De structuur van de Nederlandse
export en de importvraag
van de ontwikkelingslanden
DRS. L. M. BAKKER – DRS. M. C. QUIST*
Gezien de betekenis van de export van goederen en diensten voor de ontwikkeling van de produktie
en de werkgelegenheid is een herstel van de groei van de wereldhandel een belangrijke voorwaarde
voor verbetering van de economische situatie in Nederland. Een belangrijke vraag is echter of
Nederland in staat is bij een eventueel herstel van de wereldhandel de nieuwe exportmogelijkheden
te benutten. In de jaren zeventig werd de ontwikkeling van de Nederlandse export immers beperkt
door de geringe aanwezigheid van de Nederlandse exporteurs juist op de snelst groeiende
exportmarkten. In dit artikel wordt getracht aan de hand van een analyse van de goederenstructuur
van de import van 37 ontwikkelingslanden en van de export van Nederland en enkele Europese
landen de vraag te beantwoorden of het door Nederland geexporteerde goederenpakket nu beter
aansluit bij de importvraag van die ontwikkelingslanden waarvan naar verwachting de importvraag in
de toekomst het snelst zal toenemen. Vergeleken met West-Duitsland, Frankrijk en de EG als geheel
blijkt de aansluiting van de Nederlandse export bij de importvraag van de landen met de gunstigste
groeivooruitzichten (m.n. de olie-exporterende en de zich snel industrialiserende
ontwikkelings landen), nog steeds vrij slecht te zijn.
Inleiding
De export van goederen en diensten is een belangrijke pijler van de
welvaart in Nederland. Werkgelegenheid en produktie zijn in sterke
mate afhankelijk van de afzetmogelijkheden van Nederlandse produkten in het buitenland. Een forse groei van de wereldhandel
wordt in Nederland dan ook gezien als een belangrijke factor voor
het economisch herstel van ons land. Deze groei zal echter het gemiddelde zijn van uiteenlopende groeitempi van de buitenlandse
handel in de verschillende aan de wereldhandel deelnemende regie’s en landen. Verwacht mag worden dat het groeitempo van de invoervraag in een aantal ontwikkelingslanden, waarbij met name kan
worden gedacht aan de olie-exporterende en de zich industrialiserende ontwikkelingslanden (NIC’s), vanwege de relatief grote
groeimogelijkheden in deze landen relatief hoog zal zijn. Daarentegen zal de groei van de invoervraag in de ontwikkelde landen beperkt zijn aangezien snelle economische groei in deze landen om een
aantal redenen moeilijk te verwezenlijken zal zijn 1). Uitgaande
van deze verwachte verschillen in groeitempo kan het ook voor de
ontwikkeling van de Nederlandse export van belang zijn een sterke
marktpositie op te bouwen op de in de toekomst snelst groeiende afzetmarkten. In de jaren zeventig blijkt dit niet gebeurd te zijn. Integendeel, in een aantal rapporten is de nadruk gelegd op de geringe
aanwezigheid van de Nederlandse exporteurs op juist de snelst
groeiende afzetmarkten. Door dit feit hebben zij stelselmatig terrein
verloren op concurrerende aanbieders uit OESO-landen 2).
Een van de factoren die van invloed is op de exportprestatie van
een land is de mate waarin het door een land op Internationale
markten aangeboden goederenpakket aansluit bij de invoerbehoeften van importerende landen. Als er tussen het aangeboden en het
gevraagde pakket een grote mate van overeenstemming is, zal dit
immers een stimulerende invloed uitoefenen op de omvang van
een bilaterale handelsstroom. In dit artikel zal in de eerste plaats aan
1018
de hand van een maatstaf die aangeeft in welke mate de exportstructuur van een land overeenkomst met de importstructuur van
een ander land, worden nagegaan hoe goed de exportstructuur van
Nederland in vergelijking met die van andere EG-landen in de periode 1965-1980 aansloot bij de importstructuur van 37 afzonderlijke
ontwikkelingslanden 3). Door de waarde van de genoemde maatstaf voor Nederland over de periode 1965-1980 te vergelijken met
de waarde voor respectievelijk Duitsland, Frankrijk en de EG als totaal kan inzicht worden verkregen in de ontwikkeling van de mate
waarin het Nederlandse exportpakket ten opzichte van dat van de
belangrijkste Europese concurrenten aansluit bij de vraag naar importgoederen op diverse ver afgelegen markten 4). In de tweede
* De auteurs zijn als wetenschappelijke hulpkracht resp. adjunct-wetenschappelijk ambtenaar verbonden aan de vakgroep Algemene Economic van
de Rijksuniversiteit Groningen. Zij danken mr. drs. C. J. Jepma voor zijn
waardevolle opmerkingen.
1) Zie OECD, Interfutures. Facing the Future, Parijs, 1979, biz. 406-408.
2) Zie bij voorbeeld H. de Haan en C. J. Jepma e.a., De uitvoer van Nederland naar de Derde Wereld, Onderzoek in opdracht van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking; S. Brakman, C. J. Jepma en S. K. Kuipers, The
deterioration of the Netherland’s export performance during the late 1970’s:
a matter of competitiveness or export structure, De Economising. 130,1982,
biz. 360-380.
3) Deze 37 landen werden op basis van twee criteria geselecteerd. In de eerste plaats werden 26 voor de Nederlandse export belangrijke afzetlanden in
de derde wereld gekozen. Hieraan zijn de landen die in het kader van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid concentratieland zijn (voor
zover niet al aanwezig in de hiervoor genoemde groep van landen) toegevoegd. Deze laatste groep van landen is in de analyse betrokken ten einde te
kunnen beoordelen of deze landen waarmee Nederland speciale betrekkingen onderhoudt, aantrekkelijke afzetmarkten vormen voor Nederlandse exportprodukten.
4) Met de EG wordt hier de EG exclusief Nederland bedoeld, omdat de exportstructuur van de EG in dit geval als referentiepunt voor de Nederlandse
exportstructuur dient.
plaats zal de waarde van bovengenoemde maatstaf voor de handel
Frankrijk en de EG respectievelijk ongeveer 48,33 en 39%. Alleen
tussen Nederland en de 37 ontwikkelingslanden worden geanaly-
in Frankrijk is het genoemde aandeel sterk aan verandering onder-
seerd. Door de rangorde in de waarden die deze maatstaf aanneemt
hevig. In de betrokken periode nam het aandeel van SITC 7 daar toe
in de periode 1976-1980 te vergelijken met de omvang en de groei
van de invoer van de diverse ontwikkelingslanden kunnen conclu-
van 27% tot 35%. Als men bedenkt dat het aandeel van SITC 7 in
de import van de gezamenlijke ontwikkelingslanden op een veel ho-
sies worden getrokken aangaande de mate waarin de Nederlandse
export qua goederenpakket gericht is op uitvoer aaar ontwikkelingslanden met een omvangrijke, snel groeiende importsector.
ger niveau ligt en stijgt van 38% in 1965 tot 44% in 1980, zal het
Methode
In de literatuur zijn verscheidene maatstaven gepresenteerd
voor de mate waarin het exportpakket van een land aansluit bij het
importpakket van een ander land. Voor het bepalen van de waarde
van zo’n maatstaf is het in de eerste plaats nodig dat de totale export
van een land, land i, en de totale import van een ander land, land j,
duidelijk zijn dat door het relatief kleine aandeel van machines en
transportmiddelen in de Nederlandse export Nederland ten opzichte van Europese concurrenten een exportpakketnadeel heeft op
verre markten. Omdat Nederland ten opzichte van de andere EG
landen juist sterk gespecialiseerd is op de export van voedingsmiddelen en levende dieren (SITC 0) en het aandeel van deze goederen
in de import van de gezamenlijke ontwikkelingslanden daalt van
11% in 1965 tot 10% in 1980, zal het Nederlandse exportpakket
met name overeenstemmen met het importpakket van die landen
binnen de derde wereld die relatief veel goederen uit deze categoric
importeren.
worden onderverdeeld in een aantal, n, produktgroepen, waardoor,
indien men invoer en uitvoer aan elkaar relateert, een combinatie
van twee n-dimensionale vectoren ontstaat 5). Om de mate waarin
de vectoren op elkaar aansluiten te meten, kan onder andere worden uitgegaan van de cosinus van de hoek tussen beide vectoren. In
dit onderzoek is voor deze maatstaf gekozen 6). In symbolen 7):
n
:H = cos ciij = 2 Xf
k=l
/n
n
I
• Mf / V 2 (Xh2 • 2 (Mf)2
k=l
k=l
= Xi • Mj / X; ‘ Mj
(1)
waarin Q, = conius van de hoek tussen de vectoren Xj en MJ;
X| = de vector van de export van land i, bestaande uit k
elementen;
MJ = de vector van de import van landj, bestaande uit k
elementen;
n = aantal onderscheiden elementen (produktgroepen);
k = geeft aan dat het om een element van de vector
gaat.
De relatieve aansluiting van de Nederlandse exportstructuur bij
de importstructuur van de ontwikkelingslanden
Voor een aantal jaren, 1965, 1970, 1975 en 1980 is de waarde
van de maatstaf berekend die de mate van aansluiting van de Nederlandse exportstructuur bij de importstructuur van de 37 ontwikkelingslanden weergeeft. Dezelfde maatstaf is berekend voor de aan-
sluiting van de export van West-Duitsland, Frankrijk en de totale
EG, die in dit onderzoek als referentiegebieden werden geko-
zen 10), en de import van de ontwikkelingslanden. Door de waarde
van de maatstaf te delen door de waarde van de maatstaf voor WestDuitsland, Frankrijk en de EG, kan worden bepaald in welke mate
het Nederlandse pakket van exportgoederen ten opzichte van concurrerende aanbieders uit de EG aansluit bij de importbehoeften
van de ontwikkelingslanden. De resultaten van deze berekening zijn
in label 2 vermeld (zie biz. 1020).
Uit label 2 blijkt dal:
De maatstaf is toegepast op gegevens waarbij een onderverdeling
— de Nederlandse exportslructuur vergeleken mel de exportstructuur van West-Duilsland, Frankrijk en de EG slechl aansluit bij de importstrucluur van de NIC’s en de OPEC-landen.
in de tien hoofdcategorieen van de SITC is gemaakt 8). Het cijfermateriaal is ontleend aan de OESO-statistiek Trade by commodi-
Dil geldt voor alle vier in label 2 vermelde jaren. Zuid-Korea
vormt in dit opzicht enigszins een uitzondering aangezien de
ties, Serie C. Een gevolg van deze keus is dat de data slechts betrek-
waarde van het quotienl steeds boven de 0,9 ligt en in 1965 zelfs
king hebben op de invoer van de ontwikkelingslanden voor zover
die afkomstig is uit het OESO-gebied en niet op hun totale invoer.
Twee redenen pleiten echter voor het werken met deze OESO-data.
In de eerste plaats wordt door voor de invoer van de 37 ontwikkelingslanden de uitvoer van de totale OESO naar de betrokken lan-
boven de 1,0;
— de mate waarin het Nederlandse goederenpakket ten opzichte
van dat van haar EG-concurrenten aansluit bij de importvraag uit
de verschillende “middle income”-landen, aanzienlijk varieert,
doch dal hel in label 2 vermelde quolienl over hel algemeen la-
den te nemen het probleem van de vergelijkbaarheid van de cif- en
fob-prijzen vermeden. In de tweede plaats wordt geen gebruik gemaakt van bij voorbeeld de VN-statistieken daar deze als regel met
een veel grotere vertraging beschikbaar zijn.
De Nederlandse exportstructuur
Alvorens wordt overgegaan tot het analyseren van de waarden
5) De n-elementen van de vectoren geven de percentages van de onderscheiden n categorieen in de totale export van i en import van j weer.
6) Voor een motivering zie H. de Haan, C. J. Jepma en M. C. Quist, Hel effect
van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid op de handelsbetrekkingen met de
Derde Wereld, te verschijnen najaar 1983.
7) Voor het bewijs hiervan zie R. G. D. Alien, Mathematical economics,
Londen. 1957, biz. 381; zie ook H. Linnemann, An econometric study of international trade flows, Amsterdam, 1966, biz. 140—143.
8) Door Linnemann is aangegeven dat verdere desaggregatie als regel geen
van de maatstaf zal hier kort worden ingegaan op de goederensamenstelling van de export van Nederland in vergelijking met die van
de export van West-Duitsland, Frankrijk en de EG. Uit label 1
(zie biz. 1020) waarin de spreiding van de totale uitvoer over negen
wezenlijke verandering in de rangorde van de voor een aantal handelsstromen
hoofdcategorieen van de SITC is vermeld, komt duidelijk naar
berekende maatstaven oplevert, zodat met het gekozen aggregatieniveau kan
voren dat de Nederlandse export ten opzichte van de andere EGlanden geconcentreerd is op primaire produkten (SITC 0 t/m 4) 9).
De keerzijde van deze concentratie op de export van primaire produkten is een relatief gering aandeel van verwerkte produkten
(SITC 5 t/m 8).
Het grote verschil in exportstructuur tussen Nederland en de andere EG-landen betreft met name SITC 0 (voedingsmiddelen en levende dieren) en SITC 7 (machines en vervoersmateriaal). Het aandeel van SITC 0 in de Nederlandse export vertoont in de periode
1965-1980 een lichte daling van 26 tot 22%; het desbetreffende
aandeel voor Duitsland, Frankrijk en de EG bedraagt respectievelijk ongeveer 3,13 en 8%. Het aandeel van SITC 7 in de Nederlandse export is daarentegen ten opzichte van de andere EG-landen
laag. Voor Nederland bedraagt het ongeveer 22%, voor Duitsland,
ESB2-11-1983
worden volstaan (zie Linnemann, op. cit., biz. 143—147).
9) Bij de berekening van de maatstaf is SITC 3 (minerale brandstoffen) buiten beschouwing gelaten, enerzijds omdat de Nederlandse export van SITC 3,
die een groot aandeel in de totale Nederlandse export heeft, in sterke mate op
landen in Europa is gericht; anderzijds omdat de aanzienlijke import van
SITC 3 van ontwikkelingslanden door de keuze van het datamateriaal buiten
beschouwing blijft.
10) De referentiegroep is beperkt tot landen uit de EG omdat deze in een
vergelijkbare positie verkeren op verre exportmarkten (qua afstand, handelspolitieke belemmeringen, culrurele verschillen enz.) als Nederland. Duitsland is gekozen vanwege zijn geheel andere exportstructuur dan Nederland,
en Frankrijk omdat dit land qua exportstructuur een tussenpositie inneemt
tussen Nederland en Duitsland. De EG ten slotte, is gekozen om de Nederlandse exportstructuur te kunnen vergelijken met de “neutrale” (in die zin
dat door sommering specifieke structuurkenmerken van de afzonderlijke
landen in bclangrijke mate wegvallen) exportstructuur van de EG-landen gezamenlijk.
1019
Tabel I. De spreiding van de totale uitvoer van Nederland, West-Duitsland, Frankrijk en de Europese Gemeenschap over negen hoofdcatego-
rieen van de S1TC excl. SITC 3 in de jaren 1965, 1970, 1975 en 1980, in procenten
0
1
2
4
5
6
7
8
9
25.52
1.34
1.33
1.42
2.04
8.52
7.43
17.51
19.82
21.56
20.14
18.26
17.63
23.17
21.94
22.63
22.08
6.66
8.04
5.91
6.68
0.96
1.19
1.38
1.29
11.19
14.44
24.23
22.24
8.22
7.72
1.07
0.78
0.45
0.51
2.16
2.88
3.81
4.49
0.37
0.33
0.40
0.54
3.02
2.48
2.12
2.14
0.35
0.34
0.64
0.46
12.10
12.34
11.98
13.19
23.23
22.56
22.77
21.27
48.18
47.92
48.00
46.33
9.16
9.59
8.55
9.75
1.43
1.57
1.73
1.83
13.30
12.64
12.92
13.33
3.15
2.98
7.37
5.53
4.06
3.95
0.30
0.33
0.57
0.39
10.43
10.20
28.68
25.25
22.38
22.37
27.18
33.78
37.65
34.66
9.06
9.01
9.12
9.54
0.54
8.35
7.31
8.27
8.17
1.71
4.44
3.59
0.31
0.30
9.80
10.18
0.49
11.00
0.36
11.89
27.34
25.76
24.10
23.84
36.81
39.01
2.82
2.88
9.46
10.76
10.15
11.44
1.77
1.46
1.49
2.08
SITC
Nederland
1965
1970
1975
1980
24.71
West-Duitsland
1965
1970
1975
1980
Frankrijk
1965
1970
1975
1980
2.52
2.87
10.77
12.47
0.28
0.01
0.41
EO excl. Nederland
1965
1970
1975
1980
1.63
1.52
1.59
40.16
37.75
Bron: OECD. Trade bv commodities: exports. Series C, diverse jaargangen; eigen berekeningen.
Tabel 2. Het quotient van de waarde van de maatstaf die de aansluiting van de structuur van de import van een aantal ontwikkelingslanden bij
de structuur van de export van Nederland weergeeft en de waarde van deze maatstaf voor de aansluiting van de importstructuur van de
ontwikkelingslanden bij de exportstructuur van West-Duitsland, Frankrijk en de EG voor de jaren 1965, 1970, 1975, 1980″‘
^”~~~~~~-~-^___^^
Jaar
Land
^~~~~~~~—-^_^_^^ NL/DL
NIC’s
Mexico
Brazilie
Argentinie
Taiwan
Hongkong
Singapore
Zuid- Korea
OPEC
Algerije
Irak
Saoedi-Arabie
Iran
Venezuela
Middle income
Marokko
Tuneste h)
Nigeria b|
Cuba b)
Colombia h)
Ned.-Antillen
Peru b)
Filippijnen
Ivoorkust
Zambia h)
Jamaica ‘
Maleisie
Suriname
Low income
Egypte1″
Zaire
Pakistan b)
Sri Lanka b)
India b)
Indonesie b)
Kenya 6 ‘
Least developed
Soedanb|
Opper-Volta b)
Noord-Jernen h >
Bangladesh b)
Tanzania b’
0.77
0.88
0.83
0.92
1965
ML/ Fr
NL/EG
NL/DL
1970
NL/Fr
0.91
0.95
0.86
0.94
0.82
0.90
0.82
0.91
0.77
0.83
0.82
0.78
0.83
0.86
0.82
0.94
0.81
7,02
0.97
0.87
0.89
0.93
1.13
0.89
1.01
0.88
1,06
0.92
0.87
1.06
0.95
0.86
1.10
0.79
1.03
0.81
0.98
0.92
0.90
1.08
0.91
0.94
0.90
0.99
0.91
0.85
1.07
0.83
0.96
0.84
0.90
7.07
0.94
0.93
0.71
0.93
0.90
0.87
0.91
0.89
0.76
1.07
0.87
1.09
0.97
0.92
0.97
0.99
0.88
1.01
0.86
0.88
0.76
0.94
0.79
0.95
0.92
0.95
7.06
0.91
0.94
0.96
1.17
0.91
1,07
0.89
1.09
0.87
0.88
0.91
0.79
0.85
0.87
0.78
0.95
0.87
0.86
0.93
0.88
0.90
0.78
0.94
0,86
0.85
0,80
0,95
0.85
0.76
0.76
0,78
0.81
0.85
0.79
0.79
0.80
0.83
0.85
0.78
0.77
0.79
0.82
0.88
0.79
0.79
1.00
0.83
0.88
0.92
0.86
0.83
0.90
0.86
0.84
0.91
0.85
0.92
0.88
0.85
0.86
0.81
0.95
0.83
0.94
0.91
0.86
0.83
0.92
0.84
0.93
0.98
0.93
0.89
0.94
0.90
0.89
1.06
0.96
0.92
0,85
0.88
0.82
0.84
0.94
0.92
0.87
0.88
0,83
0.88
7.0J
0.82
0.94
1.21
1.14
0,84
0.81
7.07
0.81
0.97
1.34
0.83
0.92
0,82
1.04
1.43
0.97
7,70
7.77
0.99
0.89
1.01
0.86
0.97
0.81
0.84
0.86
0.86
0.86
0.78
0.91
0.80
0.93
0.87
0.95
1.00
0.91
0,86
0.93
0.78
0.89
0.98
0.87
0.89
0.84 ~
1.05
0.86
0.93
0.80
0.85
0.84
0.86
0.77
0.83
0.93
0.89
0.92
0.84
0.91
0.75
0.86
0.85
0.87
0.80
0.85
0.90
0.85
0.84
1.05
0.98
0.80
0.86
0.82
0.83
0.85
0.86
0.85
0.86
0.75
0.82
1,04
1.05
0.82
0.84
0.87
0.77
0.95
0.81
0.95
NL/EG
0.85
0.88
0.82
0.96
0.99
0.90
1.00
1.01
0.85
0.89
1980
NL/Fr
0.80
0.82
0.86
0.87
0.94
0.86
1.08
NL/DL
0.80
0.84
0.79
0.84
0.88
0.80
0.99
1.17
0.82
1.16
0.99
0.79
0.88
NL/EG
NL/DL
0.80
0.94
1975
NL/Fr
NL/EQ
0.86
0.97
0.78
0.84
0.85
1.10
0.86
0.84
1.00
7,07
0.97
0.80
0.81
0.94
7,57
7.24
0.82
0.96
0.84
0.86
0.87
0.86
0.87
0.81
0.91
0.82
0.93
1.03
0,94
0,83
0.96
0.88
0.83
0.86
0.78
1.00
0.81
0.96
0.96
0.98
0.94
0.82
1,08
0.86
0.85
0.98
7,02
0.95
0.80
7.7J
0.81
0.99
7.50
0.84
0.91
1.20
1.09
0.84
0.83
0.92
1,37
1.17
0.82
0.81
0.95
7.77
0.87
0.87
1.32
0.82
0.79
2.70
7,02
0.84
0.85
0.80
0.96
0.82
0.95
1.22
0,83
0,80
0,93
7.27
0.80
1.00
0.82
0.94
0.82
0.81
0.95
0.85
0.88
0.81
0.79
0.97
0.85
0.91
0.89
1.14
7.75
0.84
0.93
0.85
7.04
0,87
0.92
0.95
0.93
0.87
0,87
0.84
1.09
0.86
0.92
0.96
0.85
0.81
0.93
0.90
0.82
0.81
0.93
0.86
0.85
0.91
0,89
0.85
0.85
0.95
0.85
0.84
0.93
0.88
0.84
0.83
0.91
0.92
0.93
1.00
7,09
0.85
0.91
0.94
1.03
1.14
0.82
0.92
0.96
7.02
0.85
Bron: Zie label 1: eigen berekeningen.
a)
In het geval het quotient groter dan 1 is. is dit cursief gedrukt.
In de periode 1965-1980 (tijdelijk) concentratieland.
De landen zijn in groepen ingedeeld volgens de indeling die door het DAC wordt gehanteerd.
b)
ger is dan 1. Zo sluit het Nederlandse exportpakket beter aan bij
het importpakket van Cuba en Jamaica dan het exportpakket
van de andere EG-landen. Het omgekeerde geldt evenwel voor
.Nigeria, Columbia, Peru, Filippijnen, Ivoorkust, Zambia en Maleisie;
• de importbehoeften van de “low income’Manden en de “least
developed”-landen over het algemeen beter bij het Nederlandse
exportpakket aansluiten dan de importbehoeften van de landen
uit de drie andere groepen; maar toch is in ongeveer tweederde
1020
van de gevallen dat het quotient van de waardcn van de maatstaf
berekend is, de waarde kleiner dan 1;
in het geval dat de waarde van het quotient groter is dan 1 dit
meestal een land betreft dat in het kader van de Nederlandse
ontwikkelingssamenwerking een (voormalig) concentratieland
is (Tunesie, Cuba, Zambia, Opper-Volta, Noord-Jemen, Bangladesh, Egypte, Sri Lanka, India). Dit suggereert dat bij de keuze van concentratielanden rekening is gehouden met de mogelijkheden om naar deze landen te exporteren.
Tabel 3. Het aantal stijgingen (+) en dalingen (-) in de mate waarin de exportstructuur van Nederland ten opzichte van de exportstructuur
van ‘West-Duitsland, Frankrijk en de EG aansluit bij de structuur van de import van de ontwikkelingslanden, 1970 t.o.v. 1965, 1975 t.o.v.
1970, 1980 t.o.v. 1975 en 1980 t.o.v. 1965
^^^•^^^
Landengroep
1965-1970
Jaar
^^^^
NL/DL
+
1970-1975
ML/EG
NL/Fr
+
–
NL/DL
-t-
+
+
1975-1980
NL/Fr
–
NIC’s
0
7
1
6
0
2
4
3
9
Low income
4
3
0
1
1
5
12
6
1
4
4
4
9
3
+
+
–
+
Tolaal
.
12
25
5
32
11
26
1
4
1
4
8
4
4
5
3
1
8
3
3
5
4
2
21
16
18
19
1965-1980
NL/Fr
4
–
7
OPEC
Middle income
–
NL/DL
3
–
NL/EG
2
8
3
5
5
0
5
11
2
12
3
2
1
4
1
21
16
23
14
24
NL/EG
–
NL/DL
NL/Fr
NL/EG
+
+
+
+
–
7
4
11
7
5
2
1
7
1
,s
4
6
6
3
2
34
14
23
–
1
5
11
0
2
1
6
4
7
3
1
4
4
1
6
4
1
4
0
1
2
0
0
13
24
13
11
26
3
0
Bron: zie label 2: eigen berekeningen.
onlwikkeling gaande waarbij dil pakketnadeel van Nederland op
exportmarkten in onlwikkelingslanden afneeml, omdal de vraag
Ten einde de vraag te kunnen beantwoorden of de Nederlandse
exportstructuur in de loop van de tijd ten opzichte van de exportstructuur van West-Duitsland, Frankrijk en de EG beter is gaan
aansluiten bij de importstructuur van de ontwikkelingslanden is in
label 3 bovendien het aantal stijgingen en dalingen van de in label 2
vermelde quotienten weergegeven per groep ontwikkelingslanden.
zeventig in relatief slerke male is loegenomen. En juisl in de export
Uit label 3 blijkt dat de mate van aansluiting van de Nederlandse
Nederlandse exportmogelijkheden in de verschillende ontwikkelingslanden
exportstrucluur len opzichte van die van West-Duitsland, Frankrijk
en de EG bij de importstructuur van de ontwikkelingslanden over
de periode 1965-1980 verslechterd is. Ten opzichte van WestDuitsland verslechterde de relalieve aansluiting van het Nederlandse exportpakkel in genoemde periode voor 26 van de 37 ontwikkelingslanden; ten opzichte van Frankrijk en de EG was dit ten aan-
zien van respectievelijk 34 en 23 landen het geval. Deze verslechle-
naar voedselprodukten vanuil de onlwikkelingslanden in de jaren
van deze goederencalegorie is Nederland slerk gespecialiseerd.
Om bij een hernieuwde groei van de wereldhandel optimaal te
kunnen profileren van die groei is hel van belang dal Nederland een
goederenpakkel aanbiedl dal nauw aansluil bij de vraag op inlernationale markten. Aangezien de omvang van de invoer aanmerkelijk
verschilt per ontwikkelingsland en mag worden verwacht dat de
de deelperioden. In de periode 1965-1970 is de Nederlandse exportstrucluur len opzichte van die van concurrerende EG-landen in
groei van de invoer van land lol land zal verschillen, zal de Nederlandse export zich vooral moeten richten op die ontwikkelingslanden waarin zich voor de Nederlandse exportsector nieuwe grole af-
sterke male minder goed gaan aansluiten bij de importbehoeften
zelmogelijkheden voordoen. Ten einde de uilgangsposilie van Ne-
van de NIC’s, de OPEC-landen en “middle income”-landen. Deze
derland in dil opzichl aan hel begin van de jaren lachlig te bezien zijn
per ontwikkelingsland berekend de groei van de invoer in de periode 1976-1980, de omvang van de invoer in 1980, en de waarde
van de maatstaf die de male van aansluiting van de importslrucluur
van de afzonderlijke ontwikkelingslanden bij de exportstrucluur
van Nederland voor de periode 1976-1980 weergeeft. Deze drie
reeksen zijn in label 4 vermeld. Voor de groei van de invoer is de gemiddelde jaarlijkse groei bepaald; verder is (ler wille van de overzichlelijkheid) een indicator ontwikkeld voor de omvang van de invoer van de onlwikkelingslanden 11) en is de rangorde in de waarde van de maatstaf die de male van aansluiting van de Nederlandse
exportstructuur bij de importslrucluur van de 37 onlwikkelingslanden aangeeft, vaslgesleld. De volgorde waarin de onlwikkelingslanden per landengroep zijn vermeld is bepaald door de hoogle van de
jaarlijkse groei van de goedereninvoer in de periode 1976-1980.
ring is het resultaat van een aantal tegengestelde ontwikkelingen in
onlwikkeling kan mel name worden verklaard uil de relatief zeer
snelle groei van de importvraag naar kapitaalgoederen vanuil deze
landen. Omdal kapitaalgoederen ten opzichte van Wesl-Duilsland,
Frankrijk, waar hel aandeel van kapitaalgoederen in de export in
deze periode snel toenam, en de EG een gering deel uitmaken van
het Nederlandse exportpakket, leidde deze sterke groei van de
vraag naar kapitaalgoederen voor Nederland tol een exportpakkelnadeel op genoemde markten. In de jaren zevenlig onlwikkelde de
vraag in veel ontwikkelingslanden zich in een richting die gunstig
was voor Nederland, gezien het feit dat in de perioden 1970-1975
en 1975-1980 het in label 2 vermelde quolienl voor hel merendeel
van de onlwikkelingslanden toeneeml. Deze onlwikkeling kan worden verklaard uil hel feil dal in een grool aantal landen de importvraag naar voedselprodukten relatief snel toeneemt. Het Nederlandse aanbod van exportgoederen sluil hierdoor in de jaren zevenlig in toenemende mate minder slechl aan bij de invoerbehoeften
van mel name de “middle income”-landen; helzelfde geldl voor de
OPEC-landen voor de Iweede helfl van de jaren zevenlig. De relatieve aansluiting van hel Nederlandse exportpakkel bij het importpakkel van de NIC’s, de “low income”-landen en de “leasl developed”-landen verbelert in de jaren zevenlig ongeveer in ongeveer
evenveel gevallen als hel verslechtert. Hierbij dienl evenwel le worden aangelekend dal in de tweede helft van de jaren zevenlig de
vraag naar kapilaalgoederen in Noord-Jemen, Opper-Volla, Tanzania en Bangladesh dermale snel slijgl dal hel Nederlandse exportpakkel een negalieve invloed gaal uiloefenen op de handel met het
merendeel van de “leasl developed”-landen.
De verschillende groeilempi van de importvraag naar produklen
uil de onderscheiden goederencalegorieen vanuit de ontwikkelingslanden, waarbij de sterke groei van de importvraag vanuil de onlwikkelingslanden naar kapilaalgoederen in de jaren zeslig en naar
voedselprodukten in de jaren zeventig het meest op de voorgrond
treden, hebben ertoe geleid dat hel Nederlandse exportpakkel len
opzichte van dal van Wesl-Duilsland, Frankrijk en de EG over de
periode 1965-1980 minder goed is gaan aansluiten bij hel importpakket van de NIC’s, de OPEC-landen, de “low income’Manden en
de “least developed”-landen. Er is echter, zoals eerder gesleld, een
ESB 2-11-1983
Uil label 4 blijkt dal landen waarvan de importbehoeften relatief
goed aansluiten bij hel Nederlandse pakkel van exportproduklen,
een relalief lage groei van hel brulo nalionaal produkl in de periode
1976-1980 kenden en relalief weinig goederen importeerden. Van
de lien landen waarvoor de maatstaf die de aansluiting lussen hel
importpakkel van de onlwikkelingslanden en hel Nederlandse exportpakkel weergeeft, de hoogsle waarden aanneeml, nam slechls
in iwee landen, namelijk Noord-Jemen en Egyple, de import mel
meer dan 20% per jaar loe over de periode 1976-1980. Van alle in
hel onderzoek betrokken landen kenden 15 landen een dergelijke
groei. Daarnaast blijkt de omvang van de import van de tien landen
waarvoor de maatstaf de hoogsle waarden aanneeml, veelal gering
te zijn. Van zes landen (Suriname, Jamaica, Sri Lanka, Zaire,
11) Als indicator voor de omvang van de invoer van de diverse ontwikkelingslanden is gebruik gemaakt van de getallen 1 tot en met 5. Het cijfer 1 geeft
aan dat de omvang van de import zeer gering is (S 0-1 mrd.); het cijfer 2 duidt
op een geringe import (S 1-5 mrd.); het cijfer 3 duidt op een gemiddelde omvang van de import $ 5-10 mrd.); het cijfer 4 duidt op een grote importom-
vang ($ 10-15 mrd.) en het cijf er 5 geeft aan dat de importwaarde zeer groot is
(groter dan S 15 mid.).
1021
Tabel 4. De betekenis van de invoer van de ontwikkelingslanden
Noord-Jemen en Opper-Volta) is de oravang van de import zeer
vanuit de OESO in 1980, de rangorde in de maatstafdie de gemid-
klein, van twee landen klein (Bangladesh en Cuba), en van twee lan-
delde mate van aansluiting weergeeft van de Nederlandse exportstructuur bij de importstructuur van de ontwikkelingslanden over de
vang.
periods 1976-1980, en de gemiddelde jaarlijkse groei over de periode 1976-1980 van de import van de ontwikkelingslanden uit de
OESO
Landen a)
Betekenis van de
Rangorde in mate
NIC’s
Hongkong
Argentinie
Mexico
Singapore
Taiwan
van aansluiting
Gemiddelde jaarlijkse groei van
van export en import
invoer b’
de invoer (in
procenten)
17
37
27
27
30
34
15
11
23
22
22
21
6
Brazilie
4
3
5
4
4
4
4
OPEC
Saoedi-Arabie
Irak
Venezuela
Algerije
Iran
5
3
3
3
3
36
35
32
26
22
Jamaica c*
3
2
2
4
2
2
1
2
1
2
1
2
1
25
29
23
20
13
16
14
12
3
21
28
4
1
Low income
Egypte”
3
8
33
5
Zuid-Korea
Middle income
Maleisie
Columbia 0
Ivoorkust
Nigeria
Tunesie c’
Filippijnen
Ned.-Antillen
Marokko
Suriname
Peru c)
Zambia c’
Cuba c)
Kenya”
Sri Lanka c)
Pakistan”
Indonesie”
India”
Zaire
2
1
2
3
3
1
18
19
27
36
20
14
12
-6
24
22
22
22
21
15
14
11
10
3
2
(I
Tanzania”
Soedan”
Bangladesh 0 *
1
1
1
1
2
portbehoeften van de ontwikkelingslanden. De voornaamste oor-
13
13
7
6
31
41
17
16
10
5
‘ Voor de verklaring van de betekenis van de cijfers. zie voetnoot 11.
cl
In de periode 1976-198)1 (tijdelijk) concentratieland.
van dat van West-Duitsland, Frankrijk en de gezamenlijke EG-lanzaak van deze ontwikkeling, die met name in de tweede helft van de
jaren zestig plaatsvond, is het geringe aandeel van kapitaalgoederen
in de Nederlandse export in een periode dat juist de importvraag
naar kapitaalgoederen vanuit de ontwikkelingslanden het snelst
5
* De landen zijn per landengroep gerangschikt aan de hand van de groeicijfers van de import
over de periode 1976-1980.
h
Aan de hand van de voorgaande analyse kan worden vastgesteld
dat het geexporteerde goederenpakket van Nederland ten opzichte
21
21
20
14
Bron: zie label 1; eigen berekeningen.
a
Slot
den in de periode 1965-1980 slechter is gaan aansluiten bij de im-
9
10
24
2
Het beeld dat hierdoor van de goederenstructuur van de Nederlandse export ontstaat, is dat van een goederenstructuur die met name relatief goed aansluit bij landen met een geringe en langzaam
groeiende importvraag. Genoemde landen zijn zonder uitzondering
landen met een laag bruto nationaal produkt per hoofd en voor het
merendeel concentratieland in het kader van de Nedelandse ontwikkelingssamenwerking. Ten einde bij een hernieuwde groei van
de wereldhandel in de toekomst een snelle groei van de export te
kunnen verwezenlijken lijkt het van belang vooral naar die landen te
exporteren die een omvangrijke invoervraag koppelen aan een snelle groei van de import. In de tweede helft van de jaren zeventig gold
dit voor nagenoeg alle NIC’s en OPEC-landen en voorts voor een
aantal “middle-income”-landen. Op basis van berekeningen van
o.a. de Wereldbank lijken de vooruitzichten op het voortduren van
de snelle groei van de importvraag in deze landen reeel 12). De relatief geringe mate van aansluiting van de Nederlandse exportstructuur bij de importstructuur van ontwikkelingslanden die uit het
oogpunt van toekomstige exportmogelijkheden juist aantrekkelijk
zijn, zal waarschijnlijk de groei van de Nederlandse export in de jaren tachtig negatief beinvloeden.
_5
Least developed
Noord-Jemen”
Opper-Voltac)
den (Egypte en India) is de importsector van een gemiddelde om-
toenam.
In de jaren zeventig verbeterde de relatieve aansluiting van het
Nederlandse exportpakket bij de importbehoeften van met name de
OPEC-landen en de “middle income”-landen, doordat deze landen in toenemende mate voedselprodukten, die sterk vertegen-
woordigd zijn in het Nederlandse exportpakket, gingen importeren.
Ondanks deze ten opzichte van EG-concurrenten verbeterde pakketaansluiting van de Nederlandse export bij de importbehoeften
van de OPEC-landen, sluit in de tweede helft van de jaren zeventig
het Nederlandse exportpakket beter aan bij de importbehoeften van
de armere ontwikkelingslanden dan bij de importbehoeften van de
OPEC-landen. Ook bij het importpakket van de NIC’s sluit het Nederlandse exportpakket in relatief geringe mate aan.
In laatstgenoemde twee groepen van landen zijn de omvang van
de import’, de groei van de import in de tweede helft van de jaren
zeventig de groeiverwachtingen voor de jaren tachtig van dien aard
dat een aanzienlijk marktaandeel van Nederland in deze landen een
gunstige invloed zou kunnen uitoefenen op de Nederlandse exportprestatie in de jaren tachtig. Een van de factoren die een dergelijke
ontwikkeling zou kunnen bewerkstelligen is een zodanige verandering van de samenstelling van het Nederlandse exportpakket dat een
nauwere aansluiting bij het importpakket van deze landen wordt
verkregen.
L. M. Bakker
M. C. Quist
12) World Bank, World Development Report 1982, Washington, biz. 37.
1022