Het gat van Nederland
In de afgelopen maanden viel het financieringstekort
opnieuw tegen. Over 1980 zal het uitkomen op ruim 7%
van het nationaal inkomen in plaats van op de geraamde
6%. Wat nu? Voor 1981 stond immers het terugdringen
van het financieringstekort tot zo’n 5’/2% hoog genoteerd
op het boodschappenlijstje van menig beleidsmaker. Om
die doelstelling alsnog te bereiken zal naar het zich laat
aanzien bij ,,ongewijzigd beleid”dit jaar ,,extra” moeten
worden omgebogen.
Zijn er andere oplossingen denkbaar? Wat te zeggen
van het sneller laten draaien van de bankbiljettenpers,
lenen bij de OPEC, nog meer loonmatiging of, om eens
uit te halen, een geconcerteerde actie van de EG of OESO?
Of ligt het toch meer in de lijn aan de eerder gestelde grens
van het financieringstekort vast te houden? In dit verband
is van belang waaraan het tegenvallen van de economische
ontwikkeling — vergeleken met de derde dinsdag van
September — is te wijten. Ten dele zit ‘m dat in de bouw.
Hiertegen zijn inmiddels maatregelen getroffen. Het
grootste deel van de tegenvaller betreft evenwel de export.
Deze stagneert en is de afgelopen tijd achtergebleven bij
de internationale handel.
Hoe te reageren nu de tegenvallers in hoofdzaak toe
te schrijven zijn aan de structurele zwakte van onze
economic in internationaal verband? Het antwoord
daarop lijkt simpel, namelijk de nationale tering naar de
nationale nering zetten. Dit betekent onder meer dat we
het ons als semi-OPEC-land niet kunnen permitteren er
nog langer een financieringstekort van ruim f. 20 mrd. op
na te houden. Het aanvankelijk nagestreefde financieringstekort van 5’/2% voor 1981 mag in dat geval dan ook
geen papieren tijger blijven. Extra ombuigingenen/ofeen
verzwaring van de collectieve-lastendruk en/ of — bovenop de al genomen loonmaatregel — additionele loonmatiging zou, in kort bestek, de taakstelling voor het beleid in 1981 kunnen zijn. En van een geconcerteerde internationale actie is — ook tijdens ons EG-voorzitterschap
van de eerste helft van dit jaar — beslist geen goedkope
oplossing te verwachten.
Om met het laatste te beginnen; een geconcerteerde
internationale actie van bestedingsstimulering (d.w.z. het
handhaven of eventueel het verder ophogen van nationale
financieringstekorten) behoort thans niet tot de reele
mogelijkheden. Vandaag de dag kampen vele landen met
hoge financieringstekorten respectievelijk een hoog in-
ESB 21-1-1981
flatietempo. Internationaal bestaat de overtuiging dat de
huidige problemen niet afdoende met bestedingsstimulansen kunnen worden bestreden.
De optie om het dan te zoeken in handhaving van
een uit de hand gelopen begrotingstekort en dit inflatoir
te financieren lijkt evenmin de aangewezen weg. Natuurlijk is het denkbaar, behalve een beroep op Zijlstra, te
lenen bij de OPEC. Beide vormen van financiering zijn
echter sterk af te raden. Het sneller laten draaien van de
nationale bankbiljettenpers leidt onvermijdelijk tot een
verder uit het lood slaan van de betalingsbalans. Dit met
alle nadelige gevolgen van dien voor de koers van de gulden en het inflatietempo. Het lenen bij de OPEC heeft
eveneens bepaalde zwarte kanten. Met name is een punt
dat deze leningen t.z.t. zullen moeten worden afgelost.
Dit betekent dat na verloop van tijd een structurele kapitaalexport naar de OPEC op gang zal komen. Gelet op
het feit dat in de jaren tachtig ook onze export van aardgas
terug zal lopen lijkt een dergelijk beleid — bezien vanuit
de doelstelling van het nastreven van betalingsbalansevenwicht — nogal lichtvaardig.
Het alternatief, dan maar extra lenen op de kapitaalmarkt, is evenmin aantrekkelijk. Bedacht zij dat ook dan
de betalingsbalans verder onder druk komt te staan. Dit
leidt — conform de grondslagen van het monetair beleid
— tot een monetaire verkrapping. De aldus afgedwongen
monetaire verkrapping is echter beslist niet optimaal voor
het wel en wee van onze nationale economic. Nadeel is
vooral dat de daarmee gepaard gaande rentestijging discriminatoir uitpakt op de diverse nationele bestedingscategorieen. Met name de investeringen in outillage en in
de woningbouw komen daarmee onder druk te staan.
En juist deze categorieen zijn van essentieel belang voor
onze groei.
Anders gezegd, het ware beter indien het vereiste nationale afslankingsproces plaatsvindt bij minder strategische
bestedingscategorieen zoals de consumptieve bestedingen (loonmatiging) of de overheidsuitgaven (extra ombuigingen). In termen van eonomische groei en werkgelegenheid is onze nationale economic dan beter af.
A. Knoester*
*Verbonden aan de Directie Algemene Economische Politiek
van het Ministerie van Economische Zaken.
65