Energiekroniek
De prijs van aardgas:
het vierde alternatief
DR. A.A. DE BOER
Inleiding
Na een korte periode van rust begint de
discussie over de prijs van aardgas weer op
gang te komen. Sinds de discussie van verleden jaar hebben wij geleerd dat er een
ruim aanbod van aardgas is, zodat wij over
voldoende aardgas kunnen beschikken om
onze kleinverbruikers nog vijftig of meer
jaren van deze goedkope energiebron te laten profiteren. Er is zelfs genoeg om het
restrictieve beleid van vroeger jaren te verlaten en weer gas beschikbaar te stellen
voor de industrie en voor de elektriciteitsproduktie. Verder is er onder de huidige moeilijke omstandigheden, die hun
weerslag vinden in afsluitingen van afnemers die het gas niet meer kunnen betalen,
een toenemende weerstand tegen het verhogen van de aardgasprijs voor de kleinverbruiker. Hoewel die weerstand duidelijk naar voren komt in de huidige discussie, blijft men over het algemeen ondanks
het goede nieuws vasthouden aan wat een
dogma dreigt te worden in onze energiepolitiek: de kleinverbruikersprijs van aardgas
moet worden gekoppeld aan de prijs van
aardgas voor andere verbruikers of van
alternatieve energiedragers.
Drie scholen
Laten wij beginnen met de drie gangbare
meningen over de vraag waaraan de prijs
van aardgas voor de gezinshuishoudingen
moet worden gekoppeld. De eerste school
leert dat men de prijs van aardgas moet
koppelen aan de prijs van huisbrandolie,
die wordt beschouwd als alternatief voor
het aardgas voor de gezinshuishoudingen.
De tweede school leert dat de aardgasprijs
moet worden gekoppeld aan de prijs van
stookolie (die lager ligt dan die van huisbrandolie), omdat dat ook het geval is met
de prijs van aardgas voor industriele afnemers die met de huishoudelijke afnemers
zij n te vergelij ken. De derde school gaat uit
van de toekomstige noodzaak over te schakelen op geimporteerd aardgas; daarom
zou de prijs van aardgas voor de kleinverbruiker gelijke tred moeten houden met de
aardgasprijs op de wereldmarkt; in de
praktijk betekent dit dat de prijs van
stookolie als uitgangspunt wordt genomen; die prijs is immers de bepalende facESB 8-8-1984
tor voor de aardgascontracten. Tot de
eerste school behoren de minister van Economische Zaken en de Gasunie, tot de
tweede behoort de VEGIN en de derde filosofie wordt gedeeld door een meerderheid
van de Algemene Energieraad.
Ten aanzien van de eerste theorie wordt
door de tegenstanders ervan terecht aangevoerd dat er, als het gaat om particuliere
kleinverbruikers, helemaal geen sprake is
van concurrentie of van alternatieven. De
tweede school verdedigt de koppeling aan
de prijs van stookolie omdat deze koppeling geldt voor het bedrijfsleven, dat gas
gebruikt voor onder meer ruimteverwarming. Daarvoor zou een prijs moeten gelden; men kan op een markt voor aardgas
geen discriminatie toepassen op grond van
de bestemming van het gas. Dit standpunt
is beter gefundeerd dan het eerste, maar
het is niet onaantastbaar. In principe is een
prijsverschil natuurlijk best mogelijk voor
aardgas evengoed als voor alcohol. De
vraag is of men een prijsverschil kan afwijzen zonder aan te geven waarom. Het onuitgesproken antwoord is dat prijsverschillen strijdig zijn met ons economisch gevoel, of dat de leer moet worden vervuld,
maar dat is niet toereikend. Men moet aangeven welke denkbare verstoringen rechtvaardigen dat men prijzen voor huishoudelijk gas moet heffen die ver boven de kostprijs liggen. Het gaat hier om prijzen die de
industriele markt misschien wel verdraagt,
maar de kleinverbruiker niet.
Het argument van de derde school is dat
de gasverbruiker in de toekomst misschien
moet overschakelen op importgas. De koppeling zou helpen de aardgasprijs geleidelijk aan gelijk te trekken met de wereldgasprijs ten einde te bewerkstelligen dat de
overschakeling aan het einde van de aardgasperiode soepel verloopt. In dat geval
zou stookolie een goede basis zijn voor de
aardgasprijs, ook voor kleinverbruikers.
Het kof fiedikdogma
Omdat deze aanpassingstheorie goede
papieren schijnt te hebben, is het goed daar
nog even bij stil te staan. Zolang aardgas
een in beperkte mate voorhanden alternatief was voor dure energiedragers, lag de
aardgasprijs die de markt verdraagt op een
hoog niveau. Inmiddels is er ten aanzien
van aardgas geleidelijk aan een kopersmarkt ontstaan. De bekende reserves zijn
sterk toegenomen en de Sovjetunie opereert op de markt als concurrent van Nederland. De Sovjetunie biedt thans gas aan
tegen een aanmerkelijk lagere prijs dan Nederland en neemt dus uit concurrentie-overwegingen genoegen met een kleinere marge. Men zou natuurlijk de lagere
prijs kunnen beschouwen als tijdelijk, omdat het een uitvloeisel kan zijn van een tijdelijke onderbezetting van de transportcapaciteit. Maar er zijn duidelijk veranderingen op til die aanleiding kunnen geven tot
verlaging van de aardgasprijs op de wereldmarkt. In dit licht is het argument dat
wij de aardgasprijs voor gezinshuishoudeningen nu nog verder moeten verhogen om
over vijftig, zestig of honderd jaar soepel
te kunnen overschakelen niet erg
realistisch.
Het is trouwens in het algemeen gesproken de vraag of een prijspolitiek die vooruitloopt op de overschakeling in een verre
toekomst, wel zinnig is. Uiteraard kan op
zich zelf het verwijzen naar wat er over
vijftig tot honderd jaar kan gebeuren als
het aardgas begint op te raken, heel zinvol
zijn. Om aan toekomstfilosofieen een argument te ontlenen voor een bepaalde
prijsvaststelling nu, is echter een volstrekt
onverdedigbare speculatie, die men kan
vergelijken met een prijsverhoging voor
huisbrandnootjes in de crisistijd van een
halve eeuw geleden, verdedigd op grond
van toemalige prognoses over de structuur
van de energievoorziening anno 1984. Als
men zich realiseert wat men toen wist (en
dacht) over de technische en economische
ontwikkeling van de energievoorziening,
ziet men misschien in — naar ik hoop —
hoe verschrikkelijk onzeker de speculaties
van economen en politici over de energievoorziening over vijftig jaar eigenlijk wel
zijn, hoe amateuristisch het eigenlijk is om
te veronderstellen dat we de energievoorziening van het jaar 2034 dienen door in
1984 de aardgasprijs te verhogen en hoe
onverantwoord het is aan deze doelstelling
prioriteit te geven.
Er is dan ook geen enkele reden om, onder voorbijgaan aan de problemen van
vandaag, de huidige verbruiker van aardgas de huidige prijs te laten betalen van
huisbrandolie of van aardgas op de wereldmarkt, waarop hij niet kan overschakelen,
met als argument dat voor toekomstige
verbruikers over vele jaren, onder geheel
andere prijsverhoudingen, een overschakeling op geimporteerd aardgas een uit vele mogelijkheden is.
Het afgunstargument
Een nevenargument dat in de discussie is
opgedoken ten gunste van de koppeling
van de aardgasprijs, liefst aan die van huisbrandolie, met een koppeling aan de prijs
van stookolie als ,,second best”, mag niet
onvermeld blijven. Er is nog altijd een
klein aantal mensen in ons land dat niet op
het aardgasnet is aangesloten. Als de aardgasprijs geen gelijke tred zou houden met
de prijs van huisbrandolie, dan zou dit een
723
verkapte subsidie betekenen voor de gelukkigen die wel van het aardgas kunnen profiteren. Het lijkt mij niet juist van een subsidie te spreken als het er om gaat de enorme winstmarge op een prijs die torenhoog
boven de kostprijs uitstijgt, niet meer verder op te voeren. Logischer is het als wij
een deel van de ,,subsidie” van Jan Mo-
daal aan de staatskas en de oliemaatschappijen zouden aftoppen ten behoeve van degenen die nog niet op het aardgas zijn aan-
gesloten. Men kan dat geld dan gebruiken
hetzij door die aansluiting te bespoedigen,
hetzij door juist de huisbrandolie voor die
groep te subsidie’ren. Een tot nu toe weinig
gehoorde suggestie misschien, maar zeker
niet absurder dan het dogma van de
koppeling.
Het vierde alternatief
Een vierde standpunt, namelijk dat men
ten aanzien van de markt voor huisbrandolie een daarop toegespitste politiek moet
boetseren die niet is gebaseerd op prijspariteit met vervangende brandstoffen, komen
wij weinig tegen in de huidige discussie.
Men discussieert over de vraag waaraan de
prijs voor aardgas moet worden gekoppeld
zonder eerst de vraag te stellen of de prijs
van aardgas voor kleinverbruikers
eigenlijk wel aan die van een andere energiebron moet worden gelieerd en zo ja
waarom. Konsumenten Kontakt bij voor-
beeld verdedigt zijn recente pleidoor voor
een verlaging van de aardgasprijs voor
kleinverbruikers met het argument dat zijn
voorstel geen inbreuk maakt op de noodzaak die prijs te koppelen aan de exportprijs van aardgas.
Het dogmatisch aanvaarden van de koppeling is een knelpunt voor een sociale
prijsbepaling. Een maatregel moet nooit;
men zou hooguit kunnen zeggen dat een
maatregel (of de verdediging daarvan) wetenschappelijk gefundeerd is als wij op
grond van onze economische kennis mogen verwachten dat het effect van de maatregel in het licht van bepaalde doelstellingen te prefereren is boven het effect van het
uitblijven ervan. De discussie hoort te gaan
over zowel de doelstelling als de balans van
de effecten. Het aanvaarden van een maatregel – zoals in het onderhavige geval het
koppelen van de aardgasprijs aan die van
eenandergoed – omdat men stilzwijgend
aanneemt of suggereert dat dit een soort
wetenschappelijke noodzaak is, is onjuist
om niet te zeggen verwerpelijk.
De balans van effecten is inmiddels wel
duidelijk. De prijsverhoging heeft een zeer
duidelijk effect voor de kleinverbruiker.
Daarover hoeven wij niet verder uit te weiden. Het is dan ook de vraag hoe men zo’n
koppeling nog redelijkerwijs kan verdedigen. Aangezien het gebruik van aardgas
voor gezinshuishoudingen een gesloten afzetgebied is waar weinig elastiek in zit, is er
op korte termijn geen gevaar voor verstoringen door een verschil in prijs tussen gas
en een alternatief. Dit geldt ongeacht de
vraag hoe men de aardgasprijs voor industriele toepassingen wil vaststellen. De
gasvoorziening van de gezinshuishoude724
ningen heeft met de energieprijzen op de
wereldmarkt niets te maken; van een
gasprijs voor die sector die onder dat ni-
van tekorten van de overheid. Dat wordt in
de discussie echter nooit expliciet toegegeven en dat maakt de hele discussie over de
veau ligt zal de OPEC niet wakker liggen.
koppeling enigszins hypocriet. Uiteraard
Het effect van de aardgasprijs is een nietprogressieve aanslag op de inkomens die
niet kan worden goedgepraat met het verhaal dat wij anders over vijftig tot honderd
jaar moeilijkheden zouden kunnen krijgen
met de overschakeling in een situatie waarvan de structuren nog volstrekt in nevelen
zijn gehuld.
De vraag of de verdere verhoging van de
aardgasprijs gefundeerd is, moet dan ook
ontkennend worden beantwoord. Daarom
lijkt het wenselijk de vierde optie in de discussie te betrekken, namelijk:
– het voeren van een aparte tariefpolitiek
voor de groep gezinshuishoudingen;
– het loslaten van de koppeling van de
aardgasprijs voor gezinshuishoudingen;
– het voorlopig bevriezen van die prijs;
– het subsidieren van degenen die nog
niet van het aardgasbezit kunnen profiteren.
zou het beknotten van deze eenmaal op
gang gekomen geldstroom voor de begunstigden niet aantrekkelijk zijn, maar
wie het in stand houden daarvan verdedigt
met een beroep op theorieen over de prijsvorming op een moment waarop de verhoging van de gasprijs sociaal onaanvaardbaar is, laadt de verdenking op zich dat hij
zich verschuilt achter het gezag van de economische theorie. Het dogmatisch hanteren van die theorieen zou men dan ook
kunnen beschouwen als een ontsnappingsprocedure. Door de koppeling krijgt de
prijsvorming een soort automatisme, dat
de politicus ontslaat van de plicht om de
prijs in moeizaam overleg vast te stellen op
grond van de werkelijk relevante factoren.
Deze robotisering van de economische politiek is overigens ook in andere sectoren
Als hierop wordt geantwoord dat wij
ons dat niet kunnen permitteren, zijn we in
ieder geval op een punt waar we wezen
moeten, namelijk bij de eigenlijke doelstelling achter de prijsverhoging. Het spreekt
vanzelf dat het werkelijke argument ligt in
de mogelijkheid door de verhoging van de
aardgasprijs bij te dragen in het dekken
waar te nemen.
Al met al is het vierde alternatief een heel
wat correcter uitgangspunt voor de prijsvaststelling voor gezinshuishoudingen, rekening houdend met de belangen van de
kleine afnemers, dan de huidige uitgangspunten die steeds meer beginnen te lijken
op een gelegenheidsberoep op de economische theorie.
A.A. de Boer