Ga direct naar de content

Geldstroombeheersing in het Nederlandse bedrijfsleven (I)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 7 1984

Bedrijfskundig

Geldstroombeheersing in het
Nederlandse bedrijfsleven (I)
Binnenlandse geldstromen
IR. A.B. MATSER – PROF. DR. L.A. SOENEN*
Inleiding

Behalve aan de nationale aspecten van
het geldstroombeheer werd in de enquete
ook uitvoerig aandacht besteed aan de internationale aspecten, in het bijzonder het
valutarisicobeheer. Op deze internationale
aspecten van het geldstroombeheer zal in
een volgend artikel worden ingegaan. In
dit eerste artikel worden achtereenvolgens
de bevindingen uit de bedrijfspraktijk beschreven piet betrekking tot de organisatie
en het beleid, het debiteuren- en crediteurenbeheer en methoden en technieken van
geldstroombeheer.

Gedurende de laatste jaren zijn ondernemingen geconfronteerd met een krappe
geldmarkt, hoge rentestanden en onrustige
wisselmarkten. Deze factoren zijn van grote invloed op het financiele beheer van de
onderneming. De beheersing van in- en uitgaande geldstromen is voor veel ondernemingen van essentieel belang geworden.
Hevige en onverwachte bewegingen in rentestanden en wisselkoersen, een verstrakking van wisselkoerscontroles, slinkende
winstmarges, toenemende concurrentie en
ongunstige economische vooruitzichten
hebben bijgedragen aan het toenemende
belang van het geldstroombeheer. De huidige situatie in ogenschouw genomen, is
het waarschijnlijk dat het geldstroombeheer in de toekomst nog aan betekenis zal
toenemen. De interesse voor het geldstroombeheer is de laatste tijd dan ook
sterk gestegen, getuige het toenemende
aantal artikelen en seminars met als onderwerp het ,,cash & treasury management”.
Hoewel deze activiteiten een bijdrage leveren aan het verspreiden van algemene
kennis over het geldstroombeheer is over
de praktijk bij ondernemingen slechts weinig bekend. Dit gebrek aan inzicht was dan
ook de aanleiding tot het uitvoeren van een
omvangrijk empirisch onderzoek onder
het Nederlandse bedrijfsleven. Het onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een
schriftelijke enquete welke, na een grondige testfase, in 1982 aan het bedrijfsleven
werd toegezonden. In totaal werden 350
enqueteformulieren verstuurd. Hierop
reageerden 125 ondernemingen (een respons van 36%). Figuur 1 laat de verdeling
van de deelnemende ondernemingen naar
jaaromzet zien.

De verantwoordelijkheid voor de geldstroombeheersing is, zoals verwacht, in het
algemeen opgedragen aan hierarchisch
hoog geplaatste functionarissen, zoals de
financiele directeur, de ,,treasurer” of de
,,controller”. De verantwoordelijkheden
van de financiele directeuren blijken voornamelijk beleidsmatig van aard te zijn.
Ook in een studie van Smith en Sell 1) blijkt
de financiele directeur verantwoordelijk
voor de beleidsbepaling met betrekking tot
het werkkapitaal. Vooral in de kleinere ondernemingen wordt hij nauw betrokken bij
de uitvoering (zie figuur 2).
Ondanks het feit dat beleidsmatige
aspecten onderdeel uitmaken van het verantwoordelijkheidspakket van ten minste
een functionaris, verklaart een derde van
de deelnemende ondernemingen niet te beschikken over een formeel beleid ten aanzien van het geldstroombeheer 2). Bovendien blijkt dat in veel gevallen waarin sprake is van formeel beleid, de inhoud van dit
begrip meer de betekenis heeft van een
doelstelling. Voorbeeldenhiervanzijn ,,ef-

Figuur 1. Deelnemende ondernemingen
naar jaaromzet, in 1981

Figuur 2. Verantwoordelijken voor het
geldstroombeheer

Declnemcnde
ondernemingen

30″»
13«%

I

28″.
I

14«.

15^.

I

I

-iI Irni—il I

Organisatie en beleid

ficientere werkwijze”, ,,beperking van de
financieringsbehoefte” e.d. De suggestie
wordt gewekt dat in hoofdzaak informele
richtlijnen voor de geldstroombeheersing
worden gehanteerd. Dit lijkt te worden bevestigd door de opmerking van enkele
,,treasurers” dat zij wel met een scenario
van gedragsregels werken maar deze niet
formeel hebben vastgelegd. Ook uit de studie van Smith en Sell blijkt dat voor 60%
van 210 onderzochte ondernemingen het
beleid ten aanzien van de geldstroombeheersing als informeel is te karakteriseren
3).
De meeste ondernemingen (66%) rapporteren een gecentraliseerde aanpak van
het geldstroombeheer. Bij de overige is dit
beheer gedecentraliseerd en wordt geheel
zelfstandig door de operationele dochters
uitgevoerd. Voor een aantal ondernemingen vindt de centralisatie stapsgewijs
plaats. Zo vindt de eerste partiele centralisatie op regionale of divisiebasis plaats, en
wordt pas uiteindelijk centralisatie op concernniveau toegepast. Vooral de cash-flowplanning en de realisatie daarvan worden
gecentraliseerd, terwijl het debiteuren- en
crediteurenbeheer meer gedecentraliseerd
worden geregeld. Opvallend is dat industriele ondernemingen in het algemeen een
minder gecentraliseerd beleid voeren dan
handelsondernemingen. De tendens om
het geldstroombeheer te centraliseren heeft
zich de laatste vijf jaar afgetekend. Slechts
4% van de ondernemingen meldt een decentralisatie over deze periode. Deze tendens zal zich naar verwachting ook in de
komende jaren, hoewel enigszins verzwakt, voortzetten. Ongeveer de helft van
de respondenten verwacht voor de toekomst geen verandering, waarbij het waarschijnlijk is (een groot aantal opmerkingen
wijst daarop) dat het hier ondernemingen
betreft die al in hoge mate een gecentraliseerd beleid voeren. De resultaten met betrekking tot een voortschrijdende centralisatie van de financiele functie zijn in overeenstemming met die uit onderzoek van
Gitman e.a. 4).
Een andere belangrijke trend betreft de
integratie van de diverse elementen van het
werkkapitaal. Een meerderheid van 75%
vindt dat elementen als liquiditeitenbeheer, debiteuren- en crediteurenadministratie, voorraadbeheer en korte-termijnfinanciering vanuit een afdeling, ge’integreerd moeten worden beheerd.

* Ir. Matser is werkzaambij Alcoa Nederland
B.V. Prof. Soenen is hoogleraar aan de TH te
Eindhoven.
1) K.V. Smith en S.B. Sell, Working capital management in practice, in: Keith V. Smith, Readings on the management of working capital,
West Publishing Company, St. Paul, tweede editie, 1980, biz. 51-84.
2) Mogelijk is hier een vertekening opgetreden
omdat,,formeel beleid” en ,,richtlijnen” moeilijk te interpreteren begrippen zijn. Dit blijkt
ook uit het grote aantal respondenten (13%) dat
deze vraag niet heeft beantwoord.
3) Smith en Sell, op.cit.
4) L.J. Gitman, E.A. Moses en I.T. White, An

assessment of corporate cash management policies, Financial Management, 1979, biz. 32-41.
258

De meerderheid van de deelnemende ondernemingen ziet problemen als liquiditeitstekorten en/of liquiditeitsoverschotten ontstaan. Opvallend is dat vooral liquiditeitsoverschotten hen zorgen baren, in

verband met het zo rendabel mogelijk aanwenden van de beschikbare middelen.
Debiteuren- en crediteurenbeheer

Op slechts twee ondernemingen na,
meldden alle deelnemende ondernemingen
over een formeel debiteurenbeleid te beschikken. Tot de meest genoemde onderdelen van dit beleid behoren: de kredietperiode, maningsprocedures en kredietwaar-

digheidsonderzoek. Het gebruik van factoring is slechts minimaal: 4% verklaart van
deze mogelijkheid gebruik te maken. Maar
liefst 76% van de ondervraagden voert, als
integraal deel van het debiteurenbeleid,
een kredietwaardigheidsonderzoek uit onder nieuwe klanten 5).
Een grote meerderheid van de bedrijven
wordt geconfronteerd met een overschrijding van de betalingstermijn door debiteuren. Voor 41% ligt het overschrijdingsvolume (uitgedrukt in procenten van de omzet) onder de 20, terwijl dit voor 36 er boven ligt. De overschrijdingstermijn be-

draagt gemiddeld ongeveer anderhalve
maand, waarbij zich echter veel uitschieters naar boven en beneden voordoen. Deze resultaten zijn een bevestiging van meer
algemene uitspraken waarin wordt geklaagd over slechte betalingsdiscipline bij
debiteuren. Wel tonen de deelnemende ondernemingen zich in overgrote mate (70%)
tevreden met hef door hen gevoerde debiteurenbeleid. Deze uitspraak lijkt te botsen
met het relatief hoge percentage overschrijdingen van de betalingstermijn. Een
mogelijke verklaring is dat een aantal ondernemingen debetrente in rekening brengt
of bij de margevaststelling rekening houdt
met de betaaldiscipline van de afnemers.
De kosten van de overschrijding komen
dus voor rekening van de debiteur. Een
leeftijdschema van de debiteurenportefeuille, het gemiddeld aantal uitstaande
dagen en het betaalpatroon van individuele
debiteuren zijn de meest frequent gebruikte methoden bij het beheer van de debiteu-

In tegenstelling tot het debiteurenbeleid
kennen relatief weinig ondernemingen een
formeel crediteurenbeleid. De meest gehanteerde doelstelling is het tijdig betalen
van de crediteur om de bestaande commerciele relatie niet te verstoren. Een aantal
ondernemingen verklaart te onderzoeken
in hoeverre de betalingstermijn is te verlengen zonder dat dit het imago van de onderneming aantast of gaat met een hoge debetrente gepaard. Conform hetgeen bij een
dergelijk simpele doelstelling is te verwachten, zijn bijna alle ondernemingen tevreden over het gevoerde crediteurenbeleid.
Bijna 40% van de ondernemingen blijkt
altijd gebruik te maken van het maximale
leverancierskrediet, ondanks de doorgaans
aangeboden kortingen bij vroegtijdige betaling. Voor de overige ondernemingen is

het gebruik van het geboden krediet afhankelijk van de hoogte van de korting en/of
afhankelijk van de liquiditeitspositie. Mogelijkerwijs is het niet evalueren van de betalingsvoorwaarden toe te schrijven aan
een gebrek aan formeel crediteurenbeleid.
Er is een duidelijk verschil in de frequentie waarin ondernemingen de debiteurenen crediteurenbestanden alsmede de liqui-

diteitensaldi herzien. De liquiditeitensaldi
worden vooral dagelijks bijgehouden, terwijl de debiteuren- en crediteurenbestanden eerder op wekelijkse of maandelijkse
basis worden bijgehouden.
Methoden en technieken van
gelds troomanalyse

renpositie (zie figuur 3). Veel ondernemingen blijken een combinatie van methoden

De meeste ondernemingen (87%) maken
een voorspelling van de verwachte in- en
uitgaande geldstromen. Dit geschiedt
vooral in de vorm van een liquiditeitsplan.
Ruim een vierde rapporteert het gebruik
van een geprognosticeerde staat van herkomst en besteding van middelen. In de
helft van deze gevallen is deze staat bedoeld als aanvulling op een liquiditeitsplan. In de gevallen waarin een staat van
herkomst en besteding van middelen wordt
opgesteld betreft het voornamelijk de
lange-termijn cash-flow voorspelling (ten
minste twaalf maanden). Opvallend is dat
een relatief belangrijke groep (13%) blijkbaar niet de beschikking heeft over een instrument om de geldstroom te voorspellen.

te hanteren, in het bijzonder de combinatie
leeftijdsschema en gemiddeld aantal uitstaande dagen 6). De meeste ondernemers
zijn redelijk tevreden over de door hen gehanteerde methoden.

tegen een interne verrekenkoers wordt om-

gerekend. Slechts in een klein aantal ondernemingen blijven de gegevens met betrekking tot de geldstromen in vreemde valuta beschikbaar.
Volgens het onderzoek zijn ondernemingen redelijk tevreden over de voorspelkwaliteit van geldstromen op korte termijn (i.e.
een maand). Ruim 80% van de ondernemers is van mening dat ten minste 50% van
hun inkomende geldstromen over een termijn van een maand nauwkeurig voorspelbaar is. Het percentage voor uitgaande
geldstromen ligt daar zelfs nog boven.
Een aantal respondenten geeft aan dat

de accuratesse van de voorspelbaarheid bij
zowel langere tijdsintervallen als bij verkorting van de tijdsintervallen sterk afneemt. Dit verklaart wellicht het feit dat

ondanks de eerder gerapporteerde tevredenheid toch ruim een derde van de deelnemers van mening is dat de opstelling van

een nauwkeurige geldstroomprognose een
belangrijk probleem is.
Het aantal bankrelaties van de deelnemende ondernemingen varieert, vooral internationaal gezien, sterk. Industriele ondernemingen houden doorgaans meer
bankrelaties aan dan handelsondernemingen. Het merendeel der ondernemingen beperkt zich tot maximaal 7 bankrelaties.
Het betreft in dit geval of wel de relaties
binnen Nederland of wel die op concernhoofdkantoorniveau. Alle ondernemingen
kennen ten minste een huisbank, die in bijna alle gevallen Nederlands is. Vooral zeer
grote multinationale concerns en dochterondernemingen van buitenlandse concerns
onderhouden nauwe bankrelaties met banken van niet Nederlandse signatuur.
De banken ontwikkelen meer en meer
systemen om geldstromen te beheersen, die
aan het bedrijfsleven worden aangeboden.
Ondanks de grote bekendheid die door
banken aan deze systemen wordt gegeven,

matige basis worden opgesteld zijn er zeer
grote verschillen ten aanzien van de frequentie waarmee, alsook de gedetailleerd-

Figuur 3. Gehanteerde methoden bij het
debiteurenbeheer

| ESB 14-3-1984

Hoewel geldstroomprognoses op regel-

geeft slechts een vijfde van de deelnemende

bedrijven aan er gebruik van te maken. Als
de inhoud van de gebruikte ,,systemen”
wordt geevalueerd, blijkt het in meerderheid te handelen om ,,diensten” zoals het
internationaal betalingsverkeer, valutaconsultancy e.d., waarmee het netto percentage gebruikers van ,,cash management
systems” tot onder de 10% daalt. Zeer opvallend is ook de terughoudende opstelling

van ..treasurers” indien deze worden gevraagd naar eventuele toekomstige gebruiksmogelijkheden van deze banksyste-

heid waarin, de prognoses worden gemaakt 7). Er zijn geen verschillen te
constateren tussen handels- en industriele
ondernemingen, en ook de omvang van de
onderneming is geen bepalende factor. Gezien het feit dat het merendeel van de deelnemende ondernemingen internationaal
opereert, mag worden verwacht dat zowel
ingaande als uitgaande geldstromen zich in
buitenlandse valuta voordoen. Het is opvallend dat toch een meerderheid van de
Nederlandse ondernemingen hun cash
flow alleen in guldens prognostieert, waarbij de vreemde valuta in een vroeg stadium

5) De bevindingen van een rapport van de Erasmus Universiteit Rotterdam uit 1983 is hiermee in tegenspraak. Hierin wordt een percentage
van 32 genoemd.
6) Vergelijkbare resultaten van B.K. Stone, The

payments-pattern approach to the forecasting
and control of accounts receivable, Financial
Management, 1976, jg. 5, nr. 3, biz. 65-82.
7) Zie ook een studie onder 69 fabrikanten van
landbouw- en constructiewerktuigen: R.M. Soldofsky en D.R. Schwartz, How companies manage cash, Management Review, januari 1973,
biz. 59-61.

259

Indien de kasvoorraad op korte termijn
een overschot te zien geeft, wendt een
meerderheid van de ondernemingen (80%)
deze surplusgelden aan door deze op korte
termijn uit te zetten. In het algemeen wordt

daarbij een combinatie van alternatieven
gehanteerd die sterk afhankelijk is van de
individuele situatie (omvang van de te beleggen gelden, termijn, toegang tot de financieie markt e.d.). Toch wordt een tweetal instrumenten, te weten deposito’s en
daggeldbeleggingen (..overnight investment”), het frequentst toegepast. De uiteindelijke plaatsingsbeslissing, na de keuze
van het instrument, vindt plaats nadat van
verscheidene banken en/of makelaars aanbiedingen zijn ingewonnen. Voor het geval
dat er kastekorten ontstaan, zorgen bijna
alle ondernemingen (90%) ervoor dat zij
een krediet in rekening-courant bij een of

meer banken kunnen openen. Vooral grotere bedrijven maken tevens gebruik van
kofte-termijnleningen, dan wel daggeldle-

ningen. De betere toegang tot de financieie
markt is voor deze ondernemingen een duidelijke pre. De belangrijkste kosten in verband met het gebruik van kredietfaciliteiten zijn, zoals te verwachten, de interestkosten. Van de andere mogelijke negatieve
invloeden van kastekorten is, hoewel niet
kwantitatief meetbaar, de mogelijke aantasting van het bedrijfsimago met 20% de

meest genoemde. Deze resultaten wijken
daarmee belangrijk af van die van Soldofsky en Schwartz, die vonden dat het verlies
van leverancierskorting de belangrijkste
kosten zijn 8).
Het overgrote deel der ondernemingen
kent geen expliciete grenzen bij het beheersen van de kaspositie. Met name in theoretische studies op dit gebied wordt aan dergelijke expliciete grenzen groot belang gehecht. In de praktijk blijkt de bepaling van
de te beleggen saldi met name afhankelijk
van de geldstroomprognose (en de betrouwbaarheid daarvan), rentestand, positie op overige rekeningen (in eerste instan-

tie ,,matching” van debet/credit-posities)
en zeer belangrijk de, .feeling” van betrokken managers.
Bij het beheer van geldstromen is de be-

schikking over actuele gegevens van zeer
groot belang. De meeste ondernemingen
geven weliswaar aan over een informatiesysteem te beschikken. Nader onderzoek
leert echter dat nogal eens het administra-

tieve boekhoudkundige informatiesysteem
ten grondslag ligt aan de gegevensvoorziening ten behoeve van het geldstroombe-

heer. Behoudens enkele uitzonderlingen
kunnen dergelijke systemen niet worden
geacht gerichte informatie voor het
geldstroombeheer te leveren. Deze conclusie wordt getrokken uit het feit dat ruim
een kwart van de deelnemers hun informatievoorziening ten behoeve van het

geldstroombeheer niet meer ,,up to date”
acht.

De

meeste

informatiesystemen

m.b.t. het geldstroombeheer worden gekarakteriseerd als informeel en handmatig.
Indien een formeel informatiesysteem aanwezig is, is dit veelal ook geautomatiseerd.
Beslissingen binnen diverse afdelingen
kunnen van invloed zijn op het geldstroombeheer en vice versa. De uit het on260

derzoek naar voren komende afdelingen
die onderling het sterkst botsen zijn de inkoop, de verkoop en de voorraadcontrole.
De mate van conflict wordt algemeen aangegeven als tamelijk hoog, waarbij door
een meerderheid (ruim 60%) in gezamenlijk overleg naar een oplossing wordt gezocht, terwijl in de meeste overige gevallen
een beslissing op (sub)directieniveau wordt
genomen (30%). Commerciele overwegin-

gen spelen bij deze beslissingen een belangrijke rol en zijn in meerderheid doorslaggevend.
Conclusie

De grote respons op de zeer uitgebreide
vragenlijst weerspiegelt de ruime belangstelling van het Nederlandse bedrijfsleven
voor de problematiek van het geldstroombeheer. Hoewel de aandacht voor het geldstroombeheer de laatste jaren sterk is toegenomen, geven weinig bedrijven blijk een

De resultaten van het onderzoek wijzen

in de richting van organisatorische problemen als een van de belangrijkste achterliggende problemen binnen het ,,cash management”. Plaats van het ,,cash management” binnen de financieie organisatie, en
de verdeling van taken en bevoegdheden
e.d. blijken vaak onvoldoende te zijn ingevuld. Naast, of beter als afgeleide van de
organisatorische problematiek bestaan
vaak onvolkomenheden in de informatievoorziening. Reeds eerder werd vermeld
dat een ge’integreerd informatiesysteem dat
op systematische wijze de binnen het ,,cash
management” relevante informatie aanlevert veelal ontbreekt. Verbeteringen op het
gebied van het ,,cash management” lijken
dan ook met name mogelijk door nadere
aandacht te schenken aan organisatorische
en informatietechnische aspecten.
A.B. Matser
L.A. Soenen

efficient beheer te voeren. Velen ontbreekt

het aan een duidelijk vastgelegd beleid en
men is zich onvoldoende bewust van de potentiele verbeteringen op het onderzochte
functiegebied.

8) Zie Soldofsky en Schwartz, op.cit.

I

Auteurs