Ga direct naar de content

Het loon van Boon

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 18 1984

D.J. Wolf son

Het loon van
Boon
Wie zegt dat economen grauwe mensen
zijn? Ze zijn juist ,,trendy”. Net als in de
mode krijgen achterhaalde ideee’n in de
economie weer nieuwe glans, als je maar
tijd van leven hebt. Veel tijd is niet eens nodig. Kortom, een verrukkelijk vak voor
zelfgenoegzame auteurs die zo nodig moeten uitleggen dat ze het allemaal al eens eerder hebben gezien en dat ze het toen ook al
niet mooi vonden. Hier is weer zo’n stukje.
In het modebeeld van het economisch
denken is de loonvorming een altijd weer
verrassende verschijning. Zij deint heen en
weer over het podium van de economische
politick met het wisselend getij van monopoliekapitalisme en monopolielaborisme,
dat door Schouten zo boeiend beschreven
is in zijn Macht en wanorde (1980). In perioden van krapte op de arbeidsmarkt de jaren zestig — viert het monopolielaborisme hoogtij, met de vakbeweging in een
machtspositie op een ,.sellers’ market”; in
perioden van grote werkloosheid zitten de
werkgevers op rozen. Dat is een ,,echte”
conjunctuurbeweging, die zijn eigen tegenkrachten oproept. Daar spookt een
pseudo-conjunctuur doorheen: de ongewisse populariteit van overheidsbemoeienis met de loonvorming, die wisselt met de
waan van de dag.
Je zou een duidelijke correlatie verwachten tussen de maatschappelijke acceptatie
van overheidsbemoeienis met de lonen en
de ruimte op de arbeidsmarkt: bij een
krappe arbeidsmarkt zijn de werkgevers
voor geleide-loonpolitiek, is dan de gedachte; in tijden van slapte doet het recht
van de sterkste hen voor vrijheid pleiten,
en bij de werknemers gaat het andersom.
Maar die deductie gaat niet op. In de potentieel zeer zwakke arbeidsmarkt van direct na de tweede wereldoorlog waren
werkgevers en werknemers eendrachtig in
hun steun aan een (geleide) lage-lonenpolitiek; nu is iedereen voor volledig vrij
arbeids voorwaardeno verleg.
De harmonie van vandaag is schijn. De
werknemersorganisaties zijn natuurlijk
niet gelukkig met de uitholling van hun arbeidsmarktpositie, maar sommigen – met
name in de kring van het CNV — zijn realistisch of, zo U wilt, cynisch genoeg om
van vrije loonvorming onder de huidige
omstandigheden de snelste aanpassing
naar evenwichtslonen, economisch herstel
en herstel van hun eigen machtspositie te
verwachten. Anderen — met name in de
kring van het FNV — vinden de schijn van
handelingsvrijheid ook wat waard in deze
barre tijden van ledenverlies. De werkgevers laten zich uiteraard gelden nu zij de
overhand hebben, maar ook daar steekt
meer achter. Ze hebben de geleide-loonpolitiek van de jaren zeventig herkend als een
ESB 8-8-1984

middel om de collectieve sector betaalbaar
te houden. Geleide-loonpolitiek graaft de
wal af die het schip moet keren, en dat mag
niet gebeuren, zeggen de werkgevers, met
hun herwonnen elan. Op die manier komen er nooit minder ambtenaren, nooit
een doorbreking van de koppelingsmechanismen, nooit een herstel van die goeie
ouwe tijd van voor de verzorgingsstaat. In
die ideologische opstelling overstijgt een
vrije loonvorming haar betekenis binnen
het arbeids voor waardenoverleg; zij is ontdekt als wapen in de strijd om de macht in
de economische orde. Zeker nu het kabinet
bereid blijkt om toezeggingen van lastenverlichting voor het bedrijfsleven gestand
te blijven doen nadat de aantrekkende internationale conjunctuur en het offer van
de prijscompensatie in vele gevallen al
voor rendementsherstel hebben gezorgd,
kunnen met name de op export gerichte
sectoren zich wel wat escapades op het
loonfront permitteren. Er is een klimaat
ontstaan waarin voor het eerst sinds jaren
halfluid wordt gepraat over een mogelijke
loonexplosie in het najaar. Zo is het althans verstaan door onze altijd trendgevoelige volksvertegenwoordigers, die twee
jaar geleden in een kersverse overtuiging
voor liberalisatie pleitten: nog vlak voor
het reces riepen ze ineens in koor om
maatregelen.
Het troosteloze is dat het allemaal zo
voorspelbaar was (daar komt het: ,,I told
you so”). Verstarring in de loonvorming is
niet bevorderlijk voor een optimale inzet
van mensen als voorwaarde voor economische groei. Geleide loonvorming versterkt
die verstarring, dat is de kracht van het argument voor liberalisatie. Maar anderzijds
leert de ervaring dat de arbeidsinkomensquote, als macro-economische doelvariabele, niet op eigen kracht naar een bestendig evenwicht tendeert. Daarvoor zijn de
terugkoppelingsmechanismen die van vele
micro-economische kleintjes een macroeconomische grootheid moeten maken te
diffuus en te sterk vertraagd. Wie dat wil
veranderen – en denkt te kunnen veranderen — moet op zijn minst toegeven dat zoiets tijd kost. En in de tussentijd blijft het

ontbreken van een endogene evenwichtstendentie in de arbeidsinkomensquote de
achillespees in het economisch herstel.
Het was twee jaar geleden al duidelijk
dat de loonmatiging in gevaar zou komen
als het economisch herstel zich zou gaan
aftekenen. Dan komen er altijd inhaalmanoeuvres. Vandaar dat ik toen, tot vervelens toe, heb gepleit voor wat minder
mode-gevoeligheid, voor een bestendige
macro-economische begeleiding (voor de
duur van het herstelproces) van vrije loonvorming op micro-niveau, en voor het vermijden van wal-keert-schipsituaties als
,,oplossing” voor het koppelingsvraagstuk. Want maatschappelijke onzorgvuldigheid wordt in een fatsoenlijk land als
het onze (gelukkig) lang nagedragen, en
dat geeft dan weer een nieuw momentum
aan de minder gelukkige cyclus van gram
halen die ons politieke leven nu eenmaal
kenmerkt. Ik pleit eigenlijk al zo’n jaar of
acht voor zo’n pakket. Natuurlijk wordt er
niet naar me geluisterd, want bestendige
mensen vervelen, dat zei ik al. (Misschien
zat ik er ook bestendig naast, maar ik was
ten minste bestendig, o zo.) Daarom zeg ik
het nog maar eens. Vooral tegen die collega’s die beweren dat een sterkere loonontwikkeling goed is voor de vraag en de
werkgelegenheid. (Onder economen is alles mogelijk.) Naar de hedendaagse mode
is het natuurlijk pikant dat iemand zich de
vraagzijde herinnert, maar daar hebben we
andere instrumenten voor (lastenverlichting, maar dan zo dat er niet wordt opgepot
in verbeterende rendementsposities). De
lonen horen thuis aan de aanbod- of
kostenzijde, en daar zouden we het rustig
houden, dacht ik.
Wat moet er nu gebeuren om die loonexplosie geen ,,self-fulfilling prophesy” te
laten worden? De beste oplossing is het uitzicht, op korte termijn, op een vermogensaanwasdeling-nieuwe-stijl. Niet zo’n detaillistisch gewrocht als Lubbers presenteerde in 1975, maar een doorzichtige
constructie waarin alle provenuen in aandelen worden gestort als eigen vermogen
van een door werkgevers en werknemers
gezamenlijk te beheren Nationale Investeringsbank voor de financiering van de industriele herinrichting van het land. Maar
dat vraagt meer visie dan een conservatief
kabinet kan opbrengen, vrees ik. De
slechtste oplossing is een geleide-loonpolitiek, want die werkt verstarrend. Daar
tussenin zullen we waarschijnlijk een werkbare combinatie moeten vinden van vrije
loononderhandelingen bij een gedifferentieerde arbeidsduurverkorting, met een
particle looninlevering (laat de sterke bedrijven maar een extra bijdrage leveren
aan de werkgelegenheid), en onder een globale macro-economische begeleiding als
waarborg voor bestendigheid (zie ESB van
26 januari 1983 voor details). Zeker weten
doe ik het ook niet: het enige wat ik zeker
weet over het loon van Boon (m/v) is dat
hij/zij er vroeg of laat om komt.

Auteur