Ga direct naar de content

Dubbele belasting van uitgedeelde vennootschapswinsten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 21 1981

Dubbele belasting van
uitgedeelde vennootschapswinsten
PROF. DR. S. CNOSSEN*
De uitgedeelde winst van een vennootschap wordt in ons land, behalve met de
vennootschapsbelasting, getroffen met inkomstenbelasting bij de ontvanger van het dividend.
De dubbele heffing is niet alleen onbillijk, zij is ook inefficient. Zij bevordert
winstinhouding en de aanwending van ingehouden winst in weinig produktieve richtingen,
houdt de vorming van risicodragend vermogen tegen en leidt in het algemeen tot een suboptimale
allocatie van kapitaal. In dit artikel worden deze bezwaren tegen het huidige systeem
toegelicht en worden mogelijke verbeteringen op hun merites beoordeeld. De auteur is van
mening dat ook in Nederland zou moeten worden besloten tot de invoering van een
verrekeningsstelsel waarbij de vennootschapsbelasting over uitgekeerde winst wordt
aangemerkt als voorheffing op de inkomstenbelasting.
Inleiding
De economische groei in Nederland, en in andere industriele
naties, zal in de toekomst waarschijnlijk meer gaan afhangen
van produktiviteitsverhogingen dan van grotere aanwendingen van arbeid en natuurlijke hulpbronnen. In dat licht wint
de vraag aan belang of, en op welke wijze belastingen de efficiente allocatie van middelen doorkruisen. Niet gewenste verstoringen dienen in ieder geval te worden voorkomen. De
dubbele belasting van uitgedeelde vennootschapswinsten is
zo’n verstoring. Zij belemmert het optimaal functioneren van
de kapitaalmarkt en heeft daardoor tot gevolg dat het ree’le
nationale inkomen kleiner is dan zonder die verstoring het
geval zou zijn geweest.
In dit artikel wordt een pleidooi gehouden voor de invoering van het verrekeningsstelsel dat het mogelijk maakt de
vennootschapsbelasting over de uitgedeelde winst te verrekenen met de inkomstenbelasting die de aandeelhouder over het
door hem ontvangen dividend verschuldigd is. Onder een
dergelijk stelsel zal de werking van de kapitaalmarkt verbeteren, waardoor ook het ree’le nationale inkomen gunstig wordt
beinvloed. Het verrekeningsstelsel zal daarnaast tot gevolg
hebben dat het aandelenbezit meer wordt gespreid dan thans.
In maatschappelijke zin betekent dit een hechtere verankering van de vrije ondernemingsgewijze produktie.
Het aan de orde gestelde onderwerp wordt hierna behandeld aan de hand van een vijftal vragen:
— wat is dubbele belastingheffing?
— wat zijn de gevolgen van de dubbele heffing?
— hoe kunnen de verstoringen worden gemitigeerd?
— hoe moeten de verschillende alternatieven worden gewaardeerd? en
— waarom is de positie van het aandeel van zo groot belang?
Wat is dubbele belastingheffing?
De vennootschapsbelasting is een vreemde eend in de fiscale bijt. De winst die door een vennootschap is behaald,
wordt, een kleine nuance daargelaten, in zijn geheel belast
naar een proportioned tarief van 48%. Bij de bepaling van die
winst wordt geen rekening gehouden met uitdelingen (dividenden) die aan aandeelhouders worden gedaan ter beloning
66

van het door hen ter beschikking gestelde vermogen. Integendeel, die uitgedeelde winst wordt bij hen nogmaals belast
naar tarieven die van aandeelhouder tot aandeelhouder kunnen verschillen — afhankelijk van de grootte van het dividend en het overige inkomen — maar die marginaal zullen
varie’ren van 17,5% tot 72%. Van elke f. 100 winst-v66r-belasting moet, in geval uitdeling plaatsvindt, in totaal f. 65 aan de
fiscus worden afgedragen, indien die winst in de 32%-schijf
valt (dan wordt die winst dus volledig dubbel belast) en f. 81
belasting, indien de winst in de 64%-schijf zou vallen (in welk
geval de winst voor een kwart wordt ,,overbelast”). Deze situatie nu: belastingheffing van vennootschappelijke winst zonder rekening te houden met de uitgedeelde winst of, wat in
beginsel op hetzelfde neerkomt, heffing van inkomstenbelasting over dividendinkomen zonder rekening te houden met
de daarover reeds betaalde vennootschapsbelasting, dat
noemen we, terecht, een vorm van dubbele belastingheffing.
Wie het individu aanmerkt als de primair gerechtigde tot
de tegenwaarde van zijn inbreng in het produktieproces, zal
de vennootschapsbelasting niet kunnen rijmen met algemeen
aanvaarde principes — die in de belastingwetenschap rechtsgronden worden genoemd — van belastingheffing, zoals het
draagkrachtbeginsel. Vennootschappelijke winst is immers
inkomen dat qua aard en functie niet verschilt van ander kapitaalinkomen, zoals huur, rente en pacht, of van arbeidsinkomen, zoals loon en salaris. Niet valt in te zien dat juist de
uitgedeelde winst dubbel zou moeten worden belast. Natuur-

*De auteur doceert fiscale economic aan de Erasmus Universtiteit
Rotterdam. Dit artikel is een bewerking van een voordracht gehouden ter gelegenheid van Effect “80: de dag van het aandeel op 5 november 1980 in het Nederlands Congresgebouw te ‘s-Gravenhage,
georganiseerd door de Vereniging voor de Effectenhandel, de Nederlandse Centrale Vereniging voor de Effectenhandel, de Nederlandse
Centrale Vereniging van Beleggingstudieclubs en de Vereniging Effectenbescherming. Het artikel bouwt voort op een aantal eerdere
publikaties van de auteur, waaronder De belasting van de toekomst?,
oratie, Deventer, 1978; Moet onze vennootschapsbelasting niet op
de helling?, ESB, 31 oktober 1979, biz. 1130-1137, en Heryorming
van de Inkomstenbelasting, Weekblad voor Fiscaal Recht, jg. 1980,
nr. 5465, biz. 901-934. Van belang zijn ook de door de auteur geredigeerde bundel Het verrekeningsstelsel in opmars: wat doet Nederland?, Deventer, 1979 en het boek van Charles E. McLure, jr., Must
corporate income be taxed twice?, Brookings Institution, Washington D.C., 1979.

lijk is de vennootschap een zelfstandig juridisch en economisch subject, maar dat heeft niets te maken met het draagkrachtbeginsel dat uitsluitend op mensen van vices en bleed
kan worden betrokken. Ook de vennootschapsbelasting
komt te rusten op de schouders van natuurlijke personen,
hetzij in hun rol van kapitaalverschaffer of ondernemer, hetrij in die van consument of werknemer. Bij hen zal beoordeeld en gemeten moeten worden of, en in hoeverre zij de belasting dragen. In de optiek van het draagkrachtbeginsel is de

vennootschap niet meer dan een conduit voor het inkomen
van de aandeelhouder. Er is daarom geen plaats voor een extra belasting op uitgedeelde winst, noch, zo moet ik daaraan
toevoegen, voor een mogelijke voorkeursbehandeling van ingehouden winst.
De dragende gedachte van de vennootschapsbelasting kan
ook niet worden gezocht in het profijtbeginsel. Niet te weerleggen valt dat de vennootschapsvorm een groot aantal voordelen kan bieden, zoals beperkte aansprakelijkheid, gemakkelijke overdraagbaarheid van eigendomsrechten en toegang
tot nationale en internationale kapitaalmarkten. Deze faciliteiten, van hoe groot belang ook, zijn echter, evenals bijvoorbeeld het recht op vergadering of vrije meningsuiting, praktisch kosteloos. Daarom is het dan ook niet mogelijk daar wel

een belasting voor in rekening te brengen. Er zijn natuurlijk
wel andere aanwijsbare en toerekenbare voordelen die vennootschappen hebben van door de gemeenschap getroffen
voorzieningen. Te denken valt aan de kosten van het wegenen vaarwegennet, of van milieuvoorzieningen. Maar het zal
duidelijk zijn dat de winst als heffingsgrondslag geen deugdelijke maatstaf is om aan de onderliggende ,,cost-benefit”-relatie gestalte te geven. Daar zijn selectieve belastingen voor nodig, zoals heffingen op het wegverkeer, en niet-traditionele
accijnzen, zoals milieuheffingen.
De vennootschapsbelasting wordt derhalve niet gedragen
door algemeen aanvaarde principes voor de belastingheffing,
in casu het draagkrachtbeginsel of het profijtbeginsel. In een
rechtvaardig belastingstelsel is geen plaats voor de dubbele
heffing. Toegegeven moet worden dat we al lang gewend zijn
aan de dubbele druk en dat aannemelijk is dat hij in vroeger
jaren is verkapitaliseerd in de vorm van lagere aandelenkoersen, met andere woorden dat de dubbele heffing gedragen is
door de toenmalige houders van aandelen die niet noodzakelijkerwijs dezelfde personen behoeven te zijn als de huidige
bezitters. Door sommigen wordt de vennootschapsbelasting

dan ook wel gerechtvaardigd met het adagium dat een oude
belasting een goede belasting is. Maar dit kan de erfzonde
niet legitimeren: hoewel er daardoor geen ongelijke behandeling tussen verschillende vormen van kapitaalinkomen behoeft te bestaan, discrimineert de vennootschapsbelasting
wel ten gunste van inkomen uit arbeid.
Wat zijn de gevolgen van de dubbele heffing?

De dubbele heffing is niet alleen onbillijk, zij is ook inefficient. Zij verstoort de optimale allocatie van kapitaal en het
doelmatig functioneren van de kapitaalmarkt, de aandelenmarkt daaronder begrepen. De distorsies die optreden noemenwede excess burden van de vennootschapsbelasting:
door de dubbele druk vindt een vermindering van reele inkomens plaats die groter is dan het bedrag aan belasting dat
in de schatkist vloeit. In dit verband dient te worden benadrukt dat een wezenskenmerk van ,,excess burdens” is dat,
indien zij worden geelimineerd, de economische positie van
sommige groepen — kapitaalverschaffers, maar mogelijkerwijs ook werknemers — kan worden verbeterd, zonder dat de
economische positie van anderen behoeft te verslechteren.
Een belangrijke taak van de econoom is derhalve deze ,,excess burdens” op te sporen en aan de kaak te stellen.
De verstoringen die de dubbele druk op de kapitaalmarkt
veroorzaken, zijn drieerlei. In de eerste plaats zal de dubbele
druk winstinhouding stimuleren. Daardoor zullen kunstmatig gelden aan de kapitaalmarkt worden onthouden, die zoESB21-1-1981

doende niet aan de ,,test of the market place” worden onderworpen. Het is dan mogelijk dat deze gelden niet voor de rendabelste doeleinden worden aangewend, maar bijvoorbeeld
voor de verfraaimg van de kamer van de directeur of de personeelskantine, in plaats van voor research, innovatie of uitbreiding van het machinepark. Bedrijven met een gunstige
,,cash-flow”-positie zullen hun produktieapparaat uitbreiden, ook al is het rendement op de nieuwe investering kleiner
dan dat van vergelijkbare investeringen in andere bedrijven
die minder winst hebben om in te houden. In dit verband
wordt erop gewezen, dat is aangetoond dat de beloningsvoet
van nieuw kapitaal aanzienlijk hoger is dan die van geherinvesteerde winst (en ook hoger dan de beloningsvoet van
vreemd vermogen). Ook is het mogelijk dat oude bedrijven
met grote reserves aan liquide middelen hun marktpositie
zullen versterken door middel van fusies in plaats van door
vergroting van hun produktiecapaciteit. Hoewel deze middelen zodoende wel de kapitaalmarkt kunnen bereiken, zullen
dit soort fusies de monopolistische tendensen in het bedrijfsleven versterken. Dit zal de startpositie van nieuwe bedrijven
niet ten goede komen, en, meer in het algemeen, het concurrentieklimaat van de economic verslechteren.
In de tweede plaats zal de dubbele heffing ertoe kunnen leiden dat ondernemers voor hun totale vermogensvoorziening
verhoudingsgewijs meer vreemd dan eigen vermogen aantrekken. Nieuw eigen vermogen is duurder dan vreemd vermogen, omdat dividend niet aftrekbaar is voor de fiscale
winstbepaling en rente wel. De brutowinst van de vennootschap moet groter zijn om een zelfde beloning aan verschaffers van aandelenkapitaal te verstrekken als aan obligatiehouders. De ten dele aan de dubbele druk toe te schrijven
voorkeur voor schuldfinanciering (die nog versterkt wordt
door de inflatie) doet de invloed van de risicomijdende
schuldeiser toenemen. Uit gepubliceerde jaarrekeningen
blijkt dat het aandeel van het vreemd vermogen in het balanstotaal van ter beurze genoteerde, industriele fondsen opliep
van 54% in 1965 tot 75% in 1977. Deze verslechtering van de
verhouding tussen eigen en vreemd vermogen houdt een
ernstig gevaar in voor de solvabiliteit van de onderneming.
Immers, een steeds groter gedeelte van het totale rendement
dient voor de betaling van rente te worden aangewend. De
onderneming wordt kwetsbaarder voor een conjuncturele
omslag die gepaard gaat met een daling van het rendement
over het totale vermogen beneden de vergoeding die voor het
beschikbaar stellen van vreemd vermogen moet worden
betaald.
In de derde plaats zal de dubbele druk de efficientste verdeling van kapitaal tussen de vennootschapssector en de nietvennootschapssector kunnen verstoren. Door de hogere belasting van kapitaalinkomen in de vennootschapssector, zal
de netto beloning van kapitaal dat door vennootschappen
wordt aangewend, kleiner zijn dan de beloning die dat kapitaal in de niet-vennootschapssector kan verdienen. Daardoor
zal zich een kapitaalstroom naar de laatste sector in beweging
zetten die net zo lang doorgaat totdat de netto-beloningsvoeten in beide sectoren weer gelijk zijn. Dit betekent dat de produktie in de vennootschapssector een kleiner dan optimale
omvang heeft. Tevens dient te worden gewezen op de verstoringen die optreden indien eenmanszaken en maatschappen
om fiscale redenen de vennootschapsvorm kiezen voor het
uitoefenen van hun bedrijf of beroep; hier is sprake van een
suboptimale beslissing die ook in een welvaartsverlies resulteert.
Samenvattend blijkt derhalve dat de efficiente werking van
de kapitaalmarkt kan worden bevorderd en het regie nationale inkomen worden vergroot door:
• winstuitdeling te stimuleren, hetgeen investeringen door
nieuwe bedrijven zal vergemakkelijken en het concurrentieklimaat van de economie zal verbeteren;
• de fiscale discriminatie tegen het eigen vermogen op te heffen door dividend en rente op gelijke voet te behandelen.
De kans op faillissementen zal daardoor kleiner worden;
67

• de dubbele druk te verlichten waardoor kapitaal van minder produktieve aanwendingen in de niet-vennootschapssector naar produktievere aanwendingen in de vennootschapssector zal vloeien en de belasting minder invloed zal
uitoefenen op de keuze van de rechtsvorm van de onderneming.
De welvaartsverliezen van de vennootschapsbelasting dienen te worden beklemtoond nu in de wetenschappelijke literatuur steeds meer bewijzen worden aangevoerd dat de overbelasting van kapitaal, waaronder de dubbele heffing, de kapitaalvorming drukt en ertoe leidt dat kapitaal en arbeid niet
in hun efficie’ntste verhouding kunnen worden gecombineerd, hetgeen resulteert in een lager dan optimaal arbeidsaandeel in het nationale inkomen. Met andere wobrden, het
is mogelijk dat de dubbele heffing door werknemers wordt
gedragen in de vorm van een grotere werkloosheid dan nodig
is.
Hoe kunnen de verstoringen worden gemitigeerd?
De distorsies van de dubbele heffing en, meer in het alge-

meen, van de dubbele belasting van besparingen, zouden
kunnen worden geelimineerd door de belastingen naar inkomen en winst te vervangen door een synthetische belasting
naar de consumptie. In tegenstelling tot een inkomstenbelasting, die besparingen dubbel treft, is een consumptiebelasting
neutraal ten aanzien van de keuze tussen tegenwoordige en
toekomstige consumptie. Een consumptiebelasting leidt niet
tot heffing van belasting op winst uit ondernemingindienhet
met het bedrijfsvermogen behaalde resultaat niet wordt ver-

f. 500, zoals onlangs is voorgesteld door de ministers van
Financien en Economische Zaken in een aan de Voorzitter
van de Tweede Kamer gerichte brief van 15 September
1980;
2. een verlichting op vennootschapsniveau in de vorm van
een aftrek van primair dividend — een idee dat al lang in
Nederland leeft en kortgeleden weer naar voren is geschoven door de President van De Nederlandsche Bank;
3. een verlichting op aandeelhouders- en vennootschapsniveau in de vorm van een volledige verrekening van de op de
uitgedeelde winst betrekking hebbende vennootschapsbelasting met de inkomstenbelasting van de aandeelhouder,
waarbij de uitgedeelde winst tevens naar een lager tarief
wordt belast dan de ingehouden winst; dit stelsel wordt in
de Bondsrepubliek toegepast.
Hoe moeten de verschillende alternatieven
worden gewaardeerd?

De voorgestelde vrijstelling van dividendinkomen, die ook
in de Verenigde Staten in zwang is, zal nauwelijks corrigerend
werken op de verstoring van de financieringsbeslissing. Op
vennootschapsniveau blijft rente aftrekbaar en dividend niet.
De vrijstelling heeft tot gevolg dat dividendinkomen niet
meer in overeenstemming met het draagkrachtbeginsel wordt
belast. Overigens zal de dividendvrijstelling het sparen kunnen bevorderen, omdat de verdeling van de druk van de inkomstenbelasting in zijn geheel genomen minder progressief
wordt. Deze conclusie baseer ik op de bevinding dat dividenden hoofdzakelijk in de hogere schijven van het inkomstenbe-

lastingtarief terechtkomen, en op de veronderstelling dat hogere inkomensgroepen meer sparen dan lagere inkomens-

teerd. In tegenstelling tot de inkomsten- en vennootschapsbelasting is een consumptiebelasting neutraal ten aanzien van

groepen. De vrijstelling is te rechtvaardigen voor zover zij

de investerings- en de financieringsbeslissing; zij verstoort de

een gelijkere behandeling tussen dividend en rente-inkomen

verhouding tussen eigen en vreemd vermogen niet. Ook is een
consumptiebelasting inflatieneutraal. De maatstaf van heffing wordt immers automatisch in reele waarden gemeten.
Een dergelijke belasting zal de spaarneiging positief kunnen
beinvloeden. Dat laatste is een belangrijke eigenschap, omdat
aannemelijk is dat bij een voortschrijdende inkomensnivellering de omvang van de besparingen zal afnemen en het karak-

bewerkstelligt; immers, er geldt reeds een (saldo)vrijstelling

voor rente. Maar in dit verband is het van belang crop te wijzen dat niet alle rente-inkomen in de praktijk wordt aangegeven; de facto zal de belastingheffing derhalve tegen dividendinkomen blijven discrimineren.
Terwijl de dividendvrijstelling de dubbele druk verlicht op

ter zal veranderen (grotere voorkeur voor risicomijdende be-

aandeelhoudersniveau, zo mitigeert het ter discussie gestelde
stelsel van aftrek van primair dividend de druk op vennoot-

leggingen).
Hoewel ik van oordeel ben dat inkomen in versneld tempo
is geatrofieerd als indicator van economische en politieke
macht of sociale status, en, in plaats daarvan, de feitelijke behoeftenbevrediging — consumptie — een belangrijkere

pen gelijk percentage van het statutaire aandelenkapitaal
wordt onder deze methode aftrekbaar gesteld van de winst.
Het voordeel van de belastingverlichting komt daarom in

plaats heeft ingenomen in het leven en het denken van het in-

dividu — een ontwikkeling waarbij de belastingheffing dient
aan te sluiten —, is de keuze tussen inkomen of consumptie
als grondslag voor de belastingheffing echter uiteindelijk

schapsniveau. Immers, een kennelijk voor alle vennootschap-

eerste instantie bij de vennootschap terecht, zeker indien de

faciliteit niet aan de werkelijke uitdeling wordt gekoppeld.
Winstuitdeling wordt zodoende niet direct bevorderd. Dit is
een bezwaar van dit stelsel, dat ook in Denemarken heeft gegolden, maar daar is ingeruild voor het verrekeningsstelsel.

terug te voeren tot een waarde-oordeel. Ethici en politici

Bovendien is het stelsel alleen te rechtvaardigen als het pri-

dienen de belastingwetenschap te vertellen welke grondslag hun voorkeur heeft. Kiezen zij voor inkomen in plaats
van consumptie, dan is een volledige integratie van vennoot-

maire dividend wordt betrokken op het werkelijke eigen vermogen van de vennootschap, een in de praktijk onhanteerbaar begrip. Ook zal een redelijke beloning van kapitaal van

schaps- en inkomstenbelasting de ideale oplossing voor het
probleem van de dubbele druk. In een zuiver inkomensbegrip

bedrijf tot bedrijf verschillen, dat wil zeggen het gelijke

behoort de gehele vennootschappelijke winst — zowel ingehouden als uitgedeelde winst — aan de aandeelhouders te
worden toegerekend. Zo de vennootschapsbelasting gehand-

percentage kan te hoog of te laag zijn. Zonder een band metde
uitgedeelde winst betekent het stelsel een aan een vrij arbitraire
basis (het statutair geplaatste en gestorte aandelenkapitaal)
gerelateerde verlaging van het tarief van de vennootschaps-

haafd blijft, zou zij, evenals bijvoorbeeld de dividendbelas-

ting. Ten slotte levert het stelsel moeilijkheden op in inter-

ting, het karakter krijgen van een voorheffing op de inkomstenbelasting. Fiscaal-technisch is volledige integratie echter
(nog) niet te verwezenlijken, met name niet voor grote, open
vennootschappen met een groot aantal aandeelhouders en

nationaal verband, omdat het in vele gevallen onmogelijk
is een adequate naheffing in de vorm van dividendbelasting
in de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting vastgelegd te krijgen.
De derde mogelijkheid is de invoering van het verrekeningsstelsel, een vorm van verlichting van dubbele druk die
—juist om de kapitaalmarkt beter te doen functioneren — in
de afgelopen twintig jaar door zeven van de negen lidstaten
van de Europese Gemeenschap is ingevoerd. De verlichting wordt bereikt door aandeelhouders een krediet te verstrekken voor de belasting die de vennootschap reeds voor

bewijzen van deelgerechtigdheid tot het vermogen, die gere-

geld van eigenaar verwisselen.
Zoals wel vaker het geval is, zijn we daarom ook voor het
probleem van de dubbele heffing aangewezen op naastbeste
oplossingen. Daarvan laat ik er drie de revue passeren:
1. een verlichting op aandeelhoudersniveau in de vorm van
een gedeeltelijke vrijstelling van dividendinkomen, b.v. tot
68

hen heeft betaald over de uitgedeelde winst. Fiscaal-technisch
is het stelsel derhalve te vergelijken met de dividendbelasting;

de vennootschapsbelasting over de uitgedeelde winst fungeert immers als een voorheffing (ook wel verrekenbare heffing genoemd) op de inkomstenbelasting. In de EG bestaan er
twee hoofdvarianten van het verrekeningsstelsel:
a. het Frans-Engelse systeem, dat de aandeelhouder slechts
toestaat een gedeelte van de reeds voorgeheven vennootschapsbelasting in mindering te brengen op zijn inkomstenbelasting;

b. het Duitse stelsel dat de aandeelhouder toestaat de gehele
‘•.’ vennootschapsbelasting te crediteren en waarbij het tarief
op de uitgedeelde winst tevens lager is dan het tarief op de
ingehouden winst.

Hoewel zulks geen betekenis heeft voor de volledigheid van
de verrekening, houdt het lagere tarief van het Duitse stelsel
‘ wel in dat de verlichting ten dele op vennootschapsniveau
I wordt verstrekt. We zouden daarom ook kunnen zeggen dat

het Duitse stelsel de bedoelingen van de dividendvrijstelling
: en het stelsel van aftrek van primair dividend op systema’ tische wijze combineert.
‘• De positie van ondernemingen met internationale vertakkingen — de ministerie’le brief wijst daar ook op — is ten onzent het voornaamste hinderblok voor de invoering van het
verrekeningsstelsel. Ten aanzien van deze ondernemingen
kan het verrekeningsstelsel namelijk een niet-neutrale grensoverschrijdende werking hebben, indien de door hen uit het
buitenland ontvangen dividenden, alhier, bij doorstoting,
aan een compenserende belasting zouden worden onderworpen. Met uitzondering van Belgie en Italic, heffen vijf EG-lidstaten deze belasting, omdat immers niet kan worden gezegd
dat de uit het buitenland afkomstige winst aan de nationale
vennootschapsbelasting onderworpen is geweest. Indien, en
voor zover de buitenlandse winst door een zelfde belasting
wordt getroffen als de binnenlandse winst, is de compenserende heffing een vorm van internationale dubbele belasting
die onder meer tot gevolg zal hebben dat investeringen in het
eigen land relatief aantrekkelijker worden gemaakt.
Deze dubbele belasting kan echter worden gemitigeerd of
voorkomen: in de eerste plaats door bij de rangschikking van
de voor uitdeling in aanmerking komende winsten, de buitenlandse winst het laatst op te tassen; in de tweede plaats door,
in geval uitdeling plaatsvindt, de compenserende heffing alleen in te stellen met betrekking tot het verschil tussen de werkelijk in het buitenland betaalde belasting en de belasting die
verschuldigd zou zijn indien de buitenlandse winst aan de
binnenlandse vennootschapsbelasting onderworpen zou zijn;
of in de derde plaats, en minder elegant dan de bovengenoemde methoden, door de compenserende heffing eenvoudig achterwege te laten. Het element van internationale dubbele belasting kan ook — evenals het geval is met de dividendbelasting — geheel of gedeeltelijk worden geelimineerd door middel van bilaterale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting.
Uit empirisch onderzoek naar de effecten van een overgang
van de bij ons vigerende, zogenaamde klassieke vennootschapsbelasting naar het verrekeningsstelsel, blijkt dat verrekening kennelijk stimulerend werkt op de winstuitdelingen.
De uitdelingsbeslissing zal dan echter nog worden verstoord
door het grote verschil tussen het toptarief vande inkomstenbelasting en het tarief van de vennootschapsbelasting. In vele
gevallen zal er zodoende nog een sterke prikkel tot winstinhouding blijven bestaan, die alleen ongedaan kan worden
gemaakt door het toptarief van de inkomstenbelasting te
verlagen. Zouden beide tarieven gelijk worden gemaakt, zoals
in de Bondsrepubliek is gebeurd, dan zullen, bij volledige verrekening, aandeelhouders met hogere inkomens geen voordeel meer hebben bij winstinhouding en zullen aandeelhouders met lagere inkomens op winstuitdeling aandringen. Het
welvaartsvoordeel van volledige integratie zal daardoor toch
grotendeels kunnen worden bereikt.
De verlichting van de dubbele druk onder het verrekeESB 21-1-1981

ningsstelsel zal een positief effect hebben op de aandelenmarkt (en indirect op de waarde van andere vermogensbe-

standdelen). Verwacht mag namelijk worden dat de koersen
zullen stijgen met de gekapitaliseerde waarde van de toegenomen winst-na-belasting. Dit vormt een welkome injectie
voor de beurs die, meer dan enige andere sector van de kapitaalmarkt, lijdt onder de gevolgen van de stagflatie. Hogere
koersen zullen ook de plaatsing van nieuw aandelenkapitaal
vergemakkelijken, het geen op haar beurt de positie van het
eigen vermogen in de onderneming kan versterken en de invloed van het vreemd vermogen terugdringen.
Waarom is de positie van het aandeel van zo groot belang?

Nieuw aandelenkapitaal is niet alleen gewenst voor de verbetering van de financieringsstructuur van de onderneming;
additioneel vermogen is ook nodig voor het opvoeren van het
niveau van de investeringen die, als ik het juist zie, de bedrijvigheid zullen moeten aanzwengelen. De vraag naar investeringsgoederen is thans minder krachtig dan de vraag naar
consumptiegoederen. Een belangrijk gegeven is ook dat
in de komende jaren een grote hoeveelheid investeringen uit

voorgaande jaren zal moeten worden vervangen. Tevens zal
Nederland zich in de toekomst waarschijnlijk meer moeten
richten op hoogwaardige, research-intensieve produkten;
ook dat vraagt nieuwe investeringen. Daarbij moet worden
overwogen dat de sleutel tot het in stand houden en, zo mogelijk, opvoeren van de investeringen bij het rendement ligt, dat
niet alleen een normale vergoeding over het gei’nvesteerde
vermogen dient te omvatten, maar ook voorsprong- en risicopremies. In tijden van economische malaise dient de risicopremie groter te zijn dan in normale tijden, omdat het vertrouwen in de toekomst geringer is.
Hoewel er derhalve alles aan gelegen is de zieke rendementen te verbeteren, zal een herleving van de aandelenmarkt
voor de toekomstige kapitaalvorming en de economische
groei van cruciaal belang zijn. En het is in dit verband dat
winstuitdeling fiscaal dient te worden bevorderd: het is de
spiering die moet worden uitgegooid om de kabeljauw van
het nieuw eigen vermogen te vangen. In het verleden heeft
winstinhouding een strategische rol gespeeld in de nationale
kapitaalvorming, maar ook al verbeteren de rendementen,
dan houden we nog een langdurende dalende tendens van de
winsten. Bovendien is het van essentieel belang dat winsten
van oppottende, meestal oude vennootschappen, naar groeiende, meestal jonge, maar winstarme vennootschappen worden gesluisd. Ook daarom is het gewenst de kapitaalmarkt
beter te doen functioneren.

De vraag naar nieuw aandelenkapitaal zal moeten concurreren met de vraag naar vermogen van gezinshuishoudingen
en overheid. Ten aanzien van de vraag van gezinshuishoudingen is het derhalve noodzakelijk dat het rendement op aandelen hoger is dan het (impliciete) rendement op risicomijdende
beleggingen en duurzame consumptiegoederen. Waarschijnlijk nog belangrijker is dat de overheid haar beslag op de kapitaalmarkt aanzienlijk verkleint; idealiter zou zij misschien
in het huidige tijdsgewricht een netto aanbiedster van kapitaal moeten zijn; met andere woorden, zij zou een begrotingsoverschot moeten creeren ter delging van haar schulden. In
dit verband verdient de aanbeveling van oud-minister Duisenberg, die heeft voorgesteld de extra aardgasbaten te gebruiken om het financieringstekort omlaag te brengen, de

aandacht.
Het belangrijkste argument, ten slotte, voor een betere integratie van vennootschaps- en inkomstenbelasting heeft te
maken met het heilzame, maar soms fragiele evenwicht tussen politieke en economische macht. In de politieke besluitvorming worden egalitaristische en humanitaire waarden
van medemenselijkheid en medezeggenschap beklemtoond.
Ter verwezenlijking van die waarden is het gewenst dat grenzen worden gesteld aan de ontplooiing van de vrije ondernemingsgewijze produktie, die een hoge prioriteit toekent aan
69

efficiency-argumenten. Aan de andere kant is de vrije ondernemingsgewijze produktie echter ook een essentieel element
voor het optimaal functioneren van onze democratische
rechtsorde. Immers, naast draagvlak voor de sociale voorzieningen, is zij een onmisbaar tegenwicht van de politieke
macht. Juist het aandeel kan een cruciale rol vervullen om dat
tegenwicht inhoud te geven. Daartoe is het noodzakelijk dat
het aandelenbezit aanzienlijk meer wordt gespreid dan thans
het geval is. Het verrekeningsstelsel kan de spreiding van het
aandelenbezit bevorderen, omdat de belastingdruk wordt

verschoven van aandeelhouders die een voorkeur voor dividend hebben (midden-inkomensgroepen) naar aandeelhouders die winstinhouding prefereren (hoge-inkomensgroepen). De met de spreiding van het bezit gepaard gaande spreiding van zeggenschap, zal er toe kunnen bijdragen dat het
aandeel meer zal gaan functioneren als de maatschappelijke
verankering van de vrije ondernemingsgewijze produktie.
S. Cnossen

Auteur