Spreiden doet lijden
Een politieke beslissing nemen is moeilijk, maar een eenmaal genomen politieke beslissing terugdraaien als blijkt dat
het de verkeerde kant opgaat, is nog veel moeilijker. Men
heeft zich vastgelegd, zich sterk gemaakt voor de gekozen
oplossing, medestanders gezocht en gelobbied, verwachtingen gewekt en deze telkens weer bevestigd; om daarna te erkennen dat men op een dwaalspoor zat en de beslissing ongedaan te maken, vergt meer moed dan in de politick veelal
wordt opgebracht. Liever gaat men nog een tijdje op de ingeslagen weg door, in de hoop dat de schade meevalt. Maar
helaas, de verliezen stapelen zich steeds hoger op totdat het
uiteindelijk te bont wordt en de wal het schip keert.
De afgelopen tijd zijn verschillende staaltjes van dit politieke mechanisme in het nieuws geweest. Zo bleek uit de
RSV-enquete dat men grote sommen geld in het noodlijdende RSV-concern bleef pompen terwijl alle tekenen er op wezen dat het falikant verkeerd ging met het bedrijf. Honderden miljoenen gingen er verloren voordat de zaak ook politiek onhoudbaar was geworden en de steunverlening werd
beeindigd. lets dergelijks speelde zich af bij de Oosterscheldewerken. Daar bleven de kosten de begrote bedragen overschrijden, maar ondanks alle dreigementen bleek het niet
mogelijk een dam tegen de financiele overschrijdingen op te
werpen. Een derde voorbeeld kan de verhuizing van de PTT
naar Groningen worden. Hoewel het rapport-Berenschot er
geen twijfel over laat bestaan dat de overplaatsing van de
PTT naar Groningen bedrijfseconomisch en bedrijf sorganisatorisch een grote miskleun is die bovendien niet binnen het
daarvoor beschikbare budget (f. 250 mln.) kan worden verwezenlijkt 1), zal het heel moeilijk zijn de beslissing nog terug
te draaien. Er is meer dan tien jaar over touwgetrokken, een
meerderheid van de Tweede Kamer heeft zich voor verhuizing uitgesproken, er zijn beloften gedaan en verwachtingen
gewekt; daar komt men niet licht onderuit.
Er is niet veel economisch inzicht voor nodig om in te zien
dat het scheppen van arbeidsplaatsen in A door ze voor een
bedrag van f. 250 mln. en waarschijnlijk meer uit B weg te
halen, per saldo niet zo’n efficiente besteding van belastinggeld is. Zo’n operatie was misschien in het begin van de jaren
zestig, toen het spreidingsbeleid bedacht werd, nog te verdedigen omdat er toen in de Haagse agglomeratie een groot tekort aan arbeidskrachten was en in de perifere regie’s een
overschot, maar inmiddels is de situatie veranderd en is de
werkloosheid in Den Haag en omstreken in absolute cijfers
zelfs hoger geworden dan die in Groningen. De ratio van het
spreidingsbeleid is daardoor grotendeels weggevallen. Erger
echter is dat de verhuizing van de Centrale Directie van de
PTT naar Groningen, een verlammende uitwerking heeft op
ontwikkelingen die momenteel bij de PTT gaande zijn en die
essentieel zijn voor de rentabiliteit op lange termijn. Ongetwijfeld zal de verhuizing gedurende een aantal jaren buitengewoon veel tijd en energie van de hele PTT-organisatie in
beslag nemen, terwijl – volgens Berenschot – ,,alle hens
aan dek” geboden is om het bedrijf technisch en organisatorisch om te vormen en klaar te stomen voor het aangaan van
de uitdagingen die door nieuwe technologische en commerciele ontwikkelingen worden gesteld. ,,De spreiding draagt
in geen enkel opzicht bij aan de positieversterking van de
PTT in de markt”, aldus Berenschot, ,,en daarom is het relevant te wijzen op de niet in geld uit te drukken schade (de opportunity costs) die de spreiding aan de kans op opbrengsten
toebrengt” 2).
De tijd dat de PTT als staatsmonopolie op een vrij nauwkeurig afgebakende markt opereerde waar nauwelijks concurrentie was te duchten, is definitief voorbij. Het postbedrijf ondervindt toenemende concurrentie van (stads)bestelen koeriersdiensten die de markt proberen af te romen. Op
het gebied van de gelddiensten dreigt de PTT steeds meer terrein aan particuliere banken te verliezen. In het telecommunicatiebedrijf ligt een verlies van de monopoliepositie op het
gebied van de randapparatuur in het verschiet (rapportSwarttouw), terwijl ook op het gebied van de infrastructuur
ESB 12-9-1984
de alleenheerschappij wordt bedreigd door nieuwe aanbieders die via televisienetten en satellieten de informatiemarkt
trachten te betreden. De PTT wordt door deze ontwikkelingen gedwongen veel marktgerichter te gaan werken om haar
positie te handhaven; daarvoor moet zij ,,in denktrant,
werkwijze, personeel en organisatie omschakelen”, aldus
Berenschot. Men kan een bedrijf tijdens zo’n omschakelingsproces niet straffeloos opzadelen met een gedwongen
verhuizing, verlies van een groot deel van het ervaren personeel en de know-how en de taak om in korte tijd 1100 a 1250
nieuwe medewerkers aan te trekken en op te leiden.
De PTT lijdt nu onder het feit dat zij een staatsbedrijf is.
De positie van staatsbedrijf, die doorgaans grote (monopolie)voordelen brengt, blijkt ook een keerzijde te hebben. De
PTT wordt belast met de uitvoering van politieke doelstellingen die met het bedrijfsbeleid niets te maken hebben en dit
zelfs ernstig kunnen frustreren. Bij zijn aantreden als nieuwe
directeur-generaal vorig jaar wees ir. C. Wit daar op met de
woorden: ,,Wij kunnen niet tegelijkertijd grote sommen geld
afdragen aan de overheid, randapparatuur ontwikkelen voor
gehandicapten, de regiopolitiek dienen met een verhuizing
naar het Noorden en dan ook nog eens een instrument van
het industriebeleid zijn” 3). Veel weerklank vonden zijn
woorden echter niet. Het enige gevolg was dat hij bij het kabinet op het matje werd geroepen om zich minder uitgesproken over politiek gevoelige onderwerpen uit te laten. Niettemin is het duidelijk dat de PTT een wat minder directe bemoeienis van politiek Den Haag met bedrijfsaangelegenheden op hoge prijs zou stellen.
Dat de verhouding overheid-PTT tot knelpunten leidt is
overigens geen nieuws. In haar rapport over de taak en functie van de PTT in het licht van de informatie- en communicatietechnologie signaleerde ook de Commissie-Swarttouw dat
het feit dat de PTT geen eigen rechtspersoonlijkheid heeft en
rechtstreeks onder de minister van Verkeer en Waterstaat
ressorteert, niet erg bevorderlijk is voor de slagvaardigheid
en flexibiliteit van het bedrijf. Er kan geen enkele belangrijke
beleidsbeslissing over investeringen, tarieven, nieuwe
diensten e.d. genomen worden zonder dat deze eerst aan de
verantwoordelijke bewindsman/vrouw is voorgelegd. Daarnaast is het een groot bezwaar dat de PTT financieel volledig
afhankelijk is van wat er jaarlijks in de rijksbegroting wordt
opgenomen; de mogelijkheid om zelf geld op de kapitaalmarkt aan te trekken is uitgesloten. Hierdoor kan er ook
nauwelijks een betrouwbaar financieel en investeringsplan
voor de lange-termijn worden opgesteld. Op grond daarvan
kwam de Commissie-Swarttouw in haar rapport dan ook
met de nadrukkelijke aanbeveling dat de PTT zou moeten
gaan functioneren als ,,een zelfstandige organisatie met grotere afstand tot de overheid, inclusief een daarop afgestemde
beheers- en verantwoordingsstructuur” 4). Alle privatiseringsleuzen ten spijt heeft het kabinet echter nog geen stappen in die richting ondernomen. De PTT is speelbal van politieke krachten gebleven.
Het is duidelijk dat het belasten van de PTT met bedrijfsvreemde doelstellingen tot kostenverhoging en opbrengstenderving leidt. De politiek heeft daar echter geen boodschap
aan. Liever dat dan terugkomen op een eenmaal genomen
politieke beslissing. Want als de telefoontarieven omhooggaan, herinnert toch niemand zich meer dat dat verband
houdt met het regionale beleid.
L. van der Geest
1) Berenschot, Raming spreidingskosten PTT, Utrecht, 21 augustus
1984.
2) Idem, biz. 23.
3) PTT: melkkoe plus monopolie, NRC Handelsblad, 24 September
1983.
4) Commissie-Swarttouw, Taak en functie van de PTT’bezien in het
licht van de informatie- en communicatietechnologie, ‘s-Gravenhage, 29 maart 1982, biz. 23.
833