Toekomstverkenning
A. F. VAN ZWEEDEN
Met de algemene toekomstverkenningcn
die de Wetenschappelijke Raad voor hel
Regeringsbeleid (WRR) ontwikkell kan het
vreemd lopen. Het in 1977 gepubliceerde
rapport Di> komende rijji’ntwintigjaarbevatte een aantal voorspellingen die gebaseerd waren op normatieve beslissingen.
De ontvangers van die toekomstverkenning (politiek, bestuur en publiek) hebben
die normatieve elementen niet herkend en
hebben de toekomstverkenning als een gegeven aanvaard. Daardoor werd de maatschappelijke discussie over het beleid dat
gevoerd zou moeten worden eerder gedempt dan gestimuleerd. Bij de beleidsgerichte toekomstverkenning is de WRR
daarom anders te werk gegaan. Uit ideaaltypisch geformuleerde visies op de samenleving is de Raad alternatieven voor het beleid gaan uitwerken. Het eerste deel van
deze verkenning. dat in 1980 werd gepubliceerd. heette Ecu paging lot niilokking. Er
werd een scenario uitgewerkt dat ontleend
was aan het Interfutures-project van de
OESO. Daarvan werd terecht verwacht dat
het tot stelling nemen zou moeten dwingen
en tot het formuleren van alternatieven
zou uitnodigen.
Gebruikmakend van de readies op dat
eerste deel heeft de WRR de zes karakteristieke visies op de Nederlandse samenleving
nu opnieuw geformuleerd. Er word! niet
alleen een onderscheid gemaakt tussen de
drie politieke hoofdstromingen in ons land
— het socialisme. de christen-democratische politiek en het liberalisme — maar
ook tussen twee maatschappelijke opvattingen die met de termen ..technocratisch”
en ..sociocratisch” worden aangeduid. Er
worden verder kruisverbanden gelegd tussen technocratische en sociocratische visies die socialistisch, liberaal of christendemocratisch worden ingekleurd. Ik denk
dat de politiek-maatschappelijke stromingen in ons land door deze werkwijze vrij
adequaat in kaart zijn gebracht. maar ik
heb wel moeite mij bij de sociocratisch-liberale en sociocratisch-socialistische visies
voor te stellen welke politieke partij of
maatschappelijke groepering daar nu de
dragers van zijn. Bovendien laat de WRR
na het begrip ,,sociocratie” zo te definieren
dat ik daar een bepaalde politieke of maatschappelijke richting bij kan denken. De
Raad gebruikt ..sociocratie” als tegenstelling van ..technocratie”. De sociocratische
opvatting bij het liberalisme betekent bij
voorbeeld een sterke voorkeur voor het individuele initiatief en de markteconomie,
bij het socialisme een voorkeur voor het
532
opheffen van maatschappelijke ongelijkheden door sociale strijd van groepen en bewegingen en bij de politiek op christelijke
grondslag een voorkeur voor eigen verantwoordelijkheid van overzichtelijke gemeenschappen waarin men leeft en werkt.
In deze laatste positie herkent men gemakkelijk de richting waaraan Bob Goudzwaard stem geeft met zijn pleidooien voor
een ..houdbare economie van het genoeg”.
Met deze zesdeling word! in elk geval tot
uitdrukking gebracht dat de politieke
werkelijkheid ingewikkelder en genuanceerder is dan simpele schema’s die de socialisten het monopolie geven van overheidsingrijpen en die de liberalen alle problemen willen laten oplossen door de
markt.
Er worden in het rapport drie alternatieven voor het sociaal-economisch beleid
uitgewerkt die in het verlengde liggen van
de posities die de karakteristieke visies innemen. Je krijgt dan een onderscheid in
een beleid gericht op consumptieve groei,
op groei die vooral door bevordering van
de export moet worden gegenereerd en een
christen-sociocratische beleidsvariant van
versobering en rentmeesterschap. Uit deze
alternatieven distilleert het rapport vervolgens drie sociaal-economische perspectieven.
Versterking van de verzorgingsstaat —
een doelstelling die aan de technocratischsocialistische visie wordt toegeschreven —
vraagt om een beleid dat ruimte schept om
door middel van arbeidstijdverkorting zowel het recht op arbeid en inkomen als de
plicht tot werken en het voorzien in eigen
levensbehoeften te spreiden over ieder die
tot werken in staat is. De groei van de nietcommerciele diensten en de noodzaak van
een werkgelegenheidsbeleid vragen grote
aandacht voor socialisatie van de vraag.
Daardoor krijgt de gemeenschap greep op
het niveau en de samenstelling van de binnenlandse produktie. De consumptiegroei
blijft 1.5 a 2 procentpunten achter bij de
op 3% geschatte groei van de produktie.
Voor het herstel van de economische groei
is een concurrerende. op de internationale
markt georienteerde sector nodig. De directe bestedingsmogelijkheden van de gezinnen moeten worden teruggedrongen.
omdat voorrang moet worden gegeven aan
investeringen en aan socialisatie van de
vraag. Een geleide-inkomenspolitiek is een
van de belangrijkste instrumenten waarmee de overheid haar verantwoordelijkheid waarkan maken. In het sociale-zekerheidsstelsel blijft het recht op uitkering ge-
koppeld aan de plicht tot arbeid. Grote
verschillen in uitkeringsniveau tussen b.v.
langdurig werklozen en arbeidsongeschikten dienen te verdwijnen.
In het tweede toekomstperpectief wordt
de verzorgingsstaat omgebouwd tot een
waarborgstaat. De staat waarborgt een opvangnet, b.v. door invoering van een negatieve inkomstenbelasting die het socialezekerheidsstelsel vervangt. Voor het overige wordt de zorg voor zich zelf aan iedere
burger overgelaten. Wat boven de basisvoorziening uitgaat is zaak voor particuliere verzekeringen, in elke geval niet van de
overheid. Het minimumloon kan verdwijnen. Daar een minimumbestaan is verzekerd, zullen veel mensen korter willen
gaan werken. Erontstaat een arbeidsmarkt
waarbinnen veel beter dan thans tegemoet
kan worden gekomen aan de grote diversiteit in vraag en aanbod en het beschikbare
werk over een groter aantal banen kan
worden verdeeld. Het registreren van werklozen heeft geen functie meer. Werkloosheid is in dit sociocratisch-liberale perspectief geen probleem meer.
In het sociocratisch-christelijke perspectief wordt ervan uitgegaan dat de huidige
stagnatie structureel van aard is en alleen
afdoende kan worden doorbroken door het
scheppen van omstandigheden, waarbij ieder zijn verantwoordelijkheid kan waarmaken voor het vorm geven aan een houdbare en rechtvaardige samenleving. Het
nationale produkt groeit niet meer voor
comsumptie, maar alleen ter wille van een
structureel exportoverschot ten behoeve
van ontwikkelingshulp en voor verhoging
van de investeringen. Door het selectief
toekennen van basisinkomens kunnen activiteiten buiten de formele economie worden versterkt en wordt het scherpe onderscheid tussen betaalde en onbetaalde arbeid verminderd. Het streven naar een
houdbare samenleving veronderstelt versobering door verlaging van het consumptieniveau. Daartoe zal de indirecte belastingdruk moeten worden verdubbeld. De helft
van de sociale premies wordt opgebracht
uit een extra heffing op energie. Het primaire inkomen per volwassen Nederlander
daalt van 25 tot 20 duizend gulden per
jaar. Hier staat tegenover dat een deel van
het extra primaire inkomen van de overheid in de vorm van basisuitkeringen naar
gezinnen terugvloeit. De overheidsbemoeienis met de loonvorming wordt verminderd door decentrale loononderhandelingen. Ook in dit versoberingsperspectief
bestaat er een groot werkloosheidsprobleem. Dat wordt niet opgelost door vrijwillige arbeidstijdverkorting, maar door
middel van basisinkomens voor mensen
die zich terugtrekken van de arbeidsmarkt.
In die basisinkomens komt de maatschappelijke waardering voor onbetaalde en
vooral verzorgende arbeid tot uitdrukking.
De algemene loondervingsverzekering
voorziet in een uitkering ter hoogte van het
minimumloon. Alles wat daar boven uitgaat, is zorg van bedrijf, bedrijfstak of individu, maar niet van de overheid.
Aldus in het kort de drie toekomstperspectieven. Probeert men ze te vertalen
naardebeleidskoers van het tegenwoordige
CDA-WD-kabinet, dan herkennen we
daarin vooral elementen uit de technocratisch-liberale visie voor zover het beleid
prioriteit geeft aan terugdringing van de
collectieve sector om ruitnte te maken voor
de marktsector en aan deregulering. Het
sociaal-economisch perspectief, zoals dat
tot uitdrukking wordt gebracht in de onlangs verschenen adviesaanvraag aan SER
en Emancipatieraad over de hervorming
van het sociale-zekerheidsstelsel, bevat enkele elementen uit het sociocratisch-christelijke gezichtspunt, voor zover het bij inkomensdervingsverzekeringen strak de
hand wil houden aan het arbeidsverleden
en de uitkeringsduur wil beperken. Ook
het beperken van de collectieve voorzie-
ningen tot de minimumbehoeften herkennen we in de beleidsopties van het huidige
kabinet. Het minst daarmee in overeenstemming is de sociocratisch-liberale voorkeur voor een basisinkomensgarantie, hoewel deze in het WRR-rapport gepresenteerd wordt als het instrument waarmee de
verzorgingsstaat kan worden omgebouwd
tot een waarborgstaat. Opmerkelijk is dat
in alle drie visies aangrijpingspunten zijn
te vinden voor een ingrijpende hervorming
van het sociale-zekerheidsstelsel. Daarom
is het minder onwaarschijnlijk dat er toch
een compromis zal worden gevonden dan
men op grond van actuele politieke stellingnemingen zou venvachten.
A. I•’. van Zweeden