar heeft verklaard met de beginselen van de Vredeling-richtlijn te kunnen instemmen, zij het dat men een voorbehoud maakt voor de technische uitwerking ervan. Men was in het algemeen van
oordeel dat nog veel onderzoekwerk aan de
richtlijn moest worden verricht. Wel hebben enige van de kleinere landen zoals bij
voorbeeld lerland en Luxemburg laten
doorschemeren dat zij relatief veel sterker
afhankelijk zijn van buitenlandse investeringen, met name van overzee, en dat zij uit
dien hoofde veel kwetsbaarder zijn voor
bepaalde vormen van chantage van de zijde van landen die dreigen hun investeringen naar andere Europese landen te verplaatsen. Dat dreigement moet m.i. niet te
ernstig worden genomen. Geen bedrijf zal
zijn investeringen in Europa terugtrekken
of elders in Europa gaan investeren zolang
de investeringen binnen de Gemeenschap
winstgevend zijn en men de overtuiging
heeft dat nog andere vestigingsplaatsvoordelen een rol spelen. Men mag zich zelfs afvragen of Europa werkelijk is gediend met
de aanwezigheid van investeerders die hun
plannen laten afhangen van een informatie- en consultatieprocedure.
Uiteraard kan ook Nederland met de
richtlijn leven en een ieder die een beetje is
ingevoerd in het Brusselse circuit zal alras
vernemen dat ons land wel het laatste is dat
principiele obstakels opwerpt bij de onderhandelingen over de richtlijn. Het lerse
voorzitterschap heeft zich trouwens reeds
in lovende termen uitgelaten over de
constructieve medewerking, en ook constructieve kritiek, vanuit Nederland bij de
lerse pogingen de richtlijn verder gestalte
te geven. De Nederlandse opstelling is
trouwens volmaakt logisch. De nationale
wetgeving heeft immers aan de wieg van de
richtlijn gestaan. De richtlijn bevat voor
Nederland derhalve in wezen geen nieuwe
beginselen. Alleen in het opzicht van het
grensoverschrijdend karakter wijkt de
bestaande wetgeving van het voorstel af.
Ook de Bondsrepubliek Duitsland stelt
zich constructief op. Beide landen beseffen
voorts dat het geen windeieren legt tijdens
onderhandelingen actief en constructief
mee te denken. Men kan die onderhandelingen dan in eigen richting bei’nvloeden en
verkrijgt daarmee een groot voordeel op de
delegaties die ,,geen instructies” hebben of
,,het nog niet weten”. De laatste riskeren
namelijk op het allerlaatste moment op een
rijdende trein te moeten springen waarvan
zij de bestemming niet kennen. Niet alle
lidstaten verkeren echter in het iets comfortabeler parket waarin Nederland en
Duitsland zich bevinden.
Het gebrek aan enthousiasme voor de
richtlijn, waarvan men de politieke waarde
1) Zie ook ESB, 22 September 1982.
257
overigens geenszins onderschat, is er de
dat wanneer de Vredeling-richtlijn er niet
verklaring voor dat er nog al wat theater
zou komen, vroeg of laat een zoon of zelfs
sprakelijk voor het verschaffen van de be-
wordt opgevoerd rondom de richtlijn. Misverstanden zijn, zoals recente voorbeelden
leren, frequent. Enerzijds is er de lerse minister van arbeid die serieuze inspanningen
verricht om tijdens het lerse voorzitterschap in het Europees overleg over de
richtlijn voortgang te maken. Anderzijds is
er zijn collega van Industrie die in Tokio
vrolijk verklaarde dat hij niet zo veel heil in
de richtlijn ziet, althans in de huidige
vorm. Nu werd die verklaring wel spoorslags door de lerse regering weersproken,
doch zulke kortsluitingen tonen duidelijk
hoeveel onzekerheid er nog bestaat m.b.t.
de richtlijn en hoezeer de meningen daarover, ook nationaal, uiteenlopen. En dit
voorbeeld is beslist niet het enige. ledere
lidstaat weet echter ook dat de richtlijn veel
publiciteit heeft gekregen en dat men derhalve met de nodige omzichtigheid te werk
moet gaan. En vooral dat men het overleg
een kleinzoon van Vredeling zal opstaan.
doelde informatie. De werknemers bij de
dochtermaatschappijen of filialen kunnen
zich rechtstreeks wenden tot de leiding van
die dochtermaatschappij of dat filiaal. Beschikt de leiding niet over de bedoelde informatie, dan zal die zich eventueel tot de
hoofdzetel, de moedermaatschappij, moeten wenden om die informatie los te krijgen. Hoe moeder en dochter dat onderling
Gezichtspunten buiten de EG
Veel misverstanden, veel vrees, veel onbegrip en veel achterdocht bepalen het klimaat rondom de Vredeling-richtlijn. Een
deel daarvan waait over uit de Verenigde
Staten en Japan, waar men met argusogen
wordt namelijk de directe werkgever aan-
de ,,industrial relations” in Europa obser-
regelen is niet van belang. Waar het om
een tijd van inlevering en van materiele offers is dat nodig, ook al kan men zijn twijfels hebben of met de crisis in Europa de
voorwaarden voor een verdere harmonisatie wel aanwezig zijn. Die twijfel kon men
reeds koesteren in 1980 toen het eerste ontwerp op tafel kwam, en die twijfel geldt des
te meer in 1985 t.a.v. het door de Britse Europees commissaris Richard uitgewerkte
veert. Relaties die in die landen vergelijkingen met Oosteuropese toestanden oproepen. In de Vredeling-richtlijn ziet men de
rechtstreekse ondermijning van het gezag
van de grote industriele leiders. De Japanners, die in wezen veel gewiekster zakenlieden zijn dan wij in Europa, vinden hun
systeem van vriendelijk gekoesterde onmondigheid van de werknemers veel beter
en trachten hun werknemers – met succes
doorgaans — op andere wijze aan het bedrijf te binden. Zij denken bijgevolg al niet
veel gunstiger over de richtlijn en voelen
zeer zeker niet voor informatie — lees
openbaarheid – van hun zaken doen.
Vandaar dat een niet aflatende stroom lobbyisten op het vliegveld Zaventem uitstapt
om zijn belangen te bepleiten, met het gevolg dat Europees commissaris Richard
reeds 2 jaar geleden in het Europees Parlement onthulde dat hij in zijn bureau nieu-
gaat is dat de werknemers de informatie
ontvangen. Slaagt de leiding van de dochtermaatschappij of van een filiaal er niet in
de verlangde informatie op tafel te leggen,
bij voorbeeld omdat de hoofdzetel weigert
mee te werken, dan moet de werknemer in
de gelegenheid zijn zich tot de onafhankelijke rechter te wenden. Die zal dan in het
gerezen conflict moeten bemiddelen, hetgeen betekent dat hij moet trachten de verlangde informatie alsnog te achterhalen.
Eventueel moet hij daartoe sancties kunnen treffen. Uiteraard zullen die sancties
alleen in het privaatrechtelijke vlak moeten
liggen en men zou daarbij kunnen denken
aan het veroordelen tot het betalen van een
schadevergoeding aan de werknemers wier
belangen werden geschaad door het niet
tijdig verkrijgen van de informatie. Bij de-
herziene ontwerp, ondanks de vele daarin
we tapijten en lopers heeft moeten aan-
neergelegde concessies aan het Europees
Parlement. Die concessies blijken trouwens, zoals men later zal zien, niet altijd
evenveel verbeteringen.
Men is in Europa huiverig voor nieuwe
wetgeving waarvan men de consequenties
niet voldoende kan overzien. Men heeft
zich in het verleden reeds meermalen verkeken op de gevolgen van overhaast en bezield van een Europese geest aangenomen
wetgeving. Men heeft bovendien ontdekt
dat de heer Vredeling en zijn medewerkers
het voorstel niet voldoende hebben doordacht. Vier jaar studie is voldoende om een
groot aantal onvolkomenheden in de ontwerp-richtlijn aan het licht te brengen.
En voorts kan men altijd nog, enigszins
terecht, de vraag stellen of de richtlijn nog
schaffen om de door lobbyisten versleten
vloerbedekking te vervangen!
Gelukkig zal de verbetering van het ondernemersklimaat ertoe kunnen bijdragen
dat de huiver voor de richtlijn van Amerikanen en Japanners op den duur zal worden overwonnen en dat zowel aan de andere kant van de oceaan als ook dichter bij
huis misschien het bewustzijn zal postvatten dat hetgeen de Vredeling-richtlijn beoogt te regelen, namelijk het nauwer betrekken van de werknemers bij de besluiten
in de onderneming, een volstrekt redelijke
zaak is.
wel nodig is. Het gehele proces van ,,in-
,,new approach” die tijdens de onderhan-
spraak” is namelijk een voortdurend evoluerende materie waarbij steeds voortgang
wordt geboekt. Het is een zich weliswaar
delingen die het laatste half jaar met betrekking tot de richtlijn hebben plaatsgehad, naar voren is gekomen. Nederland
wordt daarbij als initiatiefnemer van die
,,new approach” aangewezen. Bij de in
sommige kringen heersende achterdocht
t.a.v. de gezindheid van de Ministerraad
over de richtlijn gaande moet houden. In
langzaam ontwikkelend, doch niet meer te
Een andere benadering
Men spreekt in Brussel wel eens van een
stuiten proces dat de laatste tien jaar mede
t.g.v. talrijke discussies in pers en parlement en onder invloed van conflicten en
,,bedrijfsbezettingen” steeds opnieuw
wordt aangewakkerd. De – om het zo uit
te drukken – bedrijfsethiek past zich
voortdurend aan de nieuwe verhoudingen
aan. Men beseft dagelijks meer dat het spel
niet meer zo kan worden gespeeld als vroeger. Dat men niet eeuwig kan doorgaan op
de weg die zeer onlangs nog in Belgie werd
ingeslagen door een beroemde fabrikant
van spijkerbroeken, waarbij het personeel
vermoeden kunnen rijzen dat het geesteskind van ir. Vredeling met die nieuwe benadering verder wordt uitgehold. Dat is
niet waar. De nieuwe benadering is een duidelijke verbetering t.o.v. het eerste en
tweede ontwerp van de Vredeling-richtlijn,
omdat zij nauwer aansluh bij de praktijk
en bij de realiteit van het bedrijfsleven.
De Commissieteksten bepalen dat de
tot op het laatst geheel onkundig werd ge-
moedermaatschappij verplicht is periodiek
houden van voor hen fatale besluiten. De
verlangde informatie- en consultatieprocedure zal m.i. bij ieder bedrijf dat zich zelf
respecteert op den duur gemeengoed wor-
bepaalde inlichtingen over de gang van zaken in de onderneming aan de werknemers
den. Het is dan ook de vraag of de uitspraak van commissaris Richard juist is,
258
van de EG m.b.t. de richtlijn zou al snel het
te verschaffen die in dochtermaatschappijen en filialen te werk zijn gesteld. In de
nieuwe opzet wordt deze procedure gewijzigd. Ingevolge de nieuwe benadering
ze nieuwe benadering heeft de werknemer
het voordeel dat hij niets meer te maken
heeft met de soms ingewikkelde commandostructuur van de grote onderneming of
de multinational. Hij heeft, en dat is de
meest logische benadering, alleen maar te
maken met zijn directe werkgever.
Het spreekt vanzelf dat ten aanzien van
de in de richtlijn opgelegde consultatieprocedure dezelfde nieuwe benadering geldt.
Ook bij de consultatie die moet plaatsvinden wanneer een besluit moet worden genomen dat ernstige gevolgen kan hebben
voor de belangen van de werknemers, vinden de contacten plaats tussen werknemers
en directe werkgevers. Een praktisch uitvloeisel van de z.g. nieuwe benadering is
derhalve dat het informatie- en consultatiebeginsel wordt losgeweekt van een aanvankelijk streven dat gericht was tegen de
multinationals. Het beginsel is niet langer
gericht tegen een bepaalde groep van ondernemingen, doch wordt onderdeel van
een algemeen recht van de werknemer op
inspraak.
Een tweede belangrijk element in die
nieuwe benadering is dat de richtlijn niet
langer beperkt blijft tot z.g. complexe ondernemingen, dus ondernemingen met een
of meerdere dochters of filialen. Ook de
z.g. enkelvoudige onderneming behoort
onder de werkingssfeer te vallen. Met deze
toevoeging wordt aan een vooral in Nederland gevoelde wens naar billijkheid voldaan. Waarom immers zouden werknemers in een enkelvoudige onderneming,
d.w.z. een onderneming zonder dochters
of filialen, in een aantal lidstaten overal
buiten mogen worden gehouden, terwijl
hun collega’s die bij een multinational werken of bij voorbeeld bij de ABN wel alien
recht hebben op informatie en consultatie?
En waarom zou men de complexe onderneming wel met de moeizame procedures van
de richtlijn moeten belasten, terwijl de leiding van de grote enkelvoudige onderne-
ming, die toevallig hetzelfde produkt vervaardigt, rustig haar gang gaat? Vandaar
de wens om beide soorten van onderneraing gelijk te behandelen. Wordt de nieuwe benadering inderdaad verwezenlijkt,
dan heeft men bovendien geen behoefte
meer aan de z.g. ,,bypass”-bepaling, die
tot dusverre eindeloze discussies binnen
het bedrijfsleven heeft opgeroepen. De
,,bypass”-bepaling verschaft de werknemers die niet tevreden zijn met de verkregen informatie de mogelijkheid zich tot de
hoofdzetel te wenden. Nu er echter op andere wijze voldoende waarborg bestaat dat
de werknemers aan hun trekken komen,
kan de ,.bypass” vervallen. Hij stelt de
wetgever bovendien voor grote juridische
puzzels, want men kan bij voorbeeld General Motors in Detroit moeilijk verplichten
die werknemers te antwoorden op hun
brieven. Men komt dan terecht bij het bijzonder gecompliceerde punt van de extraterritorialiteit waarop verder in dit artikel
dieper wordt ingegaan, doch waarvoor tot
dusverre nog geen duidelijke oplossing
werd gevonden.
Vrijwillige regeling of richtlijn?
Toepassingsterrein van de richtlijn
Geheimhouding
Het voorgaande leidt tot de vraag of
men alle ondernemingen onder de richtlijn
wil brengen of alleen de grotere? De volgende vraag wordt dan hoe groot de onderneming moet zijn? Het oorspronkelijke
voorstel van ir. Vredeling voorzag de
informatie-consultatieprocedure voor filialen of dochters met meer dan 100 werknemers. Critici achtten dit destijds een veel te
laag aantal. Met zulk een ondergrens zouden duizenden en nog eens duizenden (men
slaagde er nimmer in een betrouwbare
schatting te maken) ondernemingen met de
richtlijn worden opgescheept. Op aandringen van de Britten in het Europees Parlement en met het oogmerk een groot aantal
middelgrote ondernemingen aan de werkingssfeer van de richtlijn te onttrekken,
wist het Europees Parlement twee jaar geleden te bewerkstelligen dat de drempel bij
1.000 zou worden gelegd. Hetgeen tot gevolg zou hebben dat wanneer op het grondgebied van de gehele Gemeenschap 1.000
mensen in dienst zijn van een moedermaatschappij en van haar dochters en filialen,
de bepalingen van de richtlijn op die onder-
Het Europees Parlement heeft in 1982
onder druk van de Britse conservatieven
veel aandacht besteed aan de mogelijkheid
neming van toepassing zijn.
Daar een aantal lidstaten niets voelt
voor bindende regels (wetgeving) in een
materie die – naar zij beweren — tot het
domein behoort van werkgevers en werknemers, is in Brussel vanzelfsprekend ook
de vraag onder ogen gezien of men de
informatie- en consultatieprocedure niet
via de weg van collectieve arbeidsovereenkomsten zou kunnen regelen.
In het bijzonder lerland en Denemarken
bleken oren naar zo’n oplossing te hebben.
Bepaalde akkoorden tussen werkgevers en
werknemers zouden in zo’n geval algemeen
verbindend kunnen worden verklaard, met
het gevolg dat men het verlangde resultaat
zou kunnen bereiken zonder de in sommige
lidstaten traditioneel gegroeide verhoudingen tussen werkgevers en werknemers te
verstoren. Een dergelijke formule van algemeen-verbindendverklaring is bovendien niet nieuw in de Gemeenschap. Die
constructie werd o.a. door Belgie gevolgd
bij de invoering van de gelijk held van beloning voor mannen en vrouwen. Andere
landen legden dat gelijkheidsbeginsel bij
de wet op.
Helaas is snel gebleken dat deze weg niet
tot resultaten leidt. Het is namelijk geenszins ondenkbaar dat er geen cao in bedoelde zin tot stand komt, en derhalve ook geen
algemeen-verbindendverklaring kan plaatsvinden. En in zulke gevallen moet er een
vangnet bestaan. Moet de overheid dan
alsnog kunnen ingrijpen en een regeling
opleggen? Welnu, minstens een lidstaat
wenst een dergelijke situatie van overheidsingrijpen – zij het in een latere fase — niet
te aanvaarden. De gemengde oplossing
met enerzijds lidstaten die de Vredeling-procedure bij wet regelen en ander-
zijds lidstaten die via een cao een oplossing
zoeken, maakt derhalve niet veel kans. Die
oplossing stuit trouwens ook op e’en aantal
praktische problemen. Wat te doen bij
voorbeeld in bedrijven of bedrijfstakken
waarin geen cao geldt?
Of men met het verhogen van de drempel tot 1.000 verstandig heeft gedaan, mag
worden betwijfeld. Die verhoging moge
weliswaar voor de tegenstanders van de
richtlijn een grote verbetering lijken, uit
sociaal oogpunt mag men zich afvragen of
het inderdaad wenselijk is dat een onderneming die duizend mensen in de Gemeenschap tewerkstelt wel de procedures van de
richtlijn moet doorlopen, terwijl de toch
nog respectabele onderneming die slechts
990 mensen tewerkstelt vrijuit kan gaan.
En waarom zouden die 990 werknemers
niet het recht moeten hebben om te weten
wat er op een gegeven moment met hen
gaat gebeuren? Nu is zulk een onbillijkheid
weliswaar altijd inherent aan een getalscri-
terium, maar de vraag rijst of men zulke
betrekkelijk grote ondernemingen mag uitsluiten. Vandaar dat er toch wel weer een
aantal landen is dat de grens van duizend
wil verlagen. Wanneer men weet dat de Nederlandse Wet op de ondernemingsraad
voorschrijft dat werknemers reeds bij een
ondergrens van 35 moeten worden geraadpleegd, kan men zich afvragen wat men in
ons land met het getalscriterium van 1.000
moet aanvangen. Die vraag stelt men zich
trouwens ook in Duitsland en in Denemarken. Men zou eventueel een tussenoplossing kunnen kiezen door het instellen van
een dubbel getalscriterium. Twee drempels
derhalve: een lage voor het filiaal en een
veel hogere die betrekking heeft op het totale aantal werknemers van die onderneming binnen de Gemeenschap. De consequenties van zo’n dubbele drempel zijn
echter nog onvoldoende bestudeerd en ook
bij zo’n dubbele drempel blijft waakzaamheid geboden zodat niet met die drempel
wordt gemanipuleerd en daarmee aan de
bovenkant wordt afgenomen wat men aan
de ondergrens heeft ingebracht. Het gaat
er immers om zoveel mogelijk werknemers
inspraak te verlenen zonder ook de kleine
werkgever met alle soesa van de richtlijn te
belasten.
ESB 13-3-1985
bepaalde informaties achter te houden op
grond van de ondernemingsbelangen. Ir.
Vredeling had zijn voorstel namelijk uitgewerkt op basis van de Nederlandse wetgeving. Geheimhouding kwam derhalve in
zijn voorstel niet voor. Commissaris Richard toonde zich daarentegen bereid met
de wensen van het Europees Parlement rekening te houden en zo kwam artikel 7 tot
stand, waarin de mogelijkheid tot geheimhouding ligt besloten. Achteraf gezien rijst
de vraag of het Parlement daarmee werkelijk een verbetering in de tekst heeft aangebracht. Een aantal lidstaten verklaart namelijk geen behoefte te hebben aan een geheimhoudingsartikel. Zulk een artikel is
moeilijk te omschrijven en kan een voortdurende bron van conflicten vormen. Die
landen willen derhalve ermee volstaan te
onderstrepen dat de verstrekte informatie
vertrouwelijk is en niet mag worden doorgegeven. Zou zulks toch gebeuren, dan kan
de werkgever de desbetreffende werknemers altijd aansprakelijk stellen voor eventuele ondervonden schade.
Extraterritorial! teit
Wanneer men zich tot de voornaamste
problemen die de richtlijn opwerpt beperkt, kan men niet ontkomen aan een
bespreking van het uiterst gecompliceerde
vraagstuk van de extraterritorialiteit, dat
het zorgenkind is van de tegenstanders van
de richtlijn en in het bijzonder van de VS.
Er bestaat veel spraakverwarring m.b.t.
dit vraagstuk en weinig klaarheid. Het
grootste bezwaar geldt de gevaarlijke precedentwerking die tegenstanders van de
richtlijn ervan vrezen en het risico om in
conflict te komen met de VS. De ontwerprichtlijn geldt namelijk onverschillig of de
moederonderneming binnen de Gemeenschap is gevestigd of daarbuiten, indien de
dochters en filialen maar in de Gemeenschap zijn gevestigd. De nieuwe benadering brengt in de extraterritorialiteitsproblematiek geen enkele verandering.
Welnu, voor de Commissie ligt de zaak
eenvoudig. Zij acht het volmaakt legitiem
dat de richtlijn ook van toepassing is op
ondernemingen buiten de Gemeenschap
voor zover de activiteiten van die onderneming hun effect hebben binnen de Gemeenschap. De buiten de Gemeenschap gelegen moederondernemingen kunnen zich
— aldus stelt de Europese Commissie —
niet onttrekken aan hun verantwoordelijkheid t.o.v. dochters of filialen binnen de
Gemeenschap, wanneer die moederondernemingen handelingen verrichten die repercussies hebben binnen het grondgebied
van de Gemeenschap. Het Hof van Justitie
in Luxemburg heeft dit beginsel trouwens
bij herhaling erkend op het gebied van de
verdragsartikelen die handelen over de
concurrentievoorwaarden. Waarom – zo
kan men vragen – zou hetzelfde beginsel
dat van toepassing is op de kartelbepalingen niet gelden t.a.v. het vennootschapsrecht?
De houdbaarheid van deze redenering
259
wordt door een aantal juristen bestreden.
Zij zien niet hoe men dat recht kan toepassen zonder conflicten uit te lokken met de
VS en vrezen dat wanneer een Europese
rechter bij voorbeeld een dwangsom zou
opleggeh aan een in de Gemeenschap gelegen Amerikaanse vestiging, men een gevaarlijk wapen in handen geeft van de
steeds weer in Amerika opduikende protectionisten. Men is derhalve bang voor de
politieke repercussies van de richtlijn en citeert dan dikwijls – bij wijze van voorbeeld – het conflict tussen de VS en de EG
m.b.t. de gaspijpleveranties aan de Sovjetunie enige jaren geleden. Herhaling van
zulk een situatie wil men tot alle prijs voorkomen. Doch de tegenstanders geven niet
aan wat men dan wel moet doen bij nietnaleving van de richtlijn. Men kan zich
toch moeilijk voorstellen om de richtlijn
niet van toepassing te verklaren op Japan-
zelf geen drama te zijn, want deze situatie
kent men bij vele Europese richtlijnen
waarin sanctiebepalingen zijn opgenomen.
En voor zover bekend heeft de afwijkende
toepassing van die sanctiebepalingen in de
verschillende lidstaten nimmer aanleiding
gegeven tot grote problemen. Men zou derhalve met een enigszins gerust hart mogen
stellen dat het probleem van de extraterritorialiteit en van de sancties weliswaar niet
eenvoudig is, doch dat het geenszins een reden kan zijn de Vredeling-richtlijn te verwerpen.
Tot besluit
mers. Helaas kan niemand zeggen wat het
uiteindelijke lot van de richtlijn zal zijn. In
de inleiding werd daarop reeds ingegaan.
Er bestaat zelfs niet eens zekerheid t.a.v.
de vraag of het elan waarmee de laatste 6
maanden werd gewerkt behouden zal blijven. De Britse minister van Arbeid verklaarde zeer onlangs in een Ministerraadszitting van de EG dat hij bereid is, ondanks
zijn principiele bezwaren, mee te werken
aan de verdere uitdieping van de richtlijn.
Wel vroeg hij zich af of men die werkzaamheden niet als tijdverlies moest beschouwen. Een vraag die, in het licht van een
eventueel veto van Britse zijde, gerechtvaardigd lijkt. Misschien werden ook uit
die overweging onder het niet van politick
realisme verstoken Franse voorzitterschap
zo weinig pogingen van Franse zijde ondernomen het dossier verder te brengen. Doch
wanneer men op die manier redeneert,
Dan kan men de richtlijn beter vergeten!
Trouwens, met de gasleidingen voor de
Sovjetunie lag de situatie wezenlijk anders,
Tot zover in het kort, wanneer men het
zo wil uitdrukken, enige van de belangrijkste problemen waar de Ministerraad van de
Europese Gemeenschappen mee zal worden geconfronteerd bij de behandeling van
ex-commissaris Vredelings voorstel. Bijkomende problemen zoals de verschillende
definities, die altijd weer voer vormen voor
juristen, bepaalde termijnen die in acht
want in het geval van de Vredeling-richtlijn
moeten
uitzonde-
een bepaalde lidstaat niet welgevallig is,
zou het gaan om nietnakoming van een
wettelijke verplichting op het grondgebied
van een land waar men zijn bedrijf uitoefent. Wat is namelijk de geloofwaardig-
ringsposities voor religieuze of maatschappelijke instellingen enz. zijn buiten beschouwing gebleven. Ook zonder die problemen zal de lezer voldoende beseffen dat
hetgeen in 1980 door ir. Vredeling en de
zijde te schuiven. Waar gaat Europa dan
nog been? De conclusie kan slechts zijn dat
de werkzaamheden aan de Vredeling-richtlijn dienen te worden gecontinueerd.
se of op Amerikaanse ondernemingen?
heid van een Europese richtlijn wanneer
men die niet kan afdwingen met privaatrechtelijke sancties?
Tegenstanders van Vredeling voeren
daartegen aan of het wel billijk is om General Motors in Rotterdam tot schadevergoeding te veroordelen omdat de hoofdzetel in
de VS weigert bepaalde inlichtingen te verschaffen? En gesteld nu eens dat DAF een
minderheidsbelang in het Rotterdamse General Motorsbedrijf zou hebben, waarom
zou DAF dan ook het slachtoffer moeten
worden van een weigering in Detroit en —
indirect – ook moeten meebetalen aan de
schadevergoeding? Kan de Rotterdamse
zetel zich bovendien niet op overmacht beroepen wanneer kan worden aangetoond
dat men wel tien telexen naar Detroit heeft
gestuurd waarin wordt aangedrongen op
het alsnog verschaffen van de informatie?
Zou een billijke rechter daarmee niet rekening moeten houden? En zo ja, betekent
dat dan dat General Motors vrijuit gaat?
En wat is dan weer de waarde van de richtlijn?
Ziehier slechts enige voorbeelden van de
complicaties die zich kunnen voordoen
m.b.t. de extraterritorialiteit. Complicaties die in elk geval destijds onvoldoende
door de heer Vredeling en zijn medewerkers werden doordacht. Er zal dan ook nog
veel studie in deze materie moeten worden
verricht en de uiteindelijke formuleringen
in de richtlijn zullen nog talrijke malen
moeten worden afgewogen.
De simpelste oplossing is uiteraard te
stellen dat ,,de lidstaten passende sancties
moeten mogelijk maken bij niet-naleving
van de bepalingen van de richtlijn”. leder
land en iedere rechter moet dan zelf maar
zien wat hij met de bepalingen doet, zolang
slechts duidelijk is dat niet van strafsancties sprake kan zijn. Van harmonisatie op
Europees niveau is dan echter geen sprake
en men riskeert de meest uiteenlopende interpretaties van het sanctie-artikel in de
verschillende lidstaten. Dit hoeft op zich
260
worden
genomen,
wordt Europa geheel overgeleverd aan de
pressie van enige grote lidstaten. Dan zou
de Ministerraad van de EG iedere keer dat
een Commissievoorstel op tafel komt dat
kunnen besluiten dat dossier dan maar ter-
Europese Commissie, gedwongen door
Of het Italiaanse voorzitterschap het
tijdgebrek, veel te snel in elkaar werd
gesmeed, na 4 jaar op de ontleedtafel te
hebben gelegen toe is aan een grondige
dossier veel verder zal brengen in de loop
van 1985 staat evenmin vast. Voorlopig is
slechts bekend dat men er in Italie naar
streeft vooruitgang te boeken op het gebied
van drie ontwerp-richtlijnen die reeds enige tijd onbehandeld bij de Raad liggen, alle
drie ontwerp-richtlijnen die betrekking
hebben op gelijke behandeling van mannen en vrouwen. De vrouwen in Europa
zullen, naar het zich laat aanzien, voorlopig voorrang krijgen boven de Vredelingrichtlijn, waaruit men zou kunnen afleiden
dat de vrouwenlobby in Europa zwaarder
schijnt te wegen dan die van de vakbewe-
herziening.
Wanneer men in Brussel van meet af aan
zich had laten bezielen door de wens de
werknemers in Europa nauwer bij de
besluitvorming in de onderneming te betrekken en zich minder had laten leiden
door een in die dagen modieuze weerzin tegen die bepaalde groep van ondernemingen — de multinationals — waarbij men
gemakshalve even over het hoofd zag dat
dat zelfde Europa een groot deel van zijn
welvaart aan de multinationals te danken
heeft, was de gang van zaken rondom dit
dossier hoogstwaarschijnlijk gunstiger
verlopen. Pas in een laat stadium, toen het
kwaad als het ware reeds was geschied,
heeft men de benaming van de richtlijn
enigszins afgezwakt door te spreken van
,,complexe ondernemingen, in het bijzonder transnationale”. De gehele wereldlobby van de multinationals was toen reeds te
hoop gelopen om gezamenlijk de strijd tegen de richtlijn aan te binden. leder kind
wist toen reeds dat de initiatiefnemers eerder een oorlogje tegen de multinationals
door het hoofd speelde dan de wens naar
meer inspraak. Anders had men van meet
af aan de richtlijn stellig zo geredigeerd dat
in beginsel alle werknemers, ongeacht bij
welk bedrijf zij werken, hun zegje mochten
doen. Het gevolg van deze psycholoigisch
verkeerde aanpak is geweest dat men de
laatste vier jaar voortdurend de indruk
heeft gehad dat men de Europese Commissie kon vergelijken met een slang die zich in
een te grote prooi heeft verslikt.
Dat desondanks de afgelopen zes maanden — en niemand zal dat betwisten — belangrijke vooruitgang werd geboekt bij de
behandeling van dit dossier, toont dat Europa geenszins blind is voor de belangen en
voor de rechten van de Europese werkne-
ging. Ir. Vredeling zal daar stellig niet al te
rouwig om zijn. Hij zetelt namelijk als enig
mannelijk lid al enige jaren in de Nederlandse Emancipatieraad en zal als galant
man de voorkeur voor de vrouwen ongetwijfeld kunnen billijken!
Het moge hem voorts tot troost strekken
te vernemen dat, naar het oordeel van de
auteur van dit artikel, de lichtvaardigheid
waarmee de bedoelde drie ontwerp-richtlijnen zijn geschreven, die van zijn eigen
voorstel vele malen overtreft!
E.A. van Traa