Ga direct naar de content

Collectieve sector en budgettaire discipline

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 11 1981

Maatschappijspiegel
verwonderen dat het kabinet een brief
heeft doen uitgaan over een herwaardering van collectieve uitgaven, waarin
de profijtgedachte weer eens van stal
wordt gehaald. Deze gedachte roept beden~ingen ?p voor zover het profijtbegInsel welIswaar kan rekenen op politiek~. populariteit, maar het de vraag is
of ZIJ bIjdraagt tot wat men beginselvaste belastingheffing zou kunnen noemen. Aan deze vraag zal hieronder aandacht worden besteed, met name in het
DRS. H. J. VAN DE BRAAK
kader van het zogenoemde,fiscale isolationisme.
Tegenover de opvatting, dat belastingtheorie niet veel meer is dan een technische beschouwing over de voor- en
Inleiding
nadelen van verschillende belastinger in het navolgende betoog enkele zuItypen, staat de opvatting dat het belaslen worden belicht.
Een even opmerkelijk als bekend feit
tingrecht – via haar belastingbeginsevan de laatste decennia is de stormlen – een principiële inbreng dient te
achtige groei van de collectieve sector
Ontwikkelingen
hebben bij de vormgeving van het belaselementair opgevat als het geheel va~
tingstelsel dat fungeert als belangrijkste
voorzieningen waarvoor de heffing als
Meest in het oog springend is natuurbron van overheidsinkomsten 3). Zo bebekostigingsinstrument fungeert. Oflijk het financieringstekort van de overschouwd, is er reden om het lanceren van
schoon een bevredigende verklaring
heid, dat verwijst naar de bittere noodprofijtgedachten met enige argwaan te
voor deze ontwikkeling vooralsnog ontbezien.
zaak van budgettaire discipline I). Zo’n
breekt, doen diverse partiële verklarindiscipline omschrijf ik dan maar gemaksDe genoemde herwaardering van colgen de ronde. Zo zou het budgettaire
halve als de bereidheid en het vermogen
lectieve uitgaven en overheidsactiviteigedrag van gepassioneerde belangenvan de overheid om een zowel econoten komt natuurlijk niet uit de lucht
groepen, politici en ambtenaren – in
misch als rechtsevenwicht op de rijksvallen. Zij leek immers bij uitstek het
samenhang met de beslisregels van de
begroting te realiseren.
middel voor de grote bezuinigingen in
parlementaire democratie – een opToen het kabinet-Van Agt aantrad gaf
het kader van de Io/o-operatie, doch is
waartse druk uitoefenen op de omvang
de overheid 4,5% van het nationaal inkovanwege de lange procedure niet toegevan de overheidsuitgaven. Met name
men méér uit dan zij ontving, inmiddels
past. Hoe dan ook, in principe zou die
auteurs als James Buchanan en Richard
bedraagt dat verschil meer dan 7%. De
herwaardering een continu karakter
Wagner hameren bij voortduring op een
vergroting van dat financieringstekort
moeten hebben, bij voorkeur blijkend uit
ondermijning van de begrotingsdisciplilijkt toe te schrijven aan een drietal
de miljoenennota’s 4).
ne door het keynesiaanse denken.
factoren. Allereerst zijn er de tegenvalDe behoefte aan een grotere rationaliWat daarvan zij, de expansieve groei
lende belastingopbrengsten als gevolg
~ering en disiplinering van het rijksvan de collectieve sector heeft ten minste
van teruglopende bestedingen, maar namkomsten- en uitgavenbeleid is van
eentweetal belangrijke gevolgen bewerktuurlijk ook door – moeilijk te kwantilangere datum. De onstuimige groei van
stelligd. In de eerste plaats is het vrij
ficeren – belastingfraude en aanverwan~~ collectieve uitgaven heeft tegelijkerbesteedbaar inkomen aanmerkelijk afgete vormen van belastingvermijding 2).
tIJd een toenemende aandacht voor budnomen, zodanig dat ideeën à la Ftiedman
Daarnaast is er de toegenomen overgettaire methoden en technieken ontopduiken ten gunste van grotere besteheidssteun aan het bedrijfsleven in de
ketend. Wat betreft het inkomsten beleid
d!ngsvrijheid. In de tweede plaats
vorm van WIR-premies e.d. Ten slotte
valt te wijzen op de – tot dusver weinig
vmdt een massale afwenteling van collecheeft de aanmerkelijke stijging van de
suc~esvolle – pogingen om de belastingtieve lasten plaats, waardoor het ecouitkeringen voor (arbeidsongeschikte)
heffmg te vereenvoudigen en voorts op
nomisch proces een ander verloop krijgt
werklozen de collectieve uitgaven omhet streven om te komen tot een zekere
dan de overheid voor ogen staat. Voor
hooggestuwd.
coördinatie tussen premie- en belastingzover de omvang en inrichting van de
heffing. Daarnaast zijn er andere ratioTegen deze achtergrond – maar narijksbegroting hier in het geding is, zijn
naliseringspogingen ter zake van inflatietuurlijk meer tegen de voorgrond van het
er ontwikkelingen te bespeuren waarvan
komende verkiezingscircus – zal het niet

Collectieve sector en
budgettaire discipline

Slot
In dit artikel hebben we getracht langs
een historische lijn de argumenten te
bespreken, waarmee tot dusver vóór of
tegen verlenging van het begrotingstijdvak is gepleit. Hoewel het recente voornemen om de bestaande constitutionele
mogelijkheid van een tweejaarlijkse
begrotingsopstelling weer af te schaffen
de indruk wekt dat de aloude discussie
over de begrotingsperiodiciteit nu dan
eindelijk in het voordeel van de jaarbegroting is beslecht, blijkt dit bij nader
inzien toch allerminst het geval.
. Wij althans, belandden bij onze oor-

deelsvorming hierover in een patstelIing
die de gedachte deed opkomen aan verzoening van vóór- en tegenpleiters door
middel van een tussenoplossing. Die
tussenoplossing behelst een procedurele
overlapping bij de opstelIing van tweejaarlijkse begrotingen. Hoewel van overlappingen doorgaans geen bezuinigingen uitgaan, is dat in dit geval echter
anders. De beoogde besparing ligt besloten in de institutionalisering van de
heroverwegingsactiviteit die door een
dergelijke dakpanprocedure
mogelijk
wordt gemaakt.
G. J. Bakker

I) ~. G. J. Haselbekke, De collectieve sector m het web van het financieringstekort
ESD, II februari 1981, blz. 140.

2) 1? A. A~~r~gtse, De economie van de belastmgvermljdmg, ESD, 23 juli 1980, blz.
83.!: “Hoewel no~ steeds uit onderzoeken
bhjkt, dat de houdmg ten opzichte van legale
vormen van belastingvermijding toleranter is
dan ten opzichte van illegale vormen, moet
toch w~rden aangenomen dat zowel de legale
als de Illegale vormen een z~d~n!ge omvang
heb~en aangenomen dat de jundlsche classi.
ficatIe voor het economisch onderzoek irrelevant en onbruikbaar is”.
3) H. J. Hofstra, Over belastingbeginselen
Weekblad voor Fiscaal Recht, 8 novembe;
1979, blz. 1214.
4) P. B. ~oorsr.na, Het uitgavenbeleid: de
njksbe~rotmg,. m: A. Hoogerwerf (red.),
OverheIdsbeleId, Alphen aan den Rijn 1978
blz. 305 en 306.

,

247

neutrale belastingheffing, alsook de opstelling van een faciliteitenbegroting, die
de gederfde middelen – met name vanwege belastinguitgaven – in beeld zou
moeten brengen 5).
Wat betreft het uitgavenbeleid is er
een reeks technieken en maatregelen te
noemen, gericht op verbeterde allocatie
en prioriteitenstelling van de collectieve
sector zoals: kosten-batenanalyse, doelstellingenanalyse, programmabudgettering, prestatiebegroting 6). De merites
van dit soort budgettaire hulpmiddelen
zullen hier niet aan de orde worden gesteld, veeleer de vraag in hoeverre budgettaire discipline in de collectieve sector
afhankelijk is van wat zich – in termen
van loonniveau en rendementsniveau in de particuliere sector aftekent. Beide
sectoren zijn immers in hoge mate interdependent – bijvoorbeeld doordat zich
over en weer afwentelingstendenties
voordoen -, dusdanig dat budgettaire
discipline staat of valt met gedisciplineerde loonvorming.
Het dubieuze profijtbeginsel

Kort geformuleerd komt het profijtbeginsel neer op een heffingsbasis,
waarbij zoveel mogelijk rekening wordt
gehouden met de mate waarin groepen
belasting betalers van overheidsvoorzieningen profiteren. In feite vindt hier een
nabootsing plaats van de prijsvorming,
in die zin dat prestaties en tegenprestaties op elkaar worden afgestemd. In
Nederland is de profijtgedachte in een
politieke omlijsting gepousseerd door
het kabinet-Biesheuvel. In de regeringsverklaring van 1971 heette het, dat de
regering voor deze gedachte een ruime
plaats wilde inruimen. De toelichting
luidde als volgt: “Daaronder wordt gewoonlijk verstaan, dat men de werkelijke
kosten van bepaalde overheidsdiensten
in de eerste plaats in rekening brengt bij
hen die van die diensten gebruik maken.
Steeds zal bij beslissingen over subsidit!ring gedacht moeten worden aan de
offers die anderen daarvoor brengen.
Met de versterking van de profijtgedachte beoogt het kabinet extra bronnen
van draagkracht aan te boren. Het beschouwt deze gedachte dan ook niet als
tegengesteld aan het draagkrachtbeginsel, maar veeleer in het verlengde ervan”.
De prof*gedachte pleegt over het
algemeen nogal irritatie en weerstand op
te roepen, getuige het feit dat zij in
1971 – collegegeldverhogingen! – vrij
snel op de achtergrond is geraakt. Ten
dele heeft die afkeer vermoedelijk te
maken met het feit, dat het veeleer opportunistische dan principit!le overwegingen zijn die aan haar introductie en
werkingssfeer ten grondslag liggen 7).
Dat wil zeggen, de nood van de schatkist maakt het profijtdenken weliswaar
begrijpelijk maar daarmee nog niet altijd
overtuigend. Illustratief in dat opzicht
is de cryptische taal in de genoemde regeringsverklaring: “Met de versterking
van de profijtgedachte beoogt het kabi248

net extra bronnen van draagkracht aan
te boren” (curs. HJvdB). Belastingtheoretisch gezien, is deze uitspraak
discutabel voor zover niet duidelijk
wordt hoe profijt- en draagkrachtbeginsel worden gedefinieerd resp. zich tot
elkaar verhouden.
Vorig jaar is over de profijtgedachte
nader gerapporteerd door het Instituut
voor het Onderzoek van Overheidsuitgaven in Een prijs voor onderwijs;
naar een rechtvaardige toepassing van
de profijtgedachte, opgesteld op verzoek
van de bewindsman voor Onderwijs en
Wetenschappen. Een van de conclusies
luidt dat individuele baten een grotere
rol kunnen spelen bij de verdeling van
de onderwijslasten. Populair geformuleerd betekent dit dat de overheid best
meer geld – tijdens en vooral na de
studie – zou mogen vragen voor opleidingen, voor zover die een persoonlijke
investering vertegenwoordigen en een
dito rendement opleveren. Op zich zelf
is dat zeker geen onzinnige gedachte:
waarom zou men op kosten van de gemeenschap een goed betaalde werkkring
mogen verwerven en waarom. zou het
bedrijfsleven zo goedkoop zijn dure
medewerkers mogen recruteren?
Deze rubriek wordt verzorgd door
de vakgroep Sociaal-Economisch Beleid
van de Erasmus Universiteit Rotterdam

De bezwaren en nadelen van zoiets
als “profijtelijke studiebelasting” zijn
niettemin talrijk en zwaarwegend. Laat
ik er twee noemen. In de eerste plaats
staat het profijtbeginsel hier allesbehalve neutraal tegenover de doelstelling van
het gelijke-kansenonderwijs. Als veranderde bekostiging zou worden ingevoerd,
dan zou op zijn minst bekend moeten
zijn wat het vermoedeIijke effect daarvan is met het oog op de bevordering
van gelijke kansen: leidt een hogere
eigen bijdrage er wellicht toe, dat sommigen – ondanks hun’ capaciteiten van studeren worden afgeschrikt? In de
tweede plaats dient de introductie van
het profijtbeginsel op principit!le overwegingen te berusten, voor zover aan de
hand van de tertiaire inkomensverdeling
inderdaad kan worden aangetoond dat
sommigen aanwijsbaar meer profijt hebben van de overheid dan anderen. Voor
het beleid is immers het verschijnsel van
belang, dat kinderen uit gezinnen die tot
de hogere inkomensdecielen behoren
langer gebruik maken van duurder
onderwijs, vergeleken met kinderen uit
lagere decielen. Beschikbare effectstudies wijzen weliswaar in die richting,
maar vormen vooralsnog zeker geen
stevige basis voor een gewijzigd bekostigingsbeleid. Daarvoor zijn longitudinale gegevens nodig ter zake van langetermijnverschuivingen in de onderwijsparticipatie
en
inkomensverdeling.
Wordt zulk beleid tóch gebaseerd op,
of liever gezegd gelegitimeerd door,
genoemde effectstudies, dan zou dit tot

een rampzalige beleidsverarming kunnen leiden 8).
Al met al is de nodige argwaan ten
opzichte van het profijtidee – als politiek hobbelpaard – op zijn plaats, wat
niet weg neemt dat het profijtbeginsel
een serieuze rol kan spelen bij het realiseren van budgettaire discipline. Voorwaarde is echter dat de profijtgedachte
niet, zQals zo vaak, wordt verpakt als
politieke losse flodder, die even snel is
gelanceerd als vergeten. De rechtsgronden van heffingsprincipes kunnen nu
eenmaal niet straffeloos worden genegeerd. Bovendien dient bij de toepassing van het profijtbeginsel ernstig rekening te worden gehouden met de
– onbedoelde en ongewenste – consequenties voor de inkomensverdeling.
Rationalisering van primaire inkomensverschillen zou vermoedelijk wel eens
effectiever kunnen zijn dan symptoombestrijding in de vorm van extra lasten
(“excess burdens”) aan de heffingenzijde en! ofbaten zonder profijt (“benefit
deficiencies”) aan de uitgavenzijde 9).
Het Haarlemmerolie-effect

De mengeling van naïviteit en willekeur waarmee het profijtbeginsel van tijd
tot tijd opduikt, verwijst naar een discussie die vooral in belastingrechtelijke
kringen leeft, namelijk over de zogeheten
relativiteit van de beginselen van belastingheffing. Met name Van den Tempel
en Hofstra hebben op dit punt meermalen de degens gekruist 10). Het ligt
daarom voor de hand om die polemiek
in het kort te releveren, omdat zij van
gewicht is voor wat ik budgettaire
discipline heb genoemd.
De herdruk van Hofstra’s Inleiding
tot het Nederlands belastingrecht in
1970 is door Van den Tempel aangegrepen om de inhoud en betekenis van het
begrip belastingbeginsel te kritiseren.
De-discussie-voor-twee-heren centreert
zich op een drietal vragen: a. dient de
belastingjurist zich te beperken tot het
5) J. C. M. Kervers en F. Roemers, Het inkomstenbeleid van de overheid, in: Hoogerwerf, a.w., blz. 328 en 329.
6) Voor de prestatiebegroting zie de recente
beschouwing van C. A. Hazeu, Prestatiebegroting op proef; een tussenstand, Open-‘
bare Uitgaven, december 1980, blz. 298-307.
7) In dat verband zij herinnerd aan het belas.
tingpolitieke ideaal van de gelede budgette.
ring, waar in eerdere beschouwin~en aandacht aan is besteed, zie: ESB, 16 Juli 1980,
blz. 816 en 5 november 1980, blz. 1248.
,
8) Vgl. M. P. van der Hoek en A. van de
Zwan, Kanttekeningen bij de tertiaire ink .,
mensverdeling, Openbare Uitgaven. I ju
1978, blz. 87-89.
9) Vgl. D. J. Wolfson, De wereld waarin .
leven, Beleid & Maatschappij, 1980, nt
3/4, blz. 82.
10) A. J. van den Tempel, Hofstra ‘s inleidi
WFR, 7 januari 1971, blz. 2-12; H. J. Hofst
De kern van de zaak, WFR, 8 juli 197
blz. 525-533; A. J. van den Tempel, .
einde van de belastingbeginselen, WF
21juni 1979, blz. 697-706; H. J. Hofstra,O
belastingbeginselen, WFR,8 november I
blz. 1213-1220.

..• eldende recht of mag van hem worden
g
belastingbeginselen gaandeweg is gerelagroeiende onvrede, onder meer blijkend
verwacht, dat hij ook zijn bijdrage levert
tiveerd (Haarlemmerolie is een uit vroeuit teruglopend vergaderbezoek en een
..tot het vinden van “het goede recht”;
gere tijden bekend kwakzalversmiddel,
wat teruglopend ledental.
b. zijn de criteria voor goed belastingbestaande uit terpentijn met in zwavel
Het dilemma tussen koopkracht en
recht, zoals die in de belastingbeginseverhitte lijnolie).
werkgelegenheid, alsook de tegenstelling
len en -theorieën worden neergelegd
Hofstra ontkent de integratie van betussen de bonden, berust vermoedelijk
“oude koek”, waarover reeds lang welastingheffing in het algemene overop verschillende percepties van de ecotenschappelijke duidelijkheid bestaat;
heidsbeleid allerminst, maar legt m.i. de
nomische situatie. Standpunt bepalingen
c. welke plaats dient in het universitaire
vinger op de zwakke plek voor zover aan
hangen wellicht samen met uiteenlopenonderwijs te worden ingeruimd voor een
de “infiltratie” van nevendoeleinden een
de situaties in de afzonderlijke bedrijfsweloverwogen inzicht in de belastingzekere gemakzucht niet vreemd is. Zo
takken, afgemeten aan loon- en rendebeginselen?
zijn veel belastinguitgaven waarschijnmentsniveau 14). Ligt het gemiddelde
De centrale stelling van Van den Temlijk ingegeven door de omstandigheid,
bruto uurloon in de industrie als geheel
pel luidt dat de integratie van de belasdat het parlement gemakkelijker bereid
op f. 14,70, in de voedings- en genottingheffing in het algemene overheidsis een belastingvermindering te aanvaarmiddelenindustrie bedraagt het f. 13,89.
beleid – men denke aan allerlei nevenden dan een rechtstreekse subsidie die
Verhoudingsgewijs ligt het rendementsdoeleinden zoals inkomensherverdeling
drukt op het uitgaventotaal. Zo bezien
niveau iil de voedings- en genotmiddeof welvaartsbevordering door middel
doet zich hier een curieuze variant van
lenindustrie met 9,7% vrij hoog, zeker
van stimulering van investeringen _
de “camel nose”-tactiek voor. De vraag
vergeleken met de gemiddelde rentabilide autonome functie van belastingis in ieder geval, waarom belastingteit in de chemische industrie (3,6%), de
beginselen heeft doen vervallen. Met
heffing aldus moet worden verzwaard
textielindustrie (2,1%) en de metaal- en
andere woorden, veelal hebben belasmet regelingen die departementen zélf
elektronische industrie (3,0%). Op die
tingmaatregelen een complementair kaniet kunnen of willen uitvoeren resp.
manier ligt de conclusie voor de hand,
rakter gekregen ten opzichte van andere
opnemen in hun begrotingshoofdstuk.
dat een samenhang zou mogen worden
beleidsinstrumenten. Het aspect van de
Overschatting van de nevendoeleinden
verondersteld tussen de tegengestelde
belastingheffing – aldus Van den Temvan belastingheffing – en daarmee van
prioriteitenstelling van de bonden én
pel – dat wij gewend zijn de verdeling
doelmatigheidsoverwegingen
leidt
het loonniveau resp. rendementsniveau
van collectieve lasten te noemen, is niet
dan tot een onderschatting van rechtvan de bedrijfstakken. Tegen deze achanders dan een onderdeel van het inkovaardigheidsoverwegingen zoals deze
tergrond is het niet zo vreemd, dat de
mens-, of ruimer, het sociaal-econozich in de belastingrechtelijke heffingsvoedingsbond kiest voor koopkrachtmisch beleid. Uit de eigenschappen van
principes manifesteren. Anders gezegd,
handhaving en de industriebond voor
het fiscale instrument kunnen geen
het evenwicht tussen doelmatigheid en
werkgelegenheidsbehoud door middel
, rechtsbeginselen worden afgeleid, ook al
rechtvaardigheid lijkt hier in het gedrang
van loonmatiging.
blijven de profijt- en draagkrachtte komen. Hofstra eindigt de polemiek
Die verdeeldheid pleit op het eerste
gedachte nuttig als methoden in het algedan ook met een strijdlustige zinsnede:
gezicht voor een gedifferentieerd en gemene beleid. Kortom, “tientallen jaren
“Indien er één rechtsgebied is waarop
decentraliseerd loonbeleid, dat tegemoet
zoekenhei)ben veel belangwekkends ophet beroemde woord van Augustinus
komt aan de specifieke wensen en progeleverd, maar geen deugdelijke belasvan toepassing is, dat zonder gerechtigblemen van groepen vakbondsleden resp.
tingbeginselen” I I).
heid de overheid niet anders dan een
bedrijfssectoren. Als zodanig sluit dat
Hofstra vindt de opvattingen van zijn
roversbende is, dan is het wel het belasook ten dele aan bij de wens van werkopponent uiterst onaantrekkelijk voor
tingrecht” 13). Ofschoon hiermee het
geverszijde – men zie de discussienota
de theorie en praktijk van de belastinglaatste woord over de principiële betekeAnders werken van het NCW – tot geheffing. Belastingtheorie wordt zo imnis van belastingbeginselen niet is gedecentraliseerd overleg. De daarin vermers gedegradeerd tot een technische
zegd, is niettemin duidelijk dat diezelfde
vatte afwijzing van centrale loonpolitiek
beschouwing over de voor- en nadelen
beginselen onmisbaar zijn bij budgetmiskent echter de problematische savan verschillende belastingtypen en
taire discipline.
menhang tussen het begrotings- en ar-maatregelen en verliest daarmee de
beidsvoorwaardenoverleg. De voorstelmogelijkheid van een eigen principiële
len van Fase voor een betere, gecoördiinbreng. Dat laat zich demonstreren
neerde besluitvorming’ zijn op dit punt
Ge4isciplineerde loonvorming
aan de hand van warrige kamerdebatde moeite waard. Elders heb ik de plaats
ten, waar begrippen als draagkracht en
van de collectieve sector in het stelsel
Zoals de collectieve sector niet los van
herverdeling vaak door elkaar heen
van arbeidsverhoudingen nader uitgede particuliere sector kan worden beworden gebruikt en principiële aspecten
werkt, o.m. waar het gaat om de afschouwd, kan de budgettaire discipline
– herinnerd zij aan het debat over de
stemming tussen het rijksbegrotings- en
van de overheid niet straffeloos worden
recenteaccijnsverhogingen – nauwelijks
arbeidsvoorwaardenoverleg 15).
geïsoleerd van de mate waarin ook de
meespelen. Kortom, “het gevolg is enersociale partners bereid en in staat zijn
zijds dat de principiële structuur van het
tot .beheerste loonvorming. Zijn de
H. J. van de Braak
belastingstelsel vrijwel nooit ter sprake
voorgaande ingrepen in de loonvorming
komt – het gaat in feite steeds over
incidenten of moet gerekend worden
.kwesties van dosering – en anderzijds
met een blijvende beheersing in termen
dat een werkelijk onderling debat (bevan (be)geleide loonpolitiek? De econohalve dan over details) niet plaatsmische recessie heeft met name de vakvindt” 12).
beweging voor problemen geplaatst. Het
De kern van de zaak betreft de om11) Van den Tempel, a.w., 1979, blz. 705.
dilemma tussen koopkracht en werk12) Hofstra, a.w., 1979, blz. 1214.
vang en betekenis van nevendoeleinden
gelegenheid houdt de FNV intern ver13) Idem, blz. 1220.
in de belastingheffing. Van den Tempel
deeld in haar oogmerk om te komen tot
14) Zie: Sociale Maandstatistiek, mei 1980,
constateert, dat de ontdekking van de
een gemeenschappelijk arbeidsvoorwaarblz. 60; Statistiek van balans en resultatenmogelijkheden die belastingheffing als
rekening beurs-NV’s, 1978,blz. 71.
denbeleid voor 1981. De industriebond
15) W. J. P. M. Fase, Vijfendertig jaar looninstrument van algemeen overheidskiest voor loonmatiging, terwijl de voebeleid in Nederland, Alphen aan den Rijn,
beleid blijkt te bieden, in de loop der
dingsbond en de dienstenbonden op1980, blz. 273 e.v.; H. J. van de Braak, Overtijd een soort Haarlemmerolie-effect
heid, arbeidsverhoudingen en neo-corporatisteren voor handhaving van de koopheeft gesorteerd, waardoor de richtingme, in: W. van Voorden (red.), Arbeidsverkracht tot en met modaal. Behalve die
houdingen uit model. Alphen aan den Rijn
gevende, d.i. principiële, betekenis van
interne verdeeldheid is er ook een
(ter perse).
249

Auteur