De verborgen economic aan de
oppervlakte
DRS. P. RENOOY* – J. MEVISSEN** – DRS. R. VAN GEUNS*
De wetenschappelijke belangstelling voor de produktie van goederen en diensten die zich onttrekken
aan het oog van de officiele registraties beperkte zich aanvankelijk vooral tot pogingen de omvang
van de verborgen produktie te meten 1). Meer recent is ook de aandacht gevestigd op andere aspecten
van de informele economie. Met name de relatie met ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en binnen de
arbeidsorganisatie is door verschillende auteurs naar voren gebracht 2). Hoewel de toenemende
aandacht voor de informele economie het inzicht in dit verschijnsel vergroot, is het aantal empirische
studies naar informele activiteiten nog steeds gering. Een van de eerste studies die in Nederland op dit
gebied is verschenen, is die naar de betekenis van informele handel, zoals die zich manifesteert op de
Zwarte Markt in Beverwijk 3). De belangrijkste bevindingen van dit onderzoek worden in dit artikel
weergegeven. Zij worden voorafgegaan door een korte inleiding in de problematiek van de informele
arbeid en een schets van ontstaan en ontwikkeling van de Zwarte Markt in Beverwijk.
De informele economie
De discussies rond de informele economie kenmerken zich
door een groot gebrek aan uniforme begripsbepaling. Dit probleem blijkt al uit de enorme hoeveelheid benamingen die aan de
informele economie zijn gegeven. Een greep uit het ruime aanbod van Engelse benamingen geeft het volgende beeld: ,,cash”,
,.black”, ,,hidden”, unofficial”, ,,dual”, ,,moonlight”, ,.parallel”, ,,underground”, ,,subterranean”, en ,,second economy”. Deze bloemlezing kan eenvoudig aangevuld worden met
termen uit andere taalgebieden, zoals ,,Schattenwirtschaft”
(West-Duitsland), ,,travail au noir” of ,,travail clandestin”
(Frankrijk) of ,,economia sommersa” (Italie). Met een verwijzing naar een bekende reclamespot kan gesteld worden: ,,zoveel
namen, zoveel verschillen”. Bijna elke auteur perkt zijn/haar
gebiedje af en behandelt het fenomeen aan de hand van deze omschrijving. De problemen die hierbij rijzen, zijn evident: de onderlinge vergelijkbaarheid gaat verloren en veelal legt de definie-
* Wetcnschappelijk medewerker Economised Geografisch Instituut,
Universiteit van Amsterdam.
** Kandidaatsassistent SISWO, sector Arbeid, Bedrijf en Beroep,
Amsterdam.
1) V. Tanzi, The underground economy in the United States and abroad;
estimates and implications, in: Banca Nazional del Lavoro, Quarterly
Review, nr. 135, december 1980; E.L. Feige, Onzichtbare sector en
macro-economic, ESB, 7 oktober 1981; G.A.A.M. Broesterhuizen, The
unobserved economy and the national accounts in the Netherlands. A
sensitivity analysis, Den Haag, 1983.
2) R.E. Pahl, Employment, work and the domestic division of labour,
International Journal of Urban and Regional Studies, 1980, nr. 4; E.
Mingione, Informalization, restructuring and survival strategies of the
working class, International Journal of Urban and Regional Studies,
1983, nr. 3; J. Mevissen en P. Renooy, Arbeidsmarkt en informele sector, in: Geografische aspecten van de arbeidsmarkt, ASVS-publikatie 6,
Amsterdam, te verschijnen.
3) P. Renooy, J. Mevissen en R. van Geuns, De Zwarte Markt Beverwijk. Een onderzoek naar de betekenis van informele handel, EGI-paper
XXVI, Amsterdam, 1983.
ring ontoelaatbare beperkingen op aan het onderzoek.
Een van de belangrijkste feilen in dit kader is dat de informele
economic vaak wordt gereduceerd tot het zwart-geldcircuit. Zo
behandelt Bawly 4) voornamelijk belastingontduiking en ontwijking en omschrijft de Ilaliaanse econoom Tanzi 5) de
,,underground economy” als ,,gross national product that, because of unreporting and/or underreporting is not measured by
official statistics”. Ook Broesterhuizen 6) hanteert deze omschrijving als hij tracht na te gaan in hoeverre fraude een onder-
del was overgegaan, nl. 80% van de ge’interviewden. Tot deze
groep behoorden werklozen, mensen met onvoldoende inkomen
en schoolverlaters. Dit gedwongen karakter van deelname kan
vooral worden toegeschreven aan het – naar Nederlandse maatstaven — lage niveau van sociale zekerheid in de VS. In de organisatie van activiteiten op deze markt bleek een sterke verwevenheid tussen formele, informele en huishoudelijke economie. Met
name prive- en handelssfeer overlapten elkaar sterk en de deelnemers spraken dan ook van een ,,way of life”.
schatting van het bruto nationaal produkt (bnp) ten gevolg
heeft, hoewel hij onderkent dat wat hij ..unofficial economy”
noemt, in werkelijkheid breder is. Zo wijst hij er tevens op dat
eveneens geheel legale activiteiten zijn terug te vinden in de informele economic, zoals de sterk groeiende doe-het-zelfsector.
Het onderzoek
neel. Al deze activiteiten hebben als gemeenschappelijk kenmerk
Naar het voorbeeld van deze Amerikaanse markten werden in
het begin van de jaren tachtig ook in Nederland grote rommelmarkten opgezet. Weliswaar kenden we daarvoor al markten als
de Waterloopleinmarkt in Amsterdam, doch deze hadden een
nog sterk gereguleerd karakter, zoals de noodzaak een vergunning krachtens het Besluit Ambulante Handel te bezitten. Op de
nieuwe rommelmarkten waarvan de Zwarte Markt Beverwijk
(ZMB) de eerste was en tot nu toe nog veruit de grootste is, is
dat zij een formele structuur in juridische of economische zin
daarentegen een vergunning van welke aard dan ook niet nodig;
ontberen. Officiele registratie is hierdoor onmogelijk geworden.
Een belangrijk kenmerk van de hier bedoelde bezigheden is dat
een ieder die daartoe de behoefte voelt, kan daar zijn of haar waren aanbieden.
Deze sector groeide qua omzet tussen 1977 en 1980 van f. 1,9
mrd. naar f. 3 mrd. 7).
De informele economie omvat dus zowel legale activiteiten,
zoals doe-het-zelfactiviteiten of ruiltransacties als legale praktijken, zoals fraude, drugshandel e.d. Daartussen bevindt zich een
scala van activiteiten op het continuum tussen legaal en crimi-
ze een positief effect hebben op de inkomenspositie van degene
De ZMB was, zoals gesteld, de eerste markt met een dergelijk
die ze uitvoert. Dit laatste betekent dat informele arbeid zowel
het inkomen van de actor kan vergroten als de uitgaven kan verminderen. Een door een aantal auteurs gehanteerde tweedeling
in een monetaire en een niet-monetaire informele sector is in dit
verband minder relevant.
Over de omvang van de gehele informele economie zoals die
karakter. In de drieenhalf jaar dat deze markt nu in bedrijf is,
telt zij elke zaterdag meer dan 800 kraampjes. Ter vergelijking:
de twee grootste Amsterdamse markten, de Albert-Cuyp- en de
Waterloopleinmarkt, hebben samen nog geen 600 handelaren.
De diversiteit van het aanbod is zeer groot. In een gemeentelijke
evaluatienota werden zes weken na de start van de ZMB al 29
zojuist omschreven is, zijn slechts ,,guesstimates” te maken.
verschillende produkten opgesomd die op de markt verkrijgbaar
Van sommige monetaire delen van de informele economie is het
mogelijk redelijke schattingen te maken 8). Willen we echter het
niet-monetaire deel (doe-het-zelfsector, ruil e.d.) in geld uitdrukken, dan rijzen direct grote problemen, zoals die zich ook
te drukken 9).
Het vaststellen van het aantal deelnemers aan de informele
economie is evenzeer een ingewikkelde opgave. Het is overigens
de vraag of we ons een dergelijke inspanning zouden moeten getroosten. Het najagen van kwantiteiten lijkt in dit verband een
onjuiste weg. Ten eerste is de informele economie geen keurig af
te bakenen sector binnen de economie. Er bestaan vele overlappingen en interdependenties tussen wat informele en formele
economie wordt genoemd. Er is derhalve eerder sprake van een
samenhangend geheel, waarbij de samenstellende delen sterke
onderlinge inwerking van elkaar ondervinden, zoals Breman 10)
waren. Een standplaats in een van de vijf hallen kost de handelaar f. 35 per zaterdag. Het is ook mogelijk een maandkaart aan
te schaffen. Bind 1983 bezaten 350 handelaren een dergelijke
kaart. Op de zaterdagen dat de markt geopend is, passeren zo’n
8.500 bezoekers de toegang. In de periode dat de ZMB ook op
zondag zijn poorten openstelde, lag het bezoekersaantal per
weekend op ± 20.000.
In de periode september-december 1983 hebben wij onderzoek
verricht op de ZMB. De voornaamste doelstelling was een beeld
te krijgen van de deelnemers aan de informele handel zoals geconcentreerd op deze markt, met name van de overwegingen die
hen tot deze vorm van economisch handelen hadden gebracht.
Tevens is aan de hand van dit onderzoek gepoogd een beter inzicht te krijgen in de plaats van de informele handel binnen de
economie.
Het feitelijke onderzoek op de ZMB heeft gebruik gemaakt
dat ook voor de economieen in de derde wereld constateerde.
van verschillende technieken. Zo is op 10 September 1983 een en-
Ten tweede is het in het verlengde van het voorafgaande niet zinvol stil te staan bij statische grootheden, maar moeten we de processen die leiden tot informele arbeid trachten te herkennen. We
dienen na te gaan welke factoren een rol spelen bij het,,going informal” en op welke categorieen mensen deze het sterkst inwerken. De econoom die op dit gebied onderzoek wil doen, dient
zich derhalve terdege te realiseren dat economie 66k een gedragswetenschap is.
Onderzoek zoals hierboven aangegeven, heeft tot op heden
quete gehouden onder alle aanwezige standhouders. De respons
die deze opleverde (62,2% = 301 personen), mag redelijk genoemd worden, zowel gezien de aard van de enquete (schriftelijk
en zelf in te vullen), als de vragen (o.a. naar inkomstenbron), als
het ,,grijze” karakter van veel van de bezigheden.
Ten aanzien van de representativiteit kan het volgende worden
opgemerkt. De hoge respons zou op zich een goede representativiteit aannemelijk maken. Vanwege de aard van de activiteiten
(grijze karakter) en de vragen (inkomsten) is het evenwel mogelijk dat de non-responsgroep juist op de variabelen die hierop betrekking hebben (inkomstenbron) afwijkt van de responsgroep.
voordoen wanneer we huishoudelijke arbeid in geld trachten uit
slechts op zeer geringe schaal plaatsgevonden. De relatieve
nieuwheid van het verschijnsel zal hierbij een rol spelen, maar
belangrijker is dat het onderzoeken van de informele economie
wordt belemmerd door het feit dat zij zich sterk aan de waarneming onttrekt. Per definitie staan informele activiteiten niet geregistreerd. Tevens is er vaak geen sprake van een ruimtelijke
concentratie van dergelijke bezigheden.
Een uitzondering hierop vormt de informele handel. Met name in de VS heeft het laatste decennium een enorme groei plaats
gehad van z.g. ,,flea markets”, rommelmarkten met een uiterst
ongeregeld karakter. In 1982 waren alleen al in de staat Californie meer dan 200 van dergelijke markten te vinden. Een van deze
markten is door Lozano 11) uitvoerig onderzocht. De methode
die Lozano volgde was er een van tientallen interviews, maandenlange observatie en vooral veel informele contacten op de
markt. Wat opvalt in de resultaten van dit onderzoek is het vrij
grote aantal deelnemers dat onvrijwillig tot deze vorm van han254
4) D. Bawly, The subterranean economy, New York, 1982.
5) Tanzi, op. cit.
6) Broesterhuizen, op. cit.
7) A. Tak, De doe-het-zelver en zijn bouwmarkt, Tijdschrift voor Marketing, nr. 11, 1979.
8) Broesterhuizen, op. cit.
9) M. Bruyn Hundt, De waarde van de onzichtbare arbeid gemeten,
ESB, 27juli 1983.
10) J. Breman, Naar een dualistisch arbeidsbestel? Een kritische beschouwing over het begrip,,informele sector”, Rotterdam, 1976.
11) B. Lozano, Informal sector workers: walking out the system’s front
door?, International Journal of Urban and Regional Research, 1983, nr.
3.
Zekerheid hierover kan niet worden verkregen. Uit een vergelijking van de door ons verkregen gegevens met informatie van de
marktmeester (over woonplaats en frequentie van deelname van
de standhouders) zijn echter wel aanwijzingen te halen die wijzen op een redelijk goede representativiteit. Alles overwegende
moet worden gezegd dat voor een aantal van de onderzochte elementen de verkregen informatie representatief is, terwijl daarover voor andere variabelen niet veel te zeggen valt.
Naast de enquele zijn er tevens diepte-interviews gehouden
met een aantal standhouders. Deze zijn, ,at random” (1 op 3) getrokken uit alle aanwezige standhouders, met als beperking dat
ze voor de onderzoekers gemakkelijk bereikbaar moesten zijn.
In totaal is een twintigtal gesprekken gevoerd met standhouders.
Er is gebruik gemaakt van interviews, omdat daarin veel dieper
kon worden ingegaan op de achtergronden van de betrokkenen,
op hun motieven voor participatie op de ZMB en op de kenmerken van hun handel op en rond de ZMB.
Verder is tijdens het onderzoek gesproken met betrokken instanties (gemeente, landelijke politick, en ondernemersorganisaties) en zijn vele bezoeken afgelegd aan de ZMB om zodoende
een goede indruk te kunnen krijgen van hetgeen zich daar
afspeelt.
Alvorens toe te komen aan de belangrijkste resultaten van het
onderzoek, namelijk die welke betrekking hebben op de achtergronden van de participanten en hun motieven voor deelname,
willen we hier eerst enkele van hun persoonskenmerken de revue
laten passeren. Dit is belangrijk om te weten op welke mensen
het onderstaande betrekking heeft.
Uit label 1 blijkt dat het grootste deel van de standhouders op
de ZMB in de leeftijdsgroep van 26 t/m 40 jaar viel, en dat een
relatief vrij groot aantal 41 t/m 55 jaar oud was.
Tabel I. Standhouders naar leeftijdsgroep in procenten
(N = 301)
11 t/m 25 jaar
19,9
44,2
29,9
6,0
Van alle respondenten was eenderde vrouw, maar in de leeftijdsgroepen 11 t/m 25 jaar en 56 jaar en ouder lag het vrouwenaandeel daarboven (± 45%), terwijl het in beide andere leeftijdsgroepen er iets onder lag (30%). De deelnemers aan de ZMB
kwamen uit heel Nederland. Uit een indeling van de standhouders in vier herkomstgebieden blijkt dat de ZMB een duidelijk
boven-regionale attractiewerking heeft op hen die er een stand
huren (zie label 2). Voor hen die van verderaf kwamen, zou men
kunnen veronderstellen dat dit niel slechls ,,zolderopruimers”
waren, maar mensen die frequenler naar de ZMB kwamen om
hun handel aan te bieden, z.g. informele handelaars. Deze hypoIhese kon aan de hand van hel door ons verzamelde maleriaal
niel bevesligd worden, aangezien meer dan 50% van de respondenten opgaf iedere zaterdag op de ZMB te slaan, en aangezien
er geen correlatie lussen de regio van herkomsl en hel aanlal keren dal men op de ZMB slond, bleek le zijn.
Tabel 2. Standhouders naar regio van herkomst in procenten
(N = 300)
31
Amsterdam (incl. Nieuwendam, Diemen
en Amstelveen)
Rest van Noord-Holland
Rest van Nederland
21
27
21
a) O.a. Umuiden, Velzen, Zaanstad, Haarlem en Heemskerk.
Hel laalste kenmerk van de standhouders waarnaar in de enquele gevraagd is, was de inkomslenbron die men naasl de inkomslen van de ZMB had. Dil bleek levens een belangrijke achlergrondvariabele le zijn.
Tabel 3 geefl hiervan een overzichl. Opvallend hierbij is hel
ESB 14-3-1984
Absoluut
Loon/salaris
Uitkering
Zelfstandige
Verdienende partner
Geen/anders a)
Totaal
In procenten
127
51
29
42
17
17
14
10
301
100
52
42
a) Waarvan een aantal scholieren/studenten
In inkomensklasse varieerde men van hel ,,echle minimum”
lot iwee keer modaal, in opleidingsniveau van afgebroken lager
onderwijs tol universileil (jurisl) en in leeflijd van 23 lot 58 jaar.
Duidelijk moge zijn dat hel niel mogelijk is lol een stereotypering van ZMB-participanten te komen. Zo dit niet opporluun is
len aanzien van de kenmerken van de deelnemers, zou hel wel-
Waarom staat men op de Zwarte Markt Beverwijk?
Inlegenslelling lol wal men misschien zou verwachlen, bleek
hel verdienen van exlra geld niel de belangrijkste reden te zijn
voor participatie op de ZMB. Zoals uit label 4 blijkl, was hel in
deenquelemeeslgenoemdemolief: ,,gezelligheid/tijdverdrijf”.
Het financiele aspect kwam op de Iwee plaats. Ook uil de inlerviews kwam naar voren dal de behoefle aan sociale contacten
minslens zo belangrijk was als de wens wal bij le verdienen.
Tabel 4. Aantal keer dat de motieven door de respondenten
werden aangekruist (N = 301)
26 t/m 40 jaar
41 t/m 55 jaar
Beverwijk en omgeving a)
Tabel 3. Voornaamste inkomstenbron van de respondenten
naast de inkomsten uit de ZMB.
lichl wel kunnen met betrekking lol de molieven voor deelname.
Wie staan er op de Zwarte Markt Beverwijk?
56 jaar en ouder
(relatief) groot aantal mensen met een vaste werkkring dal
zijn/haar zalerdag(en) handelend doorbrengl op de ZMB. Immers, alleen al op zo’n zaterdag vergl dil minslens 10 uur (op de
verklaring hiervoor gaan we hieronder uitgebreid in). Ten tweede valt op dat er relatief veel zelfstandigen op de ZMB slaan.
Tijverdrijf/gezelligheid
202
Om extra geld te verdienen
144
Om eigen bedrijf te beginnen (starters)
Het is mijn beroep (zelfstandigen)
30
25
Anders (o.a. zolder opruimen)
26
Bij een vergelijking van de molieven en de leeflijdscalegorie
van de respondenlen bleek dal ,,slarlers” in overgrole meerder-
heid (iweederde) in de zogenaamde ,,dynamische” leeflijdsgroep (26-40 jaar) zalen. In de groep van middelbare leeflijd
(41-55 jaar) zalen juisl degenen die al geslarl waren en als
zelfslandige op de ZMB hun brood verdienden. Bij de jongste
groep deelnemers werd het extra inkomensaspecl relalief vaak
genoemd (63%). Verder bleek de leeflijd geen invloed te hebben
op de opgegeven motieven.
De motivatie van de parlicipanlen hing nauwelijks samen met
hun woonplaats. De enige zeer voorzichlige conclusie die kon
worden getrokken, was dat de hardere (economische) motieven
(het Iweede, derde en vierde molief uil label 4) iels belangrijker
waren voor hen die verder van Beverwijk woonden dan voor hen
die in de direcle omgeving daarvan woonden.
Veruit het interessanlsle verband is dat tussen de voornaamsle
bron van inkomsten en de opgegeven motieven voor participatie. Een vluchlige waarnemer zou wellichl geneigd zijn te veronderstellen dat het tijdverdrijf/gezelligheidsmolief eerder wordl
genoemd door mensen mel een baan, terwijl de uitkeringsafhankelijken eerder de exlra inkomslenbron op zullen geven. Het
eerste deel van deze veronderslelling kan op grond van de
enquete-resultaten worden bevestigd. Van de mensen die bij een
baas zeiden te werken, noemden 96 (= 76% van die groep) tijdverdrijf/gezelligheid als motief tegen 27 (= 53%) van de uitkeringsafhankelijken. Het Iweede deel van de hypolhese vindl echler geen sleun in de cijfers. Van de ,,werknemers” noemde 62
mensen (= 44%) ,,om exlra geld te verdienen” als motief tegenover 27 (= 53%) van de uitkeringsafhankelijken. Het verschil
hiertussen is uiterst gering en valt praklisch binnen de foulen255
marge van het onderzoek. Indien men de correlatie tussen de bei-
en de voorbereidingen daarvan (inkoop of anderszins vergaren
de variabelen (verdiensten en motivatie) berekent, kan men weliswaar een significant verband waarnemen (met chikwadraatstoets bij een betrouwbaarheidsniveau van a = 0,01), doch deze
hoge waarde wordt geheel verklaard door het grote aantal
zelfstandigen dat zei op de ZMB te staan om zijn begroep daar
uit te oefenen. Laat men de groep zelfstandigen en het motief
,,omdat het mijn beroep is” weg, dan blijkt uit de chikwadraatstoets dat de variabelen zelfs bij een betrouwbaarheidsniveau van
van de koopwaar) zorgden er voor dat weer enige structuur in het
leven werd gebracht. Voorts bleek dat het heersende arbeidsethos zo’n psychologische druk op de mensen betekende dat het
als erg wezenlijk ervaren werd om ten opzichte van familie, kennissen, de buurt, e.d. niet langer te moeten zeggen dat men
,,niets” deed. Ook de zelfstandigheid en de eigen invulling aan
de werkzaamheden die het ,,vrij ondernemen” met zich brengt,
werd als positief ervaren. Dit laatste was echter ook van grote betekenis voor hen die wel een vaste werkkring hadden. De aard
van het werk, verhoogde arbeidsdruk, geen of slechte contacten
op het werk leek men op de ZMB te willen compenseren (,,Als ik
a = 0,10niet meer significant samenhangen 12).
Een in economisch opzicht interessante vraag is welke groep
het meest als motief opgaf dat zij aan de ZMB deelnam om een
eigen bedrijf te beginnen. Zeker in de huidige economische malaise is het belangrijk ,,broedplaatsen” voor nieuwe bedrijvig-
hier bezig ben, dan leef ik. Dat kan ik van mijn werk niet
heid te identificeren. Zoals reeds gezegd is, was het totaal aantal
zogenaamde ,,starters” onder de respondenten niet erg groot,
namelijk 30. Van hen kwam de grootste groep (12 = 40%) voort
uit de groep werknemers, terwijl zowel van de uitkeringsafhankelijken als van degenen die op de ZMB stonden omdat het hun
beroep was, 8 personen dit motief opgaven. Binnen de groep
zeggen”).
Voor de groep werknemers waren de inkomsten overigens wel
belangrijk als bron om uit te putten voor extraatjes. Bij de uitkeringsafhankelijken was in alle gevallen te constateren dat dat tot
op dat moment ook zo was geweest, maar dat men voorzag dat
de financiele noodzaak bij verder dalende koopkracht als gevolg
van de kortingen op de uitkeringen steeds meer op de voorgrond
,,uitkeringsafhankelijken” en,,zelfstandigen” was de categoric
zou treden.
starters het grootst, namelijk respectievelijk 16 en 15% tegen-
Ofschoon zich onder de gei’nterviewden slechts een reeds formeel gestarte ondernemer bevond en er dus geen algemene uitspraken op grond daarvan mogelijk zijn, mag niet onvermeld
blijven dat de betrokkene de ZMB bewust als startplaats had gekozen. Als reden hiervoor gaf hij op dat, ,zwart handelen in deze
tijd een vorm van startsubsidie is”. In zijn geval was het een succesvolle subsidie, aangezien zijn bedrijf inmiddels redelijk floreerde.
over 9% van de werknemers.
Op grond van de enqueteresultaten kan worden geconcludeerd dat de ZMB voor haar participanten twee hoofdfuncties
heeft, namelijk van tijdverdrijf/gezelligheid en als extra inkomstenbron. Vanwege het grijze karakter van dit verschijnsel
zal het tweede motief in werkelijkheid waarschijnlijk iets belangrijker zijn. Ook het enorme aantal mensen dat iedere zaterdag
zei te komen (ruim 50%) wijst in die richting. Men mag immers
aannemen dat wanneer het tijdverdrijf telkens weer geld kost,
men geneigd zal zijn minder frequent de ZMB te bezoeken. Desondanks moet worden vastgesteld dat de gezelligheid en de sociale contacten voor velen erg belangrijk waren. Dit geldt zowel
voor de mensen met een baan die wel eens met anderen in contact
wilden komen, als voor hen die geen (betaald) werk hadden (uitkeringsafhankelijken, mensen met een verdienende partner)
voor wie de ZMB veelal een van de weinige mogelijkheden bood
om in contact met mensen te komen.
Als voortbrenger van nieuwe bedrijven lijkt de betekenis van
de ZMB beperkt, ofschoon een momentopname geen volledig
beeld geeft en het mogelijk is dat de starters relatief oververtegenwoordigd waren in de non-responsgroep, en/of dat een deel
van de starters de ZMB reeds heeft ingeruild voor het formele
circuit.
Om meer zicht te krijgen in motieven en achtergronden van de
ZMB-participanten is, zoals gezegd, met een aantal van hen een
diepte-interview gehouden. Vaak was er zowel voor als na die interviews contact met hen, zodat de verstrekte informatie op interne consistentie bekeken kon worden, en — wat minstens zo
belangrijk is — er een zekere vertrouwensband tussen onderzoekers en gemterviewden kon ontstaan.
De interviews
Het meest vertegenwoordigd in de groep gei’nterviewden waren de mensen die in het bezit van een baan waren, namelijk
acht. Zes gesprekken werden gevoerd met uitkeringsafhankelijken, terwijl de overige gesprekspartners uit de andere onderscheiden groepen afkomstig waren.
De in de gesprekken aan het licht gekomen gegevens onderbouwden in sterke mate de enqueteresultaten. Zo bleek ook in de
gesprekken dat de sociale contacten en de extra verdiensten veruit de belangrijkste redenen voor deelname te zijn. In tegenstelling tot wat uit de enquete naar voren kwam, was het sociale
aspect voor de uitkeringsafhankelijken onder de gei’nterviewden
belangrijker dan voor hen die een baan hadden. Weliswaar was
het feit dat op de ZMB ook geld werd verdiend een noodzakelijke voorwaarde voor de uitkeringsafhankelijken, maar zeker
geen voldoende.
Degenen die van een uitkering moesten leven, gaven alle op
De inkomsten op de Zwarte Markt
Voor zover enig betrouwbaar inzicht kon worden verkregen in
de verdiensten op de ZMB, bleek dat deze sterk uiteenliepen. Zo
bedroeg de laagst opgegeven winst f. 100 per maand, terwijl als
hoogste winst f. 3.500 per maand werd genoemd. Uit de verstrekte gegevens kan een gemiddelde omzet en winst per maand
van respectievelijk f. 2.600 en f. 1.200 worden berekend. Aan
deze cijfers moet een beperkte waarde worden gehecht. Hiervoor zijn twee belangrijke redenen. Ten eerste rechtvaardigt het
geringe aantal gei’nterviewden geen algemene uitspraken. Ten
tweede geven de grote verschillen tussen de opgegeven bedragen
ook geen indicatie in de richting van een gemiddelde omzet of
winst. Het hanteren van andere statistische maten (modus of mediaan) is gezien het beperkte aantal interviews zinloos.
Individuele standhouders lijken slechts in enkele gevallen een
redelijk extra inkomen aan de ZMB over te houden. Zelfs in die
gevallen waar dat het geval was, stond die beloning vaak in geen
verhouding tot de geleverde arbeidsprestatie. Het inkomen
kwam dan veelal niet boven een paar gulden per uur (rekening
houdend met de tijd die besteed werd aan het vergaren van de
,,koopwaar”). Een groot deel van de verdiensten werd geherinvesteerd in handel. Men zou in dit verband zelfs kunnen zeggen
dat er op de ZMB in zekere zin sprake is van de creatie van maatschappelijk kapitaal, aangezien door middel van deze onofficiele handel produkten die door de reguliere economic niet (meer)
gebruikt worden, opnieuw in gebruik worden genomen.
Voor zover de inkomsten niet werden geherinvesteerd, was het
gezien de inkomstenpositie van vele participanten aannemelijk
dat de inkomsten uit deze onofficiele handelsactiviteiten voor
consumptie gebruikt werden. Zelfs de gei’nterviewden die uit hun
reguliere bezigheden een redelijk tot goed inkomen putten, gaven te kennen de ZMB-inkomsten consumptief aan te wenden
(uit eten gaan, extra kleren voor de kinderen enz.) Het is daarom
niet plausibel dat de ZMB geldvernietiging in de hand werkt.
een of andere manier te kennen dat de ZMB voor hen betekende
12) Hierbij dient men wel te bedenken dat een aantal mensen twee motie-
dat zij uit hun sociale isolement konden treden en weer iets zinnigs in het leven te doen hadden. De werkzaamheden op de ZMB
ven opgegeven heeft, zodat zij twee keer in de label voorkomen, en dat er
in die gevallen geen rangorde is aan-te geven in de opgegeven motieven.
256
Conclusies
In zijn bespreking van het ISMO-rapport (Interdepartementale Structuurgroep Misbruik en Oneigenlijk Gebruik) stelt Wisselink 13) dat dit rapport getuigt van een eenzijdige, gouvernementele gerichtheid en dat de belangen van de burger slechts marginaal aan de orde komen. In het ZMB-onderzoek is getracht in
deze door Wisselink geconstateerde leemte te voorzien. De betekenis van de onofficicle handel voor de betrokkenen is duidelijk
naar voren gekomen. Het zou echter getuigen van een beperkt
zicht op deze activiteiten, wanneer deze niet in ruimer verband
zouden worden ge’interpreteerd.
Bij de deelnemers aan de informele economic in zijn algemeenheid, zullen achtergronden en motieven vergelijkbaar aan
die van de ZMB-participanten een belangrijke rol spelen. Het is
noodzakelijk dergelijke factoren mee te laten wegen wanneer beleid ten aanzien van de informele economic wordt ontwikkeld.
Voordat echter voldoende inzicht is verkregen in de informele
economie, lijkt het verstandig dat de overheid zich terughoudend opstelt in plaats van tot bestrijding ervan over te gaan.
Het genoemde ISMO-rapport stelt hiertegenover dat tolereren
van de onderhavige activiteiten door de overheid strijdig is met
beginselen van rechtvaardigheid (gelijkheidsbeginsel) en leidt tot
een afname van geloofwaardigheid van overheidsdoelstellingen
en demoralisatie bij de burgers 14). In het licht van onze bevindingen in Beverwijk zal het duidelijk zijn dat de twee laatst genoemde gevaren bij een krachtiger overheidsoptreden minstens
zo groot zijn. Ten aanzien van het beginsel van rechtvaardigheid
kan men zich afvragen of aspecten van werkgelegenheid en
maatschappelijke innovatie niet een herijking van dit begrip
noodzakelijk maken. Immers, gezien de verwachte blijvend hoge werkloosheid kan van de 2MB, en daarmee van vele activiteiten binnen de informele economie, worden gezegd dat zij mogelijkheden bieden te komen tot nieuwe zinvolle invulling van beschikbare ,,vrije” tijd.
Op korte termijn lijkt een belemmering of verhindering van
informele activiteiten evenmin verstandig. In een tijd waarin de
koopkracht van de meeste mensen onder druk staat en vraaguitval als gevolg daarvan een eventueel herstel van de economie in
de weg kan staan, is het belangrijk te constateren dat het soort
activiteiten zoals op de ZMB bedreven wordt in ieder geval niet
leidt tot verdere vermindering van effectieve vraag. Een andere
reden om van overheidswege terughoudend op te treden ten opzichte van verschijnselen als de ZMB, is de grote sociale betekenis die de losse handel heeft voor de participanten. Dit geldt, zoals hierboven is aangegeven, niet alleen voor de uitkeringsafhankelijken (maatschappelijke herintreding), maar ook voor mensen met een baan (ontsnappen aan werkdruk, eentonigheid
enz.).
Ten slotte moet alleen al de geringe financiele betekenis van
deze onofficiele handel op de Zwarte Markt Beverwijk voor fiscus en justitie een reden zijn om zich afzijdig te houden. Een
eenvoudige kosten-batenanalyse zal ongetwijfeld uitwijzen dat
de kosten van eventuele acties veel hoger uitvallen dan de eventuele baten. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat deze baten er
zouden zijn. Het is namelijk juist eigen aan de grijze-sectoractiviteiten, en dus ook aan de onofficiele handel, zich te onttrekken
aan alle(rlei) officiele regels. Bij een optreden van overheidswege
zal men weer andere kanalen zoeken en weten te vinden, zeker
wanneer de financiele noodzaak daartoe groter wordt.
P. Renooy
J. Mevissen
R. van Geuns
13) M.A. Wisselink, Het ISMO-rapport, ESB, 15 September 1982, biz.
1002.
14) Idem. biz. 4000.
ESB 14-3-1984