Ga direct naar de content

De externe positie van de niet-olie-ontwikkelingslanden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 6 1984

De externe positie van de
niet-olie-ontwikkelingslanden
PROF. DR. G.A. KESSLER*

De economieen van de niet-olie-ontwikkelingslanden balanceren reeds jarenlang op de rand van de
afgrond. Bovendien beschikken deze landen over weinig mogelijkheden om op eigen kracht een
gunstiger positie te bereiken. In dit artikel wordt geconstateerd dat de invoercapaciteit van de nietolie-ontwikkelingslanden grotendeels wordt bepaald door externe factoren als de economische groei
in de industrielanden, de hoogte van de rente, het niveau en het verloop van de ontwikkelingshulp en
de ruilvoet, en dat deze factoren in de afgelopen tien jaar overwegend ten nadele van deze landen
hebben gewerkt. Mede hierdoor zijn de niet-olie-ontwikkelingslanden steeds sterker gaan steunen op
netto kapitaalinvoer. Nu echter de Internationale kredietstroom zo goed als opgedroogd is, zullen de
bovengenoemde factoren ten goede moeten keren wil de invoercapaciteit nog enigszins op peil
blijven. Het herstel van de Internationale conjunctuur is wat dit betreft hoopgevend, maar de situatie
op de f inanciele markten en die ten aanzien van de ontwikkelingshulp zijn dat allerminst.

Inleiding
In ESB van 10 december 1980 heb ik, te zamen met drs. P.J.
Hofman, geanalyseerd dat het stijgingstempo van de invoer van
de niet-olie-ontwikkelingslanden na 1973, ondanks een groot beroep op netto kapitaalinvoer, belangrijk lager lag dan in de jaren
daarvoor. Deze teruggang kan slechts zeer ten dele worden verklaard uit een geringere volumestijging van de uitvoer. De belangrijkste rol speelde de daling van de ruilvoet, terwijl bovendien de teruggang van de, in constante invoerprijzen berekende,
ontwikkelingshulp van invloed is geweest. In deze analyse bleef
nog buiten beschouwing de invloed van de uit de stijging van de
buitenlandse schuld voortvloeiende toenemende rentelast. Een
overeenkomstige analyse, thans voor de periode 1973/1983,
waarin de invloed van de stijgende rentelast wel is opgenomen, is
weergegeven in label 1.
Tabel 1. Analyse van de stijging van de invoer van de niet-olieontwikkelingslanden, in mrd. dollars
Invoer van
goederen
en dienslen
in prijzen
van 1973

(D =
(2)t/m(6)

Uitvoer
van goederen en
diensten in
prijzen van
1973

(2)

1973

128

112

1983

165

187

37

29

Invloed
Ontwikke- Rente Netto kapivan ruil- lingshulp last(-) taal invoer
( = tekort op
voet daling ( – )a)
de lopende
rekening van
in invoerprijzen van 1973 de betalingsbalans)
(3)
(4)
(5)
(6)

Mutatie
1973/1983
Idem in
procenten
van de invoer in
1973

6

-7

17

-33

5

-18

24

75

-33

-I

-11

7

59

-26

-1

-9

6

a) Berekend als het verschil tussen de uitvoer in u/rvoerprijzen van 1973 en de uitvoer in mvoerprijzen van 1973, waarbij 1973 = 100.

ESB 27-6-1984

Uit label 1 blijkt dal hel slijgingslempo van het invoervolume
van goederen en dienslen opnieuw belangrijk bij dat van het uilvoervolume is achlergebleven, ondanks toename van de nelto
kapilaalinvoer. Naast de grote daling van de ruilvoet en de teruggang van de ontwikkelingshulp blijkt ook de stijging van de netlo renlelasl hierbij van invloed te zijn geweesl. Uilgedrukl in verhouding lol de export nam deze renlelast toe van ruim 6% in
1973 tot bijna 12% in 1983. Naast de stijging van de gemiddelde
rentevoel speelde hierbij vooral ook hel belangrijke accres van
de nello builenlandse schuld een rol.
Hel is met name de in de laatsle lien jaar opgelreden voorldurende slijging van de relatieve omvang van de nello builenlandse
schuld van de niel-olie-ontwikkelingslanden die het duidelijk
maakl dal hel in label 1 geschelsle beeld wat betreft het steunen
op nello kapitaalinvoer niet kan worden voorlgezel. Uilgedrukl
in verhouding lol de export nam de nello schuld loe van ca. 80%
in 1973 lol ca. 120% in 1983. De procentuele stijging van de
schuld beliep in de laatsle tien jaar gemiddeld 1,3 maal de procentuele slijging van de uilvoer. Voor de groep van ,,low income
counlries” is de nello builenlandse schuld reeds lol een niveau
van ver over de 200% van de exporl geslegen.
Een ombuiging in de schuldonlwikkeling zal zeker noodzakelijk zijn en hiermede is in de laalste iwee jaar dan ook reeds een
begin gemaakl. In vele gevallen zal op zijn minsl de eis moelen
worden gesleld dat de nello schuld niel sneller loeneeml dan de
uitvoer. Daar waar de kredietwaardigheid wordl bedreigd zal
aan een relalieve daling van de nello schuld niel kunnen worden
ontkomen.
Hel is duidelijk dal een ombuiging in de schuldonlwikkeling
als hierboven bedoeld tol een nog verder achlerblijven van de volumegroei van de invoer len opzichle van die van de uilvoer zal
moeten leiden, lenzij compenserende factoren de positie van de
onlwikkelingslande/i zouden verlichlen. Deze compenserende
facloren zouden kunnen zijn: een verlaging van de renlestand,
waardoor de rentelast minder snel stijgt, een minder ongunslige
* Oud-directeur van De Nederlandsche Bank NV. De auteur dankt de af-

deling Internationale Zaken van De Nederlandsche Bank voor het uitzoeken van de cijfers voor de tabellen 1, 2 en 5.

577

ontwikkeling van de ontwikkelingshulp en/of een minder on-

Ten einde de implicaties van de noodzakelijke ombuiging in
de schuldontwikkeling te analyseren heeft het zin de strategische
factoren die van invloed zijn op de invoercapaciteit van de nietolie-ontwikkelingslanden in een formule weer te geven. Indien

gingstempo van de uitvoer ver beneden deze kritische grens,
waarbij de ontwikkelingshulp en het netto beroep op buitenlands krediet geheel opgaan aan rente op de buitenlandse schuld.
Zou voor het herstel van kredietwaardigheid de factor v tot beneden een moeten worden teruggebracht (om van een negatieve
waarde van v, zoals bij netto aflossing van buitenlandse schuld
maar niet te spreken), dan zal uiteraard nog eerder de situatie
kunnen intreden dat de ontwikkelingslanden, geconfronteerd
met een onvoldoende exportstijging, gedwongen worden ook
een deel van nun exportprovenuen voor rentebetaling (en dus

de invoerwaarde, de uitvoerwaarde, de ontwikkelingshulp, de

niet langer voor invoer) aan te wenden. Het is duidelijk dat de

netto schuldenlast en de daarbij geldende rentevoet worden

drang tot het verkrijgen van uitstel of gedeeltelijke kwijtschel-

gunstige ontwikkeling van de ruilvoet.

Voorwaarden voor een ombuiging van de schuldontwikkeling

ding van rentebetaling, dan wel de verleiding tot enigerlei vorm

voorgesteld door respectievelijk: I, E, H, V en r, dan geldt dat
het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans gelijk is

van repudiatie van schuld onder dergelijke omstandigheden zeer
groot zal kunnen zijn. In het algemeen geldt dat een verlichting
van de spanningen (die uiteraard ook belangrijke sociale en politieke repercussies kunnen hebben) slechts kan worden gevonden

aan:
AV =

rV-E-H

(1)

in de driehoek van vergroting van ontwikkelingshulp, verster-

Indien de ,,exportelasticiteit” van de schuldenlast wordt
voorgesteld door v, zodat:
V = v£
(2)

king van de economische groei en verlaging van de ree’le financie-

dan volgt uit (1) en (2) dat de relatieve omvang van de invoer

De ontwikkelingshulp

dient te beantwoorden aan:
v H
•

. = 1 + __(_ + vE – r)

ringsrente. Hierop wordt zo dadelijk teruggekomen.

Wil kunnen worden voorkomen dat de ontwikkelingslanden
zich ter wille van het behoud van hun kredietwaardigheid voor
de noodzaak zien gesteld het stijgingstempo van hun uitgaven

(3)

E V

voor goederen en diensten (I) voortdurend te doen achterblijven

bij dat van hun exportontvangsten (E), zodat op den duur het invoeroverschot toch in een invoertekort (I < E) zal omslaan, dan
zal de ontwikkelingshulp ook een voldoende trendmatig accres
moeten vertonen. De conditie waaraan het verloop van de ontwikkelingshulp moet voldoen opdat, ondanks een voortschrijdende ombuiging van de schuldontwikkeling (v < 1), de relatie-

Tabel 2 geeft voor de gezamenlijke niet-olie-ontwikkelingslanden een overzicht van het verloop van de in uitdrukking (3)
voorkomende grootheden in de laatste tien jaar. Het blijkt dat
de invoer van goederen en diensten exclusief netto rente betalingen in 1983 naar waarde 8″% groter was dan de uitvoer (kolom 1).
In 1973 beliep het invoeroverschot nog 14%. Uitdrukking (3)
laat zien dat aan een belangrijke verdere reductie van het invoeroverschot alleen dan zal kunnen worden ontkomen, indien de
relatieve omvang van de ontwikkelingshulp H/V en het met v gewogen stijgingstempo van de uitvoerwaarde (vE) te zamen in
voldoende mate de rentevoet van de netto schuld (r) blijven
overtreffen.
Het is zonder een aanzienlijke vergroting van de ontwikkelingshulp niet te verwachten dat dit het geval zal zijn, wanneer,
ter wille van de ombuiging van de schuldontwikkeling, de factor
v tot een of lager moet worden teruggebracht. Bedacht moet immers worden dat in de laatste jaren ook reeds in de verhouding
tussen de export-stijging E en de rentevoet r een belangrijke ver-

ve omvang van het invoeroverschot constant kan blijven (A J_

= 0), kan als volgt worden uitgewerkt. Zoals uit (3) kan worden
afgeleid geldt, bij gegeven waarden van v en E:
(4)

E

E

Indien de ,,exportelasticiteit” van de ontwikkelingshulp
wordt voorgesteld door h, zodat
H = hE

schuiving ten ongunste van de ontwikkelingslanden is opgetre-

(5)

H
dan kan voor A _ worden geschreven:

den. Deze verschuiving houdt verband met de sterk vertraagde
groei in de Westerse wereld, waarvan de vraag naar produktie
van de niet-olie-ontwikkelingslanden de weerslag ondervindt; zij
hangt voorts samen met de omstandigheid dat de teruggang van
het tempo van prijsstijging geenszins gepaard is gegaan met een
overeenkomstige daling van de financieringsrente.
Uitgaand van de waarden van H/V en r ad resp. 2’/2% en
10%, zoals deze(in 1983 golden, moet blijkens uitdrukking (3) de
uitvoerstijging E meer dan 7 ‘A % per jaar belopen wil stabilisatie
van de relatieve omvang van de netto buitenlandse schuld (derhalvev = l)de ontwikkelingslanden niet tot een zodanige reduc-

E
A ^ = M ( h – 1)E
E

(6)

E

Zo ook volgt uit (2):
V

V

E

•

E

(7)

Wanneer (6) en (7) worden ingevuld in (4) en rekening wordt

tie van de invoer noodzaken dat het invoeroverschot geheel

gehouden met (3) dan resulteert:

komt te verdwijnen. In de jaren 1980/1983 bleef het stij-

Tabel 2. Het verloop van belangrijke grootheden met betrekking tot de externe positie van niet-olie-ontwikkelingslanden, 1973/1983
Invoer/uitvoer (I/E)

Netto schuldenlast/uitvoer (V/E)

Ontwikkelingshulp/ Exportelasticiteit van Stijging van de uitvoer in
netto schuldenlast de ontwikkelingshulp
procenten
V
E
H/E

Rentevoet
r

1973

1983

1973

1983

1973

1983

1973/1983

1973/1980

1981/1983

1973

1983

Niet-olie-ontwikkelingslanden

1,14

1,08

0,79

1,20

0,068

0,025

1,3

21,3

3,0

8

10

waarvan:
– netlo olie-exporteurs

1,07

0,95

1,27

1,68

0,052

0,014

1,2

25,8

3,0

7

12

– overige niet-olie-ontwikkelingslanden

1,15

1,10

0,72

1,08

0,071

0,031

1,3

20,6

3,1

8

9

578

A_L=

(_- l)}E-Ar
E
E

-(h- v ) – ( l –

(8)

Uit (8) volgt dat A _ = 0 indien, bij A r = 0, h voldoet aan
E

Tabel 4. De noodzakelijke omvang van E, h en H bij geactualiseerde veronderstellingen aangaande I/E, v, H/N en H/E
Invoer/uitvoer
1,03

(1 – v ) ( _ L – 1)
h = v + _____E
H/E

(9a)

Exportelasticiteit van
de schuld (v)

1

Exportgroei (E in %)

de conditie:

r = 10%
7>/i 10
15

3/4

1/2

de hulp (h)
Groei van

1

3/4

1/2

7’/2

7’/2

7’/2

r = 8%

Exportgroei (E in %)
Exportelasticiteit van de
hulp (h)
Groei van de hulp (H in %)

(1 – v) (1 – 1 – 5)

(9b)

h = 1+

Het blijkt dat indien I/E > 1 en v < 1 zal moeten gelden: h >

v, waarbij:

5’/2

7’/2

11

1

3/4

1/2

5!/2

5’/2

5’/2

r = 10%
Exportgroei (E in %)
Exportelasticiteit van

H/V

1

3/4

1,08
1/2

H/V = 2’/!%

10

13

20

1

1

1

1

3/4

1/2

H/E = 3%a>
14 19
28

Exportelasticiteit van
de hulp (H i n f o )

Deze conditie kan ook worden weergegeven als:

5!/2 7’/2

de hulp (h)
1 3/4
Groei van de hulp (H in %) 5!/2 5>/2

11
1/2
5’/2

1

1,4

1,8

10 13
20
H/V = 2’/i%
8 10/2 16

14 27
50
H/V = 3%af
12 16
24

1
1
1
8 10’/2 16
H/V = 4’/!%
8 10’/2 16

12 22
43
H/E = 5,4%a)

1 0,9
8 9’/2

0,8
13

1

1,4

1,8

12

16

24

1
12

1,1
18

1,2
29

a) r = rente; H/V = ontwikkelingshulp/nettoschuldenlast; H/E = ontwikkelingshulp/uitvoer.

a. indien 1 < 1 + 5 : 1 > h > v
b. indien.1 > 1 + _ : h > 1 > v
E

1

(I/E)

Casuspositie D heeft betrekking op een minder ongunstige

E

grenssituatie, nl. die waarbij het stijgingstempo van de export

Om de relalieve omvang van hel invoeroverschol ook bij een
verdere ombuiging van de schuldonlwikkeling niel le lalen afne-

men, moel dus de procentuele stijging van de onlwikkelingshulp
die van de schuldenlast overtreffen. Bovendien geldl dat de stijging van de hulp de slijging van de exporl moel overtreffen wan-

neer in de uitgangssilualie de som van hulp en export kleiner is
dan de import.
Export, ontwikkelingshulp en invoeroverschot

een zodanige omvang heeft dat het – gegeven v – mogelijke
netto beroep op buitenlands krediet juist voldoende is voor de financiering van de netto rentebetalingen; het invoeroverschot
kan dan dus gelijk zijn aan de ontwikkelingshulp. Het stijgingstempo van de ontwikkelingshulp dient dan gelijk te zijn aan
het stijgingstempo van de export (h = 1). De casusposities A, C
en E volgen uit de grenssituaties B en D.
Het is mogelijk de verbanden tussen I/E, E, h en H in termen
van r, v, H/V en H/E te actualiseren door met betrekking tot r,
H/V en H/E uit te gaan van de uit label 2 voor de gezamenlijke

Wordl de analyse van de paragrafen 2 en 3 gecombineerd, dan
kan mel gebruikmaking van de uildrukkingen (3) en (9) een overzichl worden opgesleld van mogelijke silualies mel belrekking
lol de noodzakelijke omvang van de exportgroei (E), de

,,exportelaslicileil” van de^ontwikkelingshulp (h) en de groei
van de onlwikkelingshulp (H) bij allernalieve waarden van de
imporl/exporlverhouding (I/E) onder de condilie dat de relatieve omvang van het invoeroverschot constant blijft (A I/E = 0)
en dal de schuldonlwikkeling wordl omgebogen, zij hel dal geen

nelto aflossing van de buitenlandse schuld plaatsvindt (1 > v >
0). Tabel 3 geefl dil overzichl.
De casusposilie B heefl belrekking op de silualie waarbij hel

niet-olie-ontwikkelingslanden voor 1983 blijkende waarden van
resp. 10%,2!/2%en3% 1 ) en door voor v uit te gaan van alternatieve waarden van 1, 3/4 en 1/2, corresponderende met een toenemende gestrengheid in de mate van ombuiging van de schuldontwikkeling. Het resultaat is vervat in label 4. In deze label is de

noodzakelijke omvang van de exportgroei, de exportelasticiteit
van de hulp en stijging van de ontwikkelingshulp aangegeven

voor de alternatieve waarden van v en voor drie casusposities
mel betrekking tot I/E, te weten de grenssituaties I/E = 1 en I/E
= 1 + H/E (dus I/E = 1, 03), alsmedede situatie waarbij I/E de
waarde van 1 ,08 uit 1983 zou kunnen blijven behouden. In de label is tevens opgenqmen wejke de uitkomslen voor de noodzakelijke waarden van E, h en H zouden zijn bij een 2%-punl lagere

invoeroverschol nihil is en waarbij de onlwikkelingshulp en hel

renlesland (derhalve 8% in plaals van 10°7o), dan wel bij een 2<7o

netto beroep op buitenlands krediel derhalve geheel opgaan aan
de nello renlebelalingen. Bij deze krilische grens moel hel slijgingslempo van de onlwikkelingshulp gelijk zijn aan het stijgingslempo van de nello builenlandse schuld (derhalve h = v).

punt hogere omvang van H/V (derhalve 4!/i% in plaats van
Uil label 4 blijkl dal bij een reduclie van v lol beneden 1 (dus

een slrengere schuldpolitiek) onwaarschijnlijk hoge groeipercenlages van de exporl zouden zijn vereisl om een invoerover-

schol in de omvang van 8% le kunnen blijven handhaven. Hel
slijgingspercenlage van de onlwikkelingshulp zou dan bovendien nog belangrijk boven dal van de exporl moelen uilgaan. Be-

Tabel 3. Casusposities van het verband tussen invoeroverschot
en groei van export en ontwikkelingshulp
A

c

1<1
E
F<

B
_L = 1
E

!<_!_< 1+ “
E
E

r-H/V

F – r-H/v

v

r-H/V
1=,
E

aanmerkelijke verlaging van de financieringsrenle op de builen-

E
+

r

“. _!_>! + “.
E E
E

v

E>r
v

v< h< 1

v

h
D

h =1

H
H = r-“.

V

V

r-flV
v

H =L

V

slandigheden dan ook genoegen moelen nemen mel een veel geringer invoeroverschol, zo al nog van een overschol sprake zal

kunnen zijn.

H>L

V

landse schuld, zullen de onlwikkelingslanden onder deze om-

h> 1

V

h =v

houdens een al evenzeer onwaarschijnlijke sprongsgewijze verhoging van hel niveau van de onlwikkelingshulp (dil ter onderscheiding van het trendmatige accres van deze hulp) en/of een

V

E-

1) De waarde voor H/E volgt uit de waarden voor H/V en V/E.

2) Hiermede correspondeert dan voor H/E een waarde van 5,4% in
plaats van 3%.

ESB 27-6-1984

579

Tabet 5. Determinanten van de invoerontwikkeling 1973-1983,

in gemiddelde procentuele mutatiesperjaar.
Trendmat ige
volumestijging
van de
invoer

Trendmat ige
volumestijging

i*

E’

van de
uitvoer

Ontwikke- OntwikExportExportling van keling van elasticiteit elasticiteit
de ruilvoet de invoer/ van de netto
van de
uitvoerver- ichuldentast ontwikkehouding
lingshulp
t

• (I/E)
V

h

I/E

Niet-olieoniwikkelingslanden

2,6

5,3

-2,2

problemen kunnen zien geplaatst: desastreuze verlaging van de

invoercapaciteit, c.q. het moeten berusten in een nihil, zo niet tot
een negatieve waarde gereduceerd invoersaldo.
Het is waar dat zich thans in sommige opzichten enige verlichting van de spanningen aftekent. Onder invloed van de verbete-

-0,5

1,3

ring van de conjunctuur in de Westerse wereld ontwikkelt de
export van de ontwikkelingslanden zich niet onbevredigend, ter-

0,6

wijl – mede dank zij de stabilisatie van de olieprijzen – ook

hun ruilvoet enige stijging ondergaat.

waarvan:
– netto
olie exporteurs

Op het gebied van de renteontwikkeling en op dat van de ont5,8

5,7

1,3

-1,2

1,2

wikkelingshulp is van enig redres echter geen sprake. Onder deze
omstandigheden blijft de ombuiging van de schuldontwikkeling

0,4

voor veel ontwikkelingslanden uiterst moeilijk en bedreigend

– overige
niet-olieontwikkelingslanden

2,0

5,2

-3,0

-0,2

1,3

vanwege de mogelijke politieke, sociale en economische repercussies. Vooropgesteld dat de ontwikkelingslanden zich uiteraard nimmer ontslagen kunnen achten ook zelf orde op zaken te
stellen, is het dan ook zeer te hopen dat de Westerse wereld spoedig tot het inzicht zal komen dat het een mondiaal, en dus ook

0,6

Westers belang is de omvang en de groei van de ontwikkelingshulp af te stemmen op hetgeen nodig is om het proces van finan-

De invoer van ontwikkelingslanden

cie’le sanering en economisch herstel een kans van slagen te

Ten slotte vraagt de trendmatige vo/wwestijging van de invoer

(I’) de aandacht. Het is immers deze variabele die in hoge mate
bepalend is voor de maatschappelijke en economische ontwikke-

ling van de ontwikkelingslanden. Het is duidelijk dat het verloop
van de ruilvoet hier van grote invloed kan zijn. Indien de
prijsstijging van de invoer wordt voorgesteld m door £., de

volume- en prijsstijging van de uitvoer door resp. E’ en P, en het
verloop van de ruilvoet door f (= P – P.), dan geldt:
F = E’ * t + A (I/E)
I/E

(10)

Tabel 5 laat zien dat in de laatste tien jaar de daling van de ruilvoet een factor vormde die de volumestijging van de invoer sterk
bij die van de export heeft doen achterblijven. De factor A

(I/E)/(I/E) bood hierbij geen tegenwicht, doch verscherpte integendeel het achterblijven van het invoeraccres. Behalve enige
stijging van de rentevoet speelde hierbij de lage waarde van h een
belangrijke rol.
Uit (8) en (10) kan worden afgeleid dat de stijging van het invoervolume alleen dan gelijke tred kan houden met de stijging
van het uitvoervolume, indien het verloop van de ontwikk,elingshulp voldoet aan de conditie:
(1 – v ) ( l – 1 – H) X,
h = 1+

E___^L+1L

-It
H

H/V

Aan deze conditie was in de laatste tien jaar, ondanks een onhoudbaar hoge waarde van v, bij lange na niet voldaan.

Conclusies

Voorgaande analyse maakt nog eens duidelijk hoezeer de niet-

olie-ontwikkelingslanden afhankeiijk zijn van voor deze landen
goeddeels externe factoren, zoals:
— het groeitempo van de Westerse wereld als voorname determinant van het groeitempo van hun export;
— de hoogte van de financieringsrente;

— het relatieve niveau en het verloop van de ontwikkelingshulp;
— de ontwikkeling van hun ruilvoet.
In de laatste tien jaar werkten al deze factoren overwegend ten
nadele van de invoercapaciteit van deze landen. Hier stond te-

genover dat aan de buitenlandse schuld een zeer snelle uitbreiding werd gegeven (v > 1).
580

Ter wille van het herstel, c.q. het behoud van de kredietwaar-

digheid moet deze laatste ontwikkeling thans worden omgekeerd
(v < 1). Tenzij genoemde externe factoren nu in voldoende mate
een keer ten gunste nemen, zullen vele niet-olie-ontwikkelingslanden zich daardoor voor wel haast onoplosbare aanpassings-

geven.

G.A. Kessler

Auteur