P. de Grauwe
Centrumrechtse
regeringen en
belastingdruk
Gedurende de periode 1960-1983
steeg de globale belastingdruk in Belgie,
zoals in de meeste andere Europese landen, in snel tempo. Deze belastingdruk,
die we hier definieren als het verschil tussen de groei van de fiscale en parafiscale
inkomsten van de overheid en de groei
van het bruto nationaal produkt, steeg
over de genoemde periode met gemiddeld 2,6% per jaar. Het merkwaardige
van deze ontwikkeling is dat de belastingdruk het snelst steeg wanneer een
centrum-rechtse regering aan de macht
was. Immers, tijdens de periodes met een
regering bestaande uit christen-democraten en liberalen steeg de belastingdruk gemiddeld met 3,3% per jaar.
Wanneer daarentegen de christen-democraten met de socialisten regeerden was
deze stijging ,,slechts” 2,2% per jaar.
Dit verschil zou natuurlijk aan het toeval
te wijten kunnen zijn. Daarom werd een
statistische significantietoets uitgevoerd. Daaruit bleek dat er slechts een
waarschijnlijkheid van 5% is dat dit verschil aan het toeval kan worden toegeschreven.
Dit is alleszins een interessant fenomeen, vooral omdat centrum-rechtse regeringen (en de liberalen in het bijzonder) de vermindering van de belastingdruk reeds vele jaren met hoge prioriteit
in hun programma’s hebben opgenomen. Hoe kunnen we dit merkwaardige
verschijnsel verklaren? Een eerste mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat
centrum-rechtse regeringen bij het overnemen van het staatsschip de financiele
gaten moeten vullen die door de
centrum-linkse regeringen zijn geslagen.
Omdat centrum-rechtse regeringen een
afkeer vertonen voor budgettaire tekorten zijn ze wel verplicht de belastingen te
verhogen.
Om deze hypothese te toetsen werd
nagegaan in welke mate er een verband
bestaat tussen de hoogte van de budgettaire tekorten en de kleur van de regering. Indien de hypothese juist is zou
men moeten zien dat, gemiddeld genoESB 27-6-1984
men, de tekorten het grootst zijn wanneer centrum-linkse coalities regeren.
Het omgekeerde bleek het geval te zijn.
Wanneer centrum-rechtse regeringen het
roer in handen hadden tussen 1960 en
1983 bleek het begrotingstekort gemiddeld hoger te zijn dan wanneer centrumlinkse coalities regeerden. Dit ongunstige verschil voor de centrum-rechtse coalities blijft bestaan zelfs wanneer het begrotingstekort gezuiverd wordt voor factoren zoals de werkloosheid en de interestlasten die het tekort automatisch verhogen. De hypothese dat centrum-rechtse regeringen gedwongen zouden zijn geweest de belastingen te verhogen om het
financieel wanbeheer van centrum-linkse regeringen te corrigeren moet verworpen worden.
Een andere mogelijke verklaring is gebaseerd op de theorie van de mediaankiezer. De essentie van deze verklaring is
het volgende. In een politieke democratic zullen centrum-rechtse regeringen,
indien ze een meerderheid willen behouden, er belang bij hebben zich naar het
midden van het kiezerspubliek te bewegen, en zelfs iets naar links van het midden uit te wijken. Op die manier kan als
het ware het gras voor de voeten van de
linkse oppositie weggemaaid worden. Ze
speculeren hierbij natuurlijk op een zekere politieke immobiliteit, die garandeert dat de linkse oppositie niet plots
beslist ,,haasje over te springen” naar
rechts. Ook is een dergelijke beweging
naar links van een rechts kabinet niet
zonder risico’s. Het kan immers aanleiding zijn tot het ontstaan van extreemrechtse splinterpartijen. Het zal dus in
het belang zijn van de rechtse regering
om een optimale verschuiving naar links
te doen, d.w.z. een verschuiving die een
meerderheid garandeert zonder dat zij
leidt tot desintegratie van de coalitie.
Het voorgaande impliceert dat de centrum-rechtse regering met minder scrupules dan de centrum-linkse regering de
belastingdruk verhoogt. Door dit te
doen ondermijnt ze de linkse kritiek dat
een rechts kabinet alleen de belangen van
de rijken zou dienen.
Precies het omgekeerde doet zich voor
wanneer een centrum-links kabinet regeert. Een dergelijk kabinet verschuift
automatisch naar rechts en zal voorzichtiger zijn ten aanzien van een verhoging
van de belastingdruk. Zodoende poogt
ze de kritiek van de rechtse oppositie te
ontzenuwen en knabbelt ze een deel van
het rechtse kiezerspubliek af.
Het is duidelijk dat deze verklaring
slechts als een werkhypothese kan worden beschouwd. Er zijn misschien andere, en betere verk-laringen voor het onbetwistbare feit dat gedurende de periode 1960- 1983 centrum-rechtse regeringen de globale belastingdruk sneller deden stijgen dan centrum-linkse regeringen. Het voordeel van de verklaring die
hier gegeven wordt, is dat ze eenvoudig
is. Indien ze juist is, heeft ze als implicatie dat niet de ideologische voorkeuren,
maar wel de electorate belangen van de
regerende politieke formaties invloed
uitoefenen op het feitelijk gevoerde
beleid.
571