Ga direct naar de content

Werkgelegenheidseffecten van investeringsprojecten

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 22 1984

Werkgelegenheidsef fecten van
investeringspr oj ecten
Een case-study van enkele Shell-investeringen
DRS. L. BEUMER – DRS. J.A. VAN DIJKEN PROF. DR. W.T.M. MOLLE*
Voor het beteugelen van de werkloosheid zijn investeringen van groot befang. Daarbij maakt men in
de discussie vaak onderscheid tussen arbeidsintensieve en kapitaalintensieve investeringen.
Interessant is het daarom te bezien hoeveel werk investeringen in een typische kapitaalintensieve
bedrijfstak voor de Nederlandse economic oplevert. Daartoe zijn in dit artikel de
werkgelegenheidseffecten van een zestal investeringsprojecten van Shell in Nederland geraamd. In de
investeringsfase blijken de werkgelegenheidseffecten van de zes onderzochte projecten dicht bij
elkaarte liggen. Een miljoen gulden investering levert gemiddeld 17 arbeidsjaren werk op. In de
produktiefase loopt de toe te rekenen werkgelegenheid per project sterk uiteen. Gemiddeld leidt een
arbeidsjaar werkgelegenheid bij Shell in deze fase tot 2,7 arbeidsjaren in andere Nederlandse
ondernemingen.
1. Inleiding
In het kader van de discussies rondom het nut van investeringsactiviteiten is bij herhaling gesproken over de betekenis van
Shells activiteiten voor de Nederlandse economic. Ten einde beter inzicht te verkrijgen in deze materie heeft Shell Nederland bv
het initiatief genomen om de effecten van haar investeringen op
de Nederlandse economic te laten onderzoeken. In dit artikel
worden de belangrijkste resultaten van dit onderzoek beschreven 1).
Om tot een uitspraak over het heden en de toekomst te kunnen
komen, is eerst naar het verleden gekeken. Een zestal reeds gerealiseerde investeringsprojecten van Shell in Nederland is hiertoe geanalyseerd. Verder is onderzocht in hoeverre de resultaten
een stabiel patroon vertonen en welke factoren de gevonden resultaten bei’nvloeden. Er is van input-output-analyse gebruik gemaakt om de effecten van investeringen op de nationale economic te bepalen. Een tweetal fasen is hierbij duidelijk onderscheiden: enerzijds de investepkigsfase waarin de installaties en fabrieken worden gebouwd; anderzijds de fase waarin geproduceerd wqrdt met de inmiddels tot stand gekomen investeringsgoederen, de zogenaamde produktiefase. De opbouw van het artikel is als volgt. In paragraaf 2 wordt de methode besproken. De
investerings- en produktiefase worden respectievelijk behandeld
in paragrafen 3 en 4. Ten slotte wordt in paragraaf 5 ingegaan op
de bruikbaarheid van de methode en resultaten voor toekomstige investeringsprojecten.
2. Methode
De gevolgen van investeringen op de nationale volkshuishouding zijn talrijk en verscheiden. Er kunnen door een investeringsimpuls veranderingen optreden in de werkgelegenheid, het
nationaal inkomen, de betalingsbalans, de industriele infrastructuur, de energie-afhankelijkheid, de openbare financier!,
de scholingsgraad van de beroepsbevolking, de inflatie enz.
Geen enkel aspect van het economisch leven blijft onberoerd
door investeringen en desinvesteringen, al is niet elk aspect even
gemakkelijk te kwantificeren. In dit verslag van ons onderzoek
naar het effect van Shell-investeringen op de Nederlandse economic is besloten om ons te beperken tot het kwantificeren van het
effect in termen van werkgelegenheid. De werkgelegenheid
wordt gedefinieerd in aantal arbeidsjaren. Daarbij worden twee
ESB 12-9-1984

fasen onderscheiden: enerzijds de fase van de bouw en installatie
van de kapitaalgoederen (investeringsfase) en anderzijds de fase
waarin met de investeringsgoederen geproduceerd wordt (produktiefase). De totale werkgelegenheid die tot stand komt in beide fasen valt uiteen in een drietal componenten, te weten een direct, een indirect en een consumptie-effect. In beide fasen hebben de twee eerstgenoemde effecten overigens een verschillende
betekenis.
In de investeringsfase is het directe effect de werkgelegenheid
bij de bedrijven die direct orders van Shell ontvangen. Om deze
orders te kunnen uitvoeren zijn bij deze bedrijven toeleveringen
nodig van grondstoffen, halffabrikaten, diensten en dergelijke.
De werkgelegenheid die hieruit weer bij toeleveranciers voortvloeit, is de indirecte werkgelegenheid.
In de produktiefase wordt onder direct effect verstaan het
Shell-personeel dat werkzaam is voor het produktieproces.
Daarnaast wordt er werkgelegenheid gecreeerd buiten de Shellorganisaties door allerlei toeleveringen ten behoeve van het produktieproces door diverse bedrijven. Dit geeft het indirecte effect in de produktiefase.
Het consumptie-effect is een afgeleid effect van het directe zowel als het indirecte effect. Door de gecreeerde werkgelegenheid
neemt het looninkomen toe. De consumptieve bestedingen die
met dit inkomen verricht worden, zorgen op hun beurt ook voor
de creatie van arbeidsplaatsen in de Nederlandse economic. Het
consumptie-effect treedt dus zowel in de investerings- als in de
produktiefase op.
Afgezien van het directe effect in de produktiefase worden alle
effecten vastgesteld met behulp van input-output-analyse (I/Oanalyse). Het gaat het bestek van dit artikel te buiten om expli-

* De auteurs zijn verbonden aan het Nederlands Economisch Instituut
(NEI).

1) De onderzoeksresultaten zijn uitvoeriger en gedetailleerder behandeld
in: De betekenis van de Shell-investeringen voor de Nederlandse economie, samenvatting van de belangrijkste resultaten, Rotterdam, juli 1984.
Het onderzoek was niet denkbaar geweest zonder de hulp van vele mensen binnen het NEI en diverse Shell-organisaties. Daarnaast zijn vele bedrijven bereid geweest informatie ten behoeve van het onderzoek te verstrekken. De auteurs danken al diegenen die hebben meegewerkt; alleen
zij zijn uiteraard verantwoordelijk voor de verwerking van de data en de
presentatie van de resultaten.
847

ciet in te gaan op I/O-analyse 2). In Nederland zijn ons geen
voorbeelden bekend van het berekenen van werkgelegenheidseffecten van concrete investeringsprojecten in de olieraf finage, petrochemie en aardgaswinning met behulp van I/O-analyse 3).
Wel is het belang van hele sectoren met I/O-analyse onderzocht.
Hierbij zijn ook studies verricht naar sectoren die ons onderwerp
raken 4). Verder zijn in Nederland met name studies verricht
naar regionale uitstralingen van bepaalde economische activiteiten met behulp van een I/O-analyse 5).
Voor de I/O-analyse is gebruik gemaakt van de input-outpultabel 1980 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De
label heeft een op Shell-investeringen toegespitste verfijning ondergaan. Gezien het specifieke karakter van de bedrijven die betrokken zijn bij de Shell-investeringen is onderzocht of de
kostenstructuur van deze bedrijven afweek van de kostenslructuur van de bedrijfsklasse waarbij deze bedrijven door het CBS
zijn ingedeeld. Daaruit bleek dat het wenselijk was om de volgende bedrijfsklassen nader te detailleren in de I/O-tabel 1980:
de metaalprodukten-, de machine- en de elektrotechnische industrie, alsmede de bouwnijverheid, de groot- en detailhandel en
de zakelijke dienstverlening. Binnen deze sectoren is een aantal
homogene groepen van bedrijven gevormd die als basis dienen
voor een zo adequaat mogelijke berekening van effecten met behulp van input-output-analyse. Een voorbeeld moge dit
verduidelijken.
Een van de homogene groepen die gevormd is, bestaat uit bedrijven die zich toeleggen op de pijpleidingbouw en montage.
Deze bedrijven bevinden zich, volgens de standaardbedrijfsindeling (SBI 1974) van het CBS, in de metaalprodukten-, de
machine- en de transportmiddelenindustrie. De kostenstructuren van bovengenoemde brede bedrijfsklassen vertonen aanmerkelijke verschillen. Echter, de kostenstructuren van de daartoe
behorende bedrijven die zich toeleggen op pijpleidingbouw en
montage, wijken niet significant van elkaar af. Bovendien is de
kostenstructuur van de bedrijven op het gebied van de pijpleidingbouw en montage niet identiek met de kostenstructuur op
bedrijfsklasseniveau. Na deze analyse is besloten om de CBSindeling in dergelijke gevallen te verlaten en de I/O-tabel verder
te detailleren naar meer homogene groepen van bedrijven 6).
Voor het berekenen van de effecten is een zestal, qua omvang
en structuur verschillende, reeds gerealiseerde investeringsprojecten geselecteerd. Het betreft investeringsprojecten van Shell
Nederland Chemie bv (SNC), Shell Nederland Raffinaderijen bv
(SNR) en de Nederlandse Aardolie Maatschappij bv (NAM) (zie
label 1). Om de effecten van de zes projeclen op de nationale
economie onderling le kunnen vergelijken, is beslolen ze alle vol-

ledig door le rekenen mel behulp van de I/O-tabel 1980. Hiermee is als het ware aangenomen dat elk van de investeringsprojecten in zijn tolalileil in 1980 gebouwd en gemstalleerd is en in
dat jaar ook mel produceren is begonnen.

Tabel 1. Geselecteerde investeringsprojecten a)
Werkmaatschappij

Naam project

SNC

Chemisch fabriekscomplex
te Moerdijk (SNC-M)

SNR

NAM

Hydrogeneerfabriek om
aromaten uit oplosmiddelen te verwijderen (HGU)
Oplosmiddelenfabriek
(SBP-5, Special Boiling
Point)
Offshore installatie K-7
On-shore gasbehandelingsinstallatie Norg-3
On-shore gasbehandelingsinstallatie Roswinkel-Sleen

Investeringsperiode

Investeringsbedrag in
mln. gld.

1971-1981

1.813

1978-1982

35

1980-1983

25

1979-1983

158

1981-1983

8

1978-1982

49

a) De totale waarde van NAM’s investeringsprojecten wordt onderschat, doordat in
het totale investeringsbedrag de kosten van de produktieboringen en de putafwerkingen niet zijn meegenomen. Zo bedroegen bij voorbeeld voor het investeringsproject K-7 de totale kosten aan produktieboringen ca. f. 95 mln. Op een andere plaats zal verslag worden gedaan van het werkgelegenheidseffect van deze
booractiviteiten.
848

3. Investeringsfase
Om de werkgelegenheid le bepalen die in Nederland lot stand

komt door de bouw en installatie van de investeringsgoederen, is
eersl nagegaan welk deel van de orders door Shell rechlslreeks in
hel builenland zijn geplaatsl. Oil aandeel varieerde van 0 lot 36
procent over de zes geselecteerde projeclen. Vervolgens is het
materiaal geschikt gemaakl voor de I/O-analyse. De in Nederland geplaatste orders zijn daarom aan de diverse onderscheiden
sectoren toegedeeld. De verdeling over bedrijfsklassen laal per
project duidelijke verschillen zien (zie de figuur). Bij een onderverdeling van de projecten op hel verfijndere niveau dat in de
I/O-analyse gebruikt wordt, zijn de verschillen overigens nog
uitgesprokener.
Om de werkgelegenheidseffecten van de diverse projecten te
kunnen vergelijken, is aangenomen dal de zes projeclen alle volledig in 1980 gerealiseerd zijn. Hiervoor zijn alle belalingen per
invesleringsprojecl omgezel in conslanle prijzen van 1980 7). Na
deze bewerkingen van het datamaleriaal is voor elk van de projeclen de iniliele vraagimpuls bepaald en in de I/O-analyse ingevoerd. Hiermee is het werkgelegenheidseffect berekend dal uilgaal van elk Shell-investeringsproject. In label 2 wordl als voorbeeld hel effecl van de investeringen in het Moerdijk-complex
gegeven. De gegenereerde werkgelegenheid wordt gegeven in arbeidsjaren en in gedetailleerd naar de belangrijksle secloren.

2) Voor de methode wordt verwezen naar enkele handboeken: W. Leontief, Input-output economics, New York, 1966; idem, Input-output analysis. New York, 1969; A.P. Carter en A. Brody (red.), Contributions to
input-output analysis, Amsterdam/Londen, 1970; idem, Applications of
input-output analysis, Amsterdam/Londen, 1970; idem, Input-output
techniques, Amsterdam, 1972; C.B. Tilanus, Input-output experiments:
The Netherlands 1948-1961, Rotterdam, 1965; CBS, Deproduktiestructuur van de Nederlandse volkshuishouding, deel I t/m III, Zeist, 1960 en
1964; H.B. Chenery en P.G. Clark, Interindustry economics, New York,
1959.
3) Wel is er een oudere buitenlandse studie die echter meer accent legt op
het regionale aspect: W. Isard, E.W. Schoder en T. Vietorisz, Industrial
complex analysis and regional development: a case study of refmerypetrochemical-synthetic fiber complexes in Porto-Rico, Cambridge,
1959. Een andere studie, waarin onderzocht is wat de uitstralingseffecten
zijn van een hoogovenscomplex en een olieraffinaderij op een lokale industriele ontwikkeling, is: Hunterston, Potential for industrial development, part 2, economic and social aspects, Netherlands Economic Institute, e.a., z. pi., 1972.
4) Berenschot BV, Onderzoek naar de indirecte werkgelegenheidseffecten van de chemische Industrie binnen de structuur van de Nederlandse
economie, Utrecht, 1979; A.J. Grootenboer, Het uitstralingseffect van
de bouwnijverheid 1974-1980, Economisch Instituut Bouwnijverheid,
Amsterdam, 1983.
5) Zie o.a. K.M. Dekker, A.P. van Langevelde en J. ter Welle, Landbouw en economie in Friesland, een analyse van de uitstralingseffecten
van de Friese landbouw op de provinciate bedrijvigheid, Leeuwarden,
1983; C. van der Vegt e.a., SpreidingRijksdiensten, regionaaleconomische effecten, Stichting Economisch Onderzoek, Amsterdam, 1982;
Stichting FNEI, Wadinpoldering tussen Zwarte Haan en Fernaarderpolder, werkgelegenheidseffecten van blijvende aard, Leeuwarden, 1977.
Deze economische activiteiten betreffen ook hier echter geen investeringen die te vergelijken zijn met de onderzochte Shell-investeringsprojecten.
6) De navolgende detaillering in 15 groepen van bedrijven is aangebracht: tankbouw; pijpleidingbouw en montage; staalbouw t.b.v. onshore projecten; staalbouw t.b.v. offshore-constructies; apparatenbouw; ketelbouw; fabrieken van pompen en compressoren; schakelapparatuur; kabel en draad; elektrotechnische installatiebedrijven; aannemersbedrijven voor utiliteitsbouw, grond-, water- en wegenbouwkundige werken; kabel en buizenleggersbedrijven; isolatiebedrijven; groothandel t.b.v. Shell en ingenieursbureaus werkzaam voor Shell. De I/O-tabel
van 59 bedrijfsklassen is daarmee vergroot tot een 73 x 73 label (de burgerlijke en militaire overheid zijn samengevoegd). Doordat in een aantal
gevallen de SBI-indeling van het CBS is doorbroken, kan niet precies de
CBS-terminologie,.bedrijfsklassen, bedrijfsgroepen en subbedrijfsgroepen” worden gevolgd. Daarom zal in het vervolg het begrip ..sector” gehanteerd worden voor elk soort aggregatie van bedrijven. Het materiaal
om de verfijning van de I/O-tabel te kunnen uitvoeren, is verkregen uit
een enquete bij het Nederlandse bedrijfsleven.
7) De investeringsgoederen zijn per bedrij fsklasse omgezet in prijzen van
1980 met behulp van prijsindexcijfers van investeringen in vaste activa
per type activa en naar herkomst.

Figuur. Procentuele verdeling van toeleveringen over bedrijfsklassen per project.

\

n

\\\\\\\w \\\\ \\v\\\\ \\\\\\\\W
\Y\\Y\V \\
\
\\ \v
\

% \- \\ %. \ \ \ % \
\ \\
\ \
*

1> “<* % %. % % • * , % %

4

% \ % \.
%r

‘«

%

£ \
%

?
%..

%. \ \
” * %.

\

%
*

\

2. //ef w Nederland bestede deel van de investering in
prijzen van 1980 en de daaruit voortvloeiende werkgelegenheid
in arbeidsjaren van SNC-Moerdijk
Investering/effecten

Shell-in-

Arbeidsjaren

vestering

inmln.

Chemische
basisproduktenindustrie
Tankbouw
Pijpleidingbouw/montage

Staalbouw
Apparatenbouw
Ketelbouw
Pompen en compressoren

Schakelapparatuur
Kabel en draad
Elektrotechnische
installatiebedr.
Aannemers (utiliteits-, weg-,
water bouw)

Kabel- en buizenleggers
Isolatie
Groot- en detailhandel (marge)
w.v.: groothandel t.b.v. Shell
(marge)
Invoer groot- en detailhandel
Ingenieursbureaus t.b.v. Shell
Overige sectoren
Totaal
Arbeidsjaren per miljoen gulden investering (in prijzen van
1980)

totaal
effect

92

2.123
554
4.855
1.248
1.897
1.206
765
407
296

(2)

(3)
Ill

875
181

1.970
351
355
378

1.431

47
25
27

1.248
261
1.453
537
984
431
322
227
138

218

225
113

97

1.229

458

606

2.292

282
7
48
19

1.681
79
464
198

2.024
47

1.545
41

5.249
167

212

305
95

980

andere sectoren tot stand komen die, evenals het indirecte effect,

345

12
132 c)
335
145

111
2.336
1.194

31

985
486

62
3.089
637

204
6.411

kunnen worden toegerekend aan de sector tankbouw.
Het totale effect (zie kolom 5) op de werkgelegenheid van de
investering kan nu, door eenvoudige optelling van de drie behandelde effecten, worden verkregen. Voor SNC-Moerdijk be-

12.782

7.780

10.552

31.113

7,1

4,3

5,9

17,3

(1)

95 b)
32

233
89
121

69

1.803

direct indirect
effect
effect

67
66

52

361
558

398

(5)

een (directe) werkgelegenheid van 261 arbeidsjaren in de sector

zelf en een indirecte werkgelegenheid in toeleverende sectoren
(inclusief de tankbouw) van 111 arbeidsjaren.
Het derde effect, het consumptie-effect is in kolom 4
weergegeven. Door zowel het directe als indirecte werkgelegenheidseffect zal het (besteedbare) looninkomen 8) stijgen. De
daaruit voortvloeiende consumptieve bestedingen leiden opnieuw tot creatie van arbeidsplaatsen in de verschillende sectoren van de economic; het totaal hiervan wordt het consumptieeffect genoemd. In het voorbeeld van de tankbouw betekent dit
dat er via het consumptie-effect nog eens 181 arbeidsjaren in

2.318

a) Sectoren opgevat als bedrijfsklassen en onderdelen van bedrijfsklassen.
b) Dit zijn gekapitaliseerde loonkosten van de technische afdeling van SNCMoerdijk. Deze loonkosten zijn rechtstreeks vertaald in arbeidsjaren en geven,
omdat er voor het ,,produkt” geen intermediaire leveringen nodig zijn, geen indirecte werkgelegenheid.
c) Dit betreft de door de groothandel geimporteerde goederen t.b.v. Shell-orders;
zij hebben derhalve geen effect op de werkgelegenheid in Nederland. Daarentegen heeft de door de groothandel berekende handelsmarge wel effect op de Nederlandse economic. Door middel van een enquete bij Nederlandse groothandelaren in voor Shell-investeringen belangrijke produktgroepen zijn de diverse marges bepaald. Tevens is hierdoor de herkomst van de meeste geleverde produkten
bekend geworden.

ESB 12-9-1984

In kolom 1 van de label staat per onderscheiden sector het in
Nederland bestede deel van de investering in constante prijzen
(prijzen 1980). Zo wordt aan de sector tankbouw een initiele impuls van f. 32 mln. gegeven en aan de pijpleidingbouw/montage
een impuls van f. 233 mln. enz. Vervolgens is in kolom 2 en 3 het
directe respectievelijk het indirecte werkgelegenheidseffect
weergegeven gemeten in arbeidsjaren. Het eerste is het effect op
de werkgelegenheid in de sector die de initiele impuls ontvangt;
het indirecte effect heeft daarentegen betrekking op de werkgelegenheid die (via intermediare toeleveringen) wordt gegenereerd
bij de sector zelf en bij de toeleverende bedrijven. Zo veroorzaakt een initiele impuls van f. 32 mln. bij de sector tankbouw

consumptieeffect
(4)

gld.
van 1980

Sectoren a)

\.”

8) Looninkomen wordt in ruime zin gedefinieerd als lonen en salarissen,
inclusief sociale lasten werkgever. Voor de bepaling van de binnenlandse
vraag naar consumptiegoederen, is rekening gehouden met de macroeconomische besparingen en de importquote van consumptiegoederen.

De vraag naar consumptiegoederen is verdeeld naar economische sectoren volgens de gemiddelde macro-economische consumptieve vraag. De
werkgelegenheid die voortvloeit uit deze vraag is bepaald via I/Oanalyse. Het totaal van de verdiende looninkomens, minus besparingen
en import, is slechts eenmaal als vraagimpuls genomen ter bepaling van
het consumptie-effect. In een economie die haar capaciteitsgrenzen nog
niet heeft bereikt, zet dit inkomensvormende proces zich echter een aantal ronden voort; totdat, vanwege het spaar- en importlek, de impuls naar

nul tendeert. Dit proces is niet meegenomen in de analyse. Bovendien is
geabstraheerd van de bestedingen die voortvloeien uit de overige gegene-

reerde inkomens, zoals afschrijvingen en overig inkomen.

849

draagt het circa 31.100 arbeidsjaren 9).
Na de bespreking in detail van de werkgelegenheid van Moerdijk in de investeringsfase, kan het Moerdijkproject met de overige vijf investeringsprojecten worden vergeleken. De werkgelegenheid die de investeringsprojecten van SNR en de NAM genereren, is, omdat de investeringsbedragen geringer zijn, minder
groot van omvang dan die van Moerdijk. In onderstaande tabel
wordt geen opsplitsing meer aangebracht naar sectoren per investeringsproject (tabel 3).

Tabel 3. Totale werkgelegenheidseffecten (absoluut) van de geselecteerde in vesteringsprojecten
Investeringsproject

Shell-in-

Arbeidsjaren

in mln.
gld.
van 1980

SNC-Moerdijk
SNRrHGU
SNR:SBP-5
NAM:K-7

1.803
35
23
94
8
41

– NAM:Norg-3

– NAM: Roswinkel-Slecn

condirect indirect
effect
effect sumptie
effect

totaal
effect

10.552
180
131
512
35
204

31.113
599
390
1.620
128
666

12.782
255
166
731
64
283

7.780
146

93
377

30
179

Ten einde de verschillende projecten onderling te kunnen vergelijken, zijn voor elk van de investeringsprojecten de effecten
per miljoen gulden investering bepaald (tabel 4).

Tabel 4. Werkgelegenheidseffecten
de investeringsprojecten

(relatief) van de geselecteer-

Aantal arbeidsjaren per 1 mln. gulden investering
besteed in Nederland
direct
effect

indirect
effect

consumptie
effect

totaal
effect

– SNR:SBP-5
– NAM:K-7

7,1
7,2
7,2
7,8

5,9
5,6
5,7
5,4

17,3
17,0
16,9

– NAM:Norg-3

8,3

– NAM: Roswinkel-Sleen

7,0

4,3
4,1
4,0
4,0
3,8
4,4

Investeringsproject
– SNC-Moerdijk
– SNR:HGU

4,5
5,0

17,2
16,7
16,4

Per project verschilt het directe, indirecte en consumptieeffect. De grootte van de directe werkgelegenheid wordt bei’nvloed door de arbeidsintensiteit van elke sector die bij het investeringsproject is betrokken. De omvang van het indirecte effect is afhankelijk van de mate waarin de bedrijven die de orders
van Shell ontvangen, toeleveranties nodig hebben en van de arbeidsintensitiviteit van de produktie van deze leveranciers. De
grootte van het consumptie-effeet is bei’nvloed door de omvang
van de loonsom die gepaard gaat met de directe en indirecte
werkgelegenheid.

Aan de hand van tabel 2 kan een indruk worden verkregen hoe
een en ander leidt tot verschillen tussen de grootte van de effecten op sectoraal niveau. Omdat nu, per project, de mate waarin
de diverse sectoren ingeschakeld worden niet hetzelfde is (zie de
figuur), geeft een aggregatie van de drie effecten over alle sectoren de verschillen per investeringsproject.
Bovenstaande heeft uiteraard tot gevolg dat ook de verhouding tussen de drie effecten per project niet identiek is. Des te
frappanter is het derhalve dat het totaal effect, de sommering
van de drie effecten, per investeringsproject nauwelijks verschillen laat zien. Concluderend kunnen we stellen dat voor de onderzochte projecten het gemiddelde werkgelegenheidseffect per 1

miljoen gulden besteed in Nederland en gebaseerd op de situatie
in 1980 op circa 17 arbeidsjaren ligt.
4. Produktiefase

Werkgelegenheid wordt ook gecreerd door de produktie met
de geanalyseerde investeringsprojecten. Het bepalen van de effecten van de produktiefase brengt enige methodologische problemen met zich die kort dienen te worden aangeduid, alvorens
850

de resultaten besproken kunnen worden.
De berekening van de werkgelegenheid in de produktiefase
met behulp van I/O-analyse vergt kennis over het niveau en de
structuur van de totale produktiewaarde. De produktiewaarde is
de som van het verbruik in het produktieproces en de door het
produktieproces gegenereerde bruto toegevoegde waarde tegen
marktprijzen. Echter, bij alle beschouwde projecten is het exact
bepalen van het verbruik en/of de toegevoegde waarde problematisch. Het is bij voorbeeld arbitrair om in het zeer complexe
produktieproces van een raffinaderij bij twee onderdelen binnen

dit complex, in casu de HGU en de SBP-5, de in- en uitgaande
grondstofstromen van een deugdelijk waardebedrag te voorzien. Hierdoor is het onmogelijk om de toeleveringen aan grondstoffen mee te nemen als inputfactor 10). Dit heeft geleid tot een
andere benadering om de effecten in de produktiefase te kunnen
bepalen. Het directe effect, ofte wel de werkgelegenheid die binnen de Shell-organisatie ontstaat door de produktie met het investeringsgoed, wordt rechtstreeks berekend met behulp van de
looncomponent van de toegevoegde waarde en de gemiddelde
loonkosten per persoon. Bij de bepaling van het directe effect
wordt dus geen gebruik gemaakt van CBS-gegevens. Het indirecte effect, d.w.z. de werkgelegenheid die ontstaat bij de toeleveranciers en onderhoudsbedrijven buiten de Shell-organisaties,
is wel bepaald met I/O-analyse. Hiervoor is, zoals in de investeringsfase, gebruik gemaakt van de verfijnde I/O-tabel voor 1980
11). Alle aankopen buiten de produktielokatie ten behoeve van
het produktieproces zijn getraceerd en toegewezen aan een sector. Dit is nodig om per sector de impuls te bepalen. De som van
deze impulsen en al hun doorwerkingen genereren het indirecte
effect van de Shell-produktie. Zoals gezegd, zijn hierbij de
grondstoffen buiten beschouwing gebleven; dit geldt ook voor
de rechtstreekse toeleveringen vanuit het buitenland.
Een tweetal opmerkingen moet nog gemaakt worden over de
,,vraag” die uitgeoefend wordt naar personeel, produkten en
diensten t.b.v. het produktieproces. Ten eerste is bij de berekening van het directe en indirecte effect ook rekening gehouden
met de indirect aan het produktieproces verbonden kosten. Het
betreft de doorberekening aan de produktielokaties van allerlei
diensten, verricht door andere Shell-maatschappijen 12). Ten

tweede zijn, in een aantal gevallen, verscheidene exploitatiejaren
in ogenschouw genomen en is er een gemiddeld exploitatiejaar

9) De vraag of de resultaten bei’nvloed worden door de abstractie dat de
gehele investering in het jaar 1980 is gerealiseerd, is nader onderzocht.
Voor het Moerdijk-complex is nagegaan of de resultaten verschillen als
van jaar tot jaar, indeperiode 1971-1981, de investeringen op het werkgelegenheidseffect worden doorgerekend met I/O-analyse. Daaruit volgt
dat de bouw en installatie van het fabriekscomplex te Moerdijk ongeveer
25 procent meer directe en indirecte werkgelegenheid (excl. consumptieef feet) heeft gecreeerd dan berekend werd bij de abstractie van een gehele
realisatie in het jaar 1980. Dit onderdeel van het onderzoek is verricht
met een gecomprimeerde I/O-tabel (34 x 34) en niet met de verbijzonderde tabel (73 x 73). Analyse van de oorzaken van dit verschil wijst uit
dat met name de arbeidsproduktiviteitsontwikkeling en de verdeling van
de jaarlijkse investering over de diverse sectoren hiervoor verantwoordelijk zijn.
10) Het niet kunnen meenemen van grondstoffen als input in het produktieproces, is niet het meest wezenlijke bezwaar. Mocht het waardebedrag
van de verbruikte grondstoffen wel bekend zijn geweest, dan zou deze
toelevering, vanuit andere proceseenheden binnen de eigen fabriekspoort, ook buiten beschouwing zijn gebleven binnen de I/Oanalyse voor de bepaling van de gegenereerde werkgelegenheid. Bezwaarlijker is dat onder andere hierdoor de toegevoegde waarde die het
produktieproces creeert, niet kan worden bepaald.
11) Zie voetnoot 6.
12) Het betreft onder andere research in de Shell-laboratoria, computerdiensten door Shell Informatieverwerking; doorbelastingen vanuit de diverse hoofdkantoren enz. Deze kostenposten kennen een verbruiks- en
een looncomponent. De eerste component betreft uitgaven, zoals huur
gebouwen, kantoorbehoeften e.d., welke worden meegenomen in de bepaling van de indirecte werkgelegenheid. De looncomponent omvat de
lonen van Shell-personeel binnen de doorberekende overhead-kosten en
maken deel uit van het directe effect. Bij de bepaling van de indirecte
werkgelegenheid is ook rekening gehouden met de betaling aan Nederlandse transport- en emballage-ondernemingen voor de aan- en afvoer
van grondstoffen.

genomen voor de bepaling van de effecten. Dit was nodig omdat
de exploitatiekosten, vooral vanwege vierjaarlijkse groot-onderhoudsactiviteiten, een grillig patroon vertonen. Voor zover, ter
bepaling van de werkgelegenheid, gebruik gemaakt is van de
I/O-tabel 1980, zijn weer alle bedragen omgezet in constante
prijzen (prijzen 1980) 13).
Met behulp van de aldus bepaalde jaarlijkse exploitatiekosten
en de hierboven beschreven methode, is de totale werkgelegenheid in arbeidsjaren van het produktieproces bepaald die door
het produceren met elk investeringsproject gegenereerd wordt.

Het aantal arbeidsjaren dat deze zes produktie-eenheden in absolute zin gemiddeld jaarlijks creeren binnen en buiten de Shellorganisatie is in label 5 gegeven. Hierbij wordt de totale werkgelegenheid verdeeld in werkgelegenheid voortkomend uit het directe, indirecte en consumptie-effect. Het betreft de
werkgelegenheid in arbeidsjaren gesommeerd over alle sectoren.

TabelS. Gemiddelde jaarlijkse werkgelegenheid in arbeidsjaren
bij deproduktie met de zes geselecteerde investeringsprojecten
Investeringsprojecten

Shellpersoneel
direct
effect

SNC-Moerdijk

1.132

SNR: HGU

24
17
40
5
17

SNR: SBP-5
NAM: K-7
NAM: Norg-3

NAM: Roswinkel-SIeen

Werkgelegenheid buiten
de Shell-organisatie
indirect
effect
1.400
29
15
69
11
25

consumptie
effect
1.393
29
18
54
8
22

totaal
effect
3.925
82

50
163
24
64

bijna 1.400 arbeidsjaren werk buiten de Shell-organisatie
(consumptie-effect). In totaal creeert het Moerdijkproduktieproces zodoende ruim 3.900 arbeidsplaatsen per jaar.
Arbeidsplaatsen die gecreeerd worden bij zowel Shell als bij het
overige Nederlandse bedrijfsleven.
Voor de andere vijf projecten zijn de uitkomsten (in absolute
zin) veel kleiner. Ten einde nu de verschillende projecten onderling te kunnen vergelijken, is voor elk project de werkgelegenheidsmultiplier bepaald door de totale gecreeerde werkgelegenheid te relateren aan de directe werkgelegenheid bij Shell (label
6).

Tabel 6. Werkgelegenheidsmultipliers produktiefase van de
investeringsprojecten (gemiddeld)
Niet-Shell personeel

SNR: SBP-5

NAM: K-7
NAM: Norg-3
NAM: Roswinkel-SIeen

indirect
effect

consumptie
effect

deerd dat gemiddeld over de zes projecten de werkgelegenheidsmultiplier 3,7 is, dat wil zeggen dat een Shell-persoheelslid
circa 2,7 arbeidsplaatsen buiten de Shell-organisatie creeert.
5. Tenslotle

Het voorgaande overziende, kunnen wij vaststellen dat het
mogelijk is gebleken met behulp van de gekozen methode het effect op de werkgelegenheid te berekenen van een zestal investeringsprojecten die Shell in het verleden heeft gerealiseerd. Daarbij is gebleken dat het totaaleffect, per f. 1 mln. besteed in Nederland, dat tijdens de investeringsfase van elk project ontstaat,
qua omvang, een opmerkelijke gelijkheid vertoont. De effecten
die tijdens de produktiefase ontstaan, lopen daarentegen nogal
uiteen voor elk van de zes projecten. De factoren die deze verschillen bepalen konden worden gei’dentificeerd.

Kunnen, op basis van de verkregen uitkomsten, nu ook uitspraken worden gedaan over de effecten die de toekomstige investeringsprojecten van Shell zullen creeren? Dit is ons inziens
inderdaad het geval, op voorwaarde dat rekening wordt gehouden met een aantal factoren die de gevonden uitkomsten in de
toekomst kunnen bei’nvloeden. Zo zal in de eerste plaats bekeken
dienen te worden in hoeverre de Nederlandse Industrie en handel

in staat zullen zijn om bepaalde onderdelen van het project te
realiseren. Vervolgens zal de aard van het project nauwkeurig
dienen te worden bekeken. Verder zal rekening gehouden moeten worden met de inflatie en de arbeidsproduktiviteitsontwikkeling 15). Ten slotte dient voor het consumptie-effect boven-

dien nog gelet te worden op de ontwikkeling van de consumptieen importquote en de ontwikkeling van de ree’le looninkomens.
Wij kunnen dan ook concluderen dat wij door middel van een
combinatie van enerzijds gegevens over de samenstelling van het
beoogde investeringsproject en anderzijds veronderstelde ontwikkelingen van een aantal andere elementen in een I/O-analyse
de spin-offs zullen kunnen berekenen van toekomstige investeringen in de petrochemie, olieraffinage, aardolie-en aardgaswinning. Wij hopen dat dit een bijdrage kan zijn aan de discussie.
Leo Beumer
Koos van Dijken

Willem Molle

totaal
effect

1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0

1,2
1,2
0,9
1,7
2,1
1,5

1,2
1,2
1,1
1,4
1,5

3,4
3,4
2,9
4,1
4,6

1,3

3,8

In het voorbeeld van Moerdijk bedraagt de werkgelegenheidsmultiplier gemiddeld 3,4. Dat wil zeggen dat er voor iedere
arbeidsplaats 14) binnen Shell, 2,4 arbeidsplaatsen buiten Shell
gecreerd worden. Dit effect is als volgt te verdelen:
ESB 12-9-1984

ringsfase. De uitkomsten zijn sterk afhankelijk van de aard van
het produktieproces, het benodigde verbruik, de mate waarin
het Nederlandse bedrijfsleven aan de vraag naar inputs kan voldoen en de doorberekening van de overhead-kosten binnen de
Shell-organisatie. Wordt toch naar een gemiddeld beeld gezocht
voor de zes geanalyseerde projecten, dan kan worden geconclu-

Totaal
personeel

direct
effect
SNC-Moerdijk
SNR: HGU

ten, dus duidelijk een minder stabiel patroon dan in de investe-

Totaal

Wij zullen deze resultaten kort toelichten aan de hand van het

Shellpersoneel

De Werkgelegenheidsmultipliers van de zes projecten lopen
uiteen van 2,9 tot 4,6. Dat wil zeggen dal een Shell-man tussen de
1,9 tot 3,6 mensen elders werk geeft. De werkgelegenheidscreatie
in de produktiefase vertoont, bij vergelijking van de zes projec-

personeel

investeringsproject te Moerdijk. Het Moerdijk-produktieproces
vergt gemiddeld jaarlijks de inzet van circa 1.100 arbeidsjaren
Shell-personeel (directe werkgelegenheid). Dit betreft zowel
Shell-mensen die werkzaam zijn voor het produktieproces op de
produktielokatie, als Shell-mensen werkzaam bij de overige Nederlandse Shell-maatschappijen. De aankopen voor het produktieproces bij, en de jaarlijkse onderhoudsactiviteiten door Nederlandse bedrijven geven gemiddeld buiten de Shell-organisatie
1.400 arbeidsjaren werk (indirecte werkgelegenheid). Vervolgens geven de aldus verdiende looninkomens bij Shell- en overige bedrijven, door de consumptieve bestedingen, daarenboven

Investeringsprojecten

– 1,0 arbeidsplaats binnen Shell;
– 1,2 arbeidsplaatsen door indirecte ef fecten, dat wil zeggen,
vanwege de aankopen van Shell bij Nederlandse bedrijven en
het onderhoud verricht door Nederlandse ondernemingen;
– 1,2 arbeidsplaatsen door consumptieve bestedingen.

13) Met behulp van prijsindexcijfers van de binnenlandse afzet per bedrijfsklasse en -groep.
14) Hierbij is een arbeidsjaar gelijk gesteld aan een arbeidsplaats.
15) Zie voetnoot 9.

851

Auteurs