ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Privatisering
Sinds Wagner aan het eind van de vorige eeuw zijn
beroemde ,,Gesetz der wachsenden Ausdehnung der
Staatstatigkeiten” formuleerde, is de voortdurende stijging van de collectieve uitgaven door de meeste economen
inderdaad als een soort wetmatigheid beschouwd. Maatschappelijke krachten en historische tendenties—Wagner
zelf noemde de ontwikkeling van de rechtsstaat, de opkomst van de welvaartsstaat en de bevolkingsgroei en
urbanisatie — hadden een toename van de mate van
overheidsbemoeienis als logische consequentie. De enorme stijging van het niveau van de collectieve uitgaven als
percentage van het nationaal inkomen — in Nederland
van rond 10% omstreeks 1900 tot meer dan 60% nu —
wekte in het licht van de maatschappelijke ontwikkelingen die zich in de twintigste eeuw voltrokken, maar
weinig verbazing. Het hoorde erbij, het sprak vanzelf.
Anders dan natuurkundige wetten, zijn economische
,,wetmatigheden” in de loop van de tijd echter voor verandering vatbaar. Zo is het lang niet zeker dat Wagners
,,Gesetz” na een bijna negentigjarige staat van dienst zijn
eeuwfeest ongeschonden zal halen. Misschien is de snel
stijgende populariteit van het begrip privatisering, niet alleen in ons land maar ook in andere gei’ndustrialiseerde
landen, een signaal dat een lange periode van uitbreiding
van staatsactiviteiten kan worden gevolgd door een inkrimping van de staatsbemoeienis op een aantal terreinen.
In ons land is de privatisering van twee zijden en met
twee verschillende oogmerken naar voren geschoven.
De Commissie-Vonhoff heeft privatisering aangeprezen
als middel om de bestuurlijke problemen van de overheid
te verlichten; en in het kader van de operatic ,,Heroverweging collectieve uitgaven” hebben ambtenaren onderzocht of privatisering zou kunnen bijdragen tot een oplossing van de financiele problemen in de overheidssector. Het merkwaardige is echter dat noch de Commissie-Vonhoff noch de Commissie Heroverweging erg aannemelijk heeft weten te maken waarom privatisering veel
zou kunnen bijdragen tot vermindering van hetzij de
financiele hetzij de bestuurlijke problemen van de overheid. Vooralsnog zijn de positieve verwachtingen van
privatisering op weinig concreets gebaseerd 1).
lets meer houvast biedt de studie Sanering in de collectieve sector van prof. dr. P. B. Boorsma 2). Daarin
worden naast resultaten van literatuuronderzoek enkele
micro-economische argumenten aangedragen waarom
het overhevelen van taken van de overheid naar de marktsector tot een efficientere voorzieningswijze en daardoor
tot financiele voordelen zou kunnen leiden.
In de eerste plaats zal — theoretisch gesproken — een
bedrijf dat opereert in de marktsector streven naar een
bedrijfsomvang waarbij de gemiddelde kosten minimaal
zijn (optimale schaalgrootte). De schaal van een overheidsbedrijf daarentegen wordt gewoonlijk gedetermineerd door de bestuurlijke indeling (gemeente, provincie),
hetgeen in het geheel niet hoeft overeen te stemmen met
wat bedrijfseconomisch optimaal zou zijn.
In de tweede plaats betekent voor bedrijven inde marktsector de concurrentie van andere bedrijven of de vrees
voor het toetreden van nieuwe concurrenten een prikkel
tot het verhogen van de efficiency. Deze prikkel is bij de
meeste overheidsbedrijven of-instellingen of minder sterk
aanwezig of wel ontbreekt geheel.
ESB 5-8-1981
In de derde plaats kan het verschil in motivatie tussen
een manager van een particulier bedrijf en zijn collega bij
een overheidsinstelling een rol spelen. In het particuliere
bedrijfsleven heeft de manager veelal direct belang bij het
opvoeren van de winst: dit levert hem salarisvoordeel,
vergroot zijn promotiekansen e.d. Hij zal zich inspannen
de afzet te vergroten of de kosten te verlagen. De manager
van een overheidsinstelling daarentegen vaart eerder wel
bij een verhoging van de uitgaven en uitbreiding van het
aantal ondergeschikten, hetgeen hem een hogere rang,
hoger aanzien en hoger salaris kan opleveren.
Tegenover deze argumenten die voor privatisering
zouden kunnen pleiten, kunnen echter ook overwegingen
staan tegen (vergaande) privatisering van bepaalde activiteiten. Deze worden met name naar voren gebracht door
de ambtelijke werkgroep die in het kader van de heroverwegingsprocedure in het bijzonder de mogelijkheden van
privatisering heeft onderzocht. Er kunnen minimumeisen
aan het voorzieningenniveau zijn gesteld waaraan de particuliere sector niet voldoet, ongewenste monopolievorming in particuliere handen moet worden tegengegaan, er kunnen strategische economische belangen op
het spel staan (stimuleren van speerpuntactiviteiten), en
allerlei andere doelstellingen die de overheid nastreeft en
die los staan van de voorziening op zich (zoals het garanderen van arbeidsplaatsen), kunnen pleiten voor een collectieve voorzieningswijze. De ambtelijke werkgroep is
binnen de korte tijd die haar ter beschikking stond niet
verder gekomen dan het opstellen van een lijst van onderwerpen waarbij enigerlei vorm van (verdere) (gedeeltelijke)
privatisering te overwegen valt. Aan een financiele kwantificering komt zij niet toe. Daarentegen noemt Boorsma
wel bedragen betreffende de rijkstaken die voor gehele of
gedeeltelijke privatisering in aanmerking zouden kunnen
komen. De vermelde begrotingsposten belopen ca. f. 9
mrd., of wel 8% van de rijksbegroting.
Blijkt al uit de rapportage in het kader van de „ Heroverweging collectieve uitgaven” dat de ambtenaren niet
zo warm lopen voor privatisering, nog sterker komt dit
naar voren uit de readies van ambtenarenorganisaties.
Voorzitter Dutman van de ABVA/ KABO meende zelfs
dat er sprake is van een Internationale lobby van het bedrijfsleven voor privatisering, die tot afbraak van de verzorgingsstaat kan leiden. Deze lobby zou nu ook in
Nederland veld winnen en reeds tot in de regering doorgedrongen zijn. Het verschijnsel privatisering dient volgens de ABVA-voorzitter in de kiem te worden gesmoord.
De meningen over wat privatisering zou kunnen betekenen voor het verlichten van de financiele en bestuurlijke problemen van de overheid zijn verdeeld, maar nog
nauwelijks onderbouwd. Voor hooggespannen verwachtingen is het te vroeg, maar categorische afwijzing lij kt mij
evenzeer misplaatst. Er is zeker aanleiding de mogelijkheden tot privatisering zonder vooringenomenheid aan
nader onderzoek te onderwerpen.
L. van der Geest
1) Zie ook J. S. Knipscheer, Privatisering, ESB, 29 april 1981.
2) P. B. Boorsma, Sanering in de collectieve sector, TH Twente,
Onderafdeling der Bestuurskunde, Enschede, 1981.
737