Groene economic
Ruim tien jaar geleden werd de wereld opgeschrikt door de
Club van Rome: de grenzen aan de ongebreidelde groei kwamen gevaarlijk snel naderbij. Als bet niet de explosieve groei
van de bevolking zou zijn die de wereld in een uiterst kritieke
situatie zou brengen, zou het wel de uitputting van natuurlijke rijkdommen of het exponentiele tempo van vervuiling
van het milieu zijn. De boodschap van de Club van Rome
doet inmiddels gedateerd aan. We zouden blij zijn met een
extra procentje groei, want in plaats van tegen de bovengrenzen van de groei te zijn aangelopen zitten we aan de grond.
Alle inspanning is erop gericht de economische groei aan te
wakkeren in plaats van af te zwakken.
Toch is er iets blijven hangen van de waarschuwingen van
de Club van Rome. Hoewel de onheilsscenario’s die werden
gepresenteerd goeddeels achterhaald zijn, hebben zij ertoe
bijgedragen dat in brede kring het besef is ontstaan dat het
toch van groot belang is om voorzichtig om te springen met
het milieu en de beschikbare voorraad grondstoffen. In verschillende landen zijn belangrijke milieu- en energiebewegingen opgekomen die zich afzetten tegen het gangbare streven naar steeds meer produktiegroei; de prioriteit wordt gelegd bij bescherming van het milieu en vermindering van het
energieverbruik; bovendien gaat de voorkeur vaak uit naar
kleinschalige technologie, omdat grootschalige produktiewijzen worden geassocieerd met milieuvervuiling en energieverspilling. In diverse landen zijn ook ,,groene” partijen opgericht om dit streven in de economic en de politiek vorm te
geven.
De ,,groenen” lijken het tij echter niet mee te hebben. De
economische recessie lijkt niet het gunstigste tijdstip om hervormingen in de richting van een milieuvriendelijkere economic te bewerkstelligen. Niet het milieu, maar de werkgelegenheid en de economische groei staan in het centrum van
de politieke belangstelling. De tendens is dat het bedrijfsleven, dat voor investeringen en arbeidsplaatsen moet zorgen,
geen strobreed in de weg moet worden gelegd. Milieu-eisen
die tot kostenverhogingen en vertragingen bij investeringsbeslissingen zouden kunnen leiden, maken niet veel kans.
Om de economic aan de gang te houden moet de schoorsteen
blijven roken.
Het is geen wonder dat de milieubeweging in deze situatie
worstelt met de vraag welk antwoord zij op de economische
crisis kan bieden 1). In dat verband is van groot belang dat
sinds kort de milieubeweging kan beschikken over een economisch scenario dat vergelijkbaar is met andere economische scenario’s maar dat is gebaseerd op het uitgangspunt dat
produktie en consumptie het milieu zo weinig mogelijk moeten belasten en dat zo zuinig mogelijk met energie moet worden omgesprongen. Dit is het z.g. CE-scenario, dat door het
Centrum voor Energiebesparing is ontwikkeld ten behoeve
van de brede maatschappelijke discussie 2). De resultaten
van het CE-scenario laten zien dat een toekomst mogelijk is
met aanzienlijk minder aantasting van het milieu en met
minder risico’s op energiegebied (geen kernenergie, minder
kolen), zonder dat dat tot grotere werkloosheid of aantasting
van de levensstandaard hoeft te leiden. Wel treedt een lagere
groei van de produktie op dan bij een op industrieel herstel
gericht beleid wordt voorzien. Verder wordt een grote wissel
getrokken op herverdeling van arbeid (25-urige werkweek in
2000) om de werkloosheid even sterk terug te dringen als in
andere scenario’s mogelijk is.
De kem van het CE-scenario is dat een economisch substitutieproces plaatsvindt in de richting van een diensteneconomie (meer onderhoud, reparatie, openbaar vervoer e.d.).
Dit substitutieproces wordt onder meer bewerkstelligd door
de BTW op dienstverlenende activiteiten af te schaflen, door
de energieprijzen te verhogen voor zover de internationale
concurrentiepositie dat toelaat. en door extra heffingen op
ESB 9-3-1983
milieuvervuilende produkten of produktieprocessen te leggen. De prijs van diensten wordt dus verlaagd en die van
energie-intensieve en milieuvervuilende goederen verhoogd.
waama via de marktwerking de gewenste structuurwijzigingen in de economic hun beslag kunnen krijgen.
Het is interessant dit toekomstscenario te vergelijken met
wat anderen — zij het vanuit andere invalshoeken — over de
toekomstige economische ontwikkeling te berde hebben gebracht. In zijn bock Les 40.000 heures schetste Fourastie bijna twintig jaar geleden al het proces van de snelle technologische ontwikkeling in de industriele sector waardoor koopkracht en arbeidskracht worden vrijgemaakt welke zich op
de tertiaire sector zullen richten. Ook Daniel Bell betoogde
in The coming of post- industrial society dat de behoeften aan
materiele consumptiegoederen in de ge’industrialiseerde landen een verzadigingspunt hebben bereikt, terwijl er daarentegen nog grote onvervulde behoeften aan diensten bestaan.
Interessant is ook de visie van Alvin Toflfler (Future shock)
die gelooft in een ,,super-industrialisatie”, het inrichten van
zeer efficiente produktieprocessen waarbij de milieu-overlast
en het energieverbruik door middel van de meest geavanceerde techniek (chips) tot minimale properties worden teruggedrongen.
Over de wenselijkheid van deze mogelijke toekomstige
ontwikkelingen bestaan er binnen de Nederlandse milieubeweging allesbehalve eensluidende opvattingen. Onlangs is er
zelfs een soort ,,richtingenstrijd” ontbrand over de vraag op
welke manier de idealen.het best kunnen worden verwezenlijkt. In de eerste plaats is er een stroming die, gebruik makend van de bestaande politieke kanalen en via politieke
pressie, het overheidsbeleid in de gewenste richting wil
trachten te bei’nvloeden: de beleidsbei’nvloeders. Daarnaast
is er een groep alternatieven die kiest voo> kleinschaligheid
in de economie en consequent haar ideeen in praktijk brengt
en tracht uit te dragen (MeMo-beweging — mens- en milieuvriendelijk ondernemen). In de derde plaats is er een gevarieerd gezelschap van allerlei verschillende, weinig georganiseerde, moeilijk onder een noemer te brengen groepen die
niets te maken willen hebben met de bestaande economische
en politieke orde maar op eigen wijze buiten de officiele kanalen om bepaalde activiteiten ontwikkelen: de z.g. autonomen. Afgezien van het feit dat alle drie stromingen voor het
verwezenlijken van hun doelstellingen weinig vertrouwen
stellen in het officiele beleid, zijn er nauwelijks of geen overeenkomsten.
De vraag is hoe groot de kans op verwezenlijking van de
verschillende economische en politieke doelstellingen van de
groenen is. In elk geval zullen de milieubehartigers moeten
opboksen tegen krachtige gevestigde belangengroepen uit de
industriele en landbouwsector (vanouds het Groene Front);
bovendien hebben zij het politieke tij tegen: vooralsnog is industrieel herstel volgens het recept van de commissie-Wagner de dominante optiek. Daarom lijken de perspectieven op
korte termijn niet groot. Anders kan het misschien worden
als de economie weer aantrekt en de technische ontwikkeling
voortschrijdt. De economische groei zou ruimte kunnen
scheppen om verlangens op milieugebied te materialiseren
en de technische ontwikkeling zou kleinschaliger, milieuvriendelijker en energiezuiniger produktieprocessen mogelijk
kunnen maken. Het zou wel iets paradoxaals hebben: de
economische groei en de technische ontwikkeling als de
bondgenoten van de milieubeweging.
L. van der Geest
1) Zie b.v. de syllabus die is uitgegeven voor de ,,Dag van de toekomst” van de milieubeweging (19 februari 1983), Vereniging Milieudefensie, Amsterdam.
2) Maatschappelijke Discussie Energiebeleid, Bijlage behorende bij
het Tussenrapport. deel IV: CE-scenario, Den Haag. 1983.
209