De detailhandel in levensmiddelen
Ontwikkelingen en vooruitzichten
DR. P.M. VAN NIEUWENHUYZEN*
Het gezicht van de detailhandel in levensmiddelen is in de laatste twintig jaar sterk veranderd.
Op alle niveaus van de bedrijfskolom hebben zich schaalvergroting en concentratie voorgedaan.
In dit artikel worden de oorzaken en gevolgen van deze veranderingen toegelicht.
Opvallend is dat het proces van voortdurende aanpassing zich, behoudens enkele
uitzonderingen, zo geruisloos heeft voltrokken. Tevens gaat de aandacht van de auteur
uit naar toekomstige ontwikkelingen in deze branche. Hij ziet voor kleine winkels die veel
service verlenen, en voor gespecialiseerde winkels, in de jaren tachtig betere kansen.
Inleiding
In vergelijking met bedrijfstakken als de industrie, de
scheepsbouw of de bouwnijverheid vertoont het verloop van
de opbrengsten en van de daaraan ten grondslag liggende
activiteiten in d e detailhandel een grote gelijkmatigheid. Deze
gelijkmatigheid is te verklaren uit het feit dat de totale omzet
in de detailhandel nauw verband houdt met de totale consumptieve bestedingen, die op hun beurt een nauwe samenhang vertonen met de hoogte van het nationaal inkomen.
In de relatie tussen de totale omzet in de detailhandel en de
totale particuliere bestedingen is een verandering gekomen
ten nadele van de detailhandelsomzet. Was in de periode
1951 – 1 9 0 het gemiddelde jaarlijkse percentage van de stijging (in constante prijzen) van beide grootheden gelijk, in de
periode 1966- 1978 is de groei van de bestedingen in de
detailhandel duidelijk achtergebleven. In de categorie voedings- en genotmiddelen is de groei van de omzet nog weer
lager geweest dan die in de categorie duurzame gebruiksgoederen en overige goederen en diensten 1). Voor de gehele
detailhandel zou de omzet in 1979 nog enigszins zijn gestegen
(met 0,5%), maar voor 1980 wordt een daling van l%geschat.
Het verloop van de omzet in de detailhandel in voedings- en
genotmiddelen steekt daarbij voor deze twee jaren niet ongunstig af; voor 1979 zou er nog een stijging van 2,596 zijn geweest
en voor 1980 wordt een zelfde daling verwacht als voor d e
gehele detailhandel 2).
Door verschillende oorzaken hebben in de detailhandel in
voedings- en genotmiddelen al vele jaren vele, en soms
ingrijpende, veranderingen plaatsgehad. Het geheel van ontwikkelingen en aanpassingen is voornamelijk te verklaren uit
de mate waarin schaalvergroting en concentratie van ondernemingen zich in deze bedrijfstak hebben voltrokken en uit de
mate waarin deze, processen in verschillende richtingen invloed hebben uit&oefend. Een beschouwing over oorzaken
en gevolgen van deze processen kan inzicht geven in de
ontwikkelingen in de jaren zeventig en aanknopingspunten
bieden voor uitspraken over ontwikkelingen die in de komende jaren zijn te verwachten. Daarbij kan ook het proefschrift
dat door dr. B. Nooteboom onlangs aan de Erasmus Universiteit Rotterdam is verdedigd 3), zeer behulpzaam zijn, doordat
dit het iniicht in een aantal relevante kwantitatieve relaties
met betrekking tot schaalvergroting en concentratie aanzienlijk heeft verbeterd. De resultaten van deze studie zijn, voor
zover ze betrekking hebben o p de detailhandel in levensmiddelen, verwerkt in een recent rapport van het Economisch
Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM) 4). Aan de
ESB 27-8-1980
hand van dit rapport – en uiteraard op basis van de analyses
van Nooteboom -worden in dit artikel enkele opmerkingen
gemaakt over schaalvergroting en ondernemingsconcentratie
in deze branche.
Schaalvergroting en binnen het bedrijf gelegen factoren
Voor genoemd proefschrift is onderzoek verricht naar
kwantitatieve relaties tussen de hoogte van de omzet enerzijds en bepaalde bedrijfskenmerken anderzijds voor drie
typen levensmiddelenwinkels met een algemeen assortiment,
t.w. kruideniersbedieningswinkels, zelfbedieningswinkels en
supermarkten.
De analyse van het verband tussen de omzet, het aantal
arbeidsuren en de Ioonkos!en heeft in de eerste plaats aangetoond in welke mate de omzet per arbeidsuur stijgt bij een
toenemende omzet. In de lagere omzetklassen (binnen elk van
deze winkeltypen) is deze stijging het sterkst, bij hogere
omzetten daalt het stijgingstempo. Voorts is gebleken in
welke mate vermindering van het aantal arbeidsuren heeft
plaatsgehad bij stijgende loonkosten. Deze besparing geschiedt veelal mede door vermindering van de service in
bepaalde opzichten. De mogelijkheden voor besparingen op
het aantal arbeidsuren zijn ruimer bij winkeltypen met een
hoge of zeer hoge omzet. Een derde bevinding was de constatering dat het verloop van de efficiency van d e arbeid (gemeten aan de omzet per arbeidsuur) en daarmede het verloop van
de arbeidskosten een belangrijke invloed heeft uitgeoefend op
de schaalvergroting.
Ten aanzien van het verband tussen de omzet, de winkeloppervlakte en het aandeel van de verkoopoppervlakte in de
winkeloppervlakte valt bij’stijgende omzet een toeneming van
de omzet per m2 winkeloppervlakte waar te nemen. De
stijging van efficiency van d e winkeloppervlakte bij toene-
* Ouddirecteur van het Economisch Instituut voor het Midden- en
Kleinbedrijf.
I ) Koninklijke Bijenkorf Beheer, De vooruitzichten van de detoilhandel en van KBB in een tijd van vertraagdegroei (eerder gepubliceerd in het jaarverslag 197811979 van KBB), blz. 5 resp. 4.
2) Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM),
Het midden- en kleinbedryfin 1979 en 1980, wei 1980, tabel 13.
3) B. Nooteboom, Rerailing. an analysis of the rheory of thefirm,
Amsterdam, 1980.
4 ) EIM, Schaalvergroting en ondernemingsconcenrrotiein de detailhandel in levensmiddelen,juni 1980.
mende grootte van de omzet is echter minder duideiij k dan de
stijging van de efficiency van de arbeid bij het verband tussen
omzet en aantal arbeidsuren. Tevens is een gemiddeld hogere
omzet per m2 winkeioppervlakte geconstateerd naarmate het
aandeel van de verkoopoppervlakte in de totale winkeloppervlakte hoger is. Het zijn vooral de grote verkoopplaatsen die
in dit opzicht een hoge efficiency van de winkeloppervlakte
kunnen bereiken. De uitkomsten van beide relaties duiden op
een relatief gunstige efficiency bij grote verkoopplaatsen,
hetgeen een stimulans voor de schaalvergroting is.
De overige kosten (totale exploitatiekosten minus loonkosten en huisvestingskosten) verlopen gemiddeld evenredig met
de omzet en vormen derhalve een vast percentage van de
omzet. Hetzelfde geldt voor de bruto marge. Als sluitstuk van
deze analyse is aangetoond dat het ondernemersinkomen,
uitgedrukt in procenten van de omzet, eveneens constant was.
Deze laatste bevinding is, uit het gezichtspunt van de invloed
op het proces van schaalvergroting, zeer belangrijk. Wanneer
het ondernemersinkomen bij een tweemaal zo hoge omzet
gemiddeld b.v. slechts anderhalf maal zo groot zou zijn, dan
zou de stimulans tot het vergroten van de omzet veel geringer
zijn. M.a.w. het gunstig verloop van het gemiddeld te bereiken
ondernemersinkomen bij hoge omzetten heeft een zeer positieve invloed gehad op het gaan exploiteren van grote verkoopplaatsen.-k er vermijding van misverstand zij nogmaals
opgemerkt dat de hoogte van laatstbedoelde vaste Dercentag&gelden binnen elk $nkeltype en wel op basis vandoorsnede-analyses.
Op basis van tijdreeksanalyses kan het volgende worden
opgemerkt over de verschillen in ondernemersinkomen tussen
de onderscheiden winkeltypen. Het ondernemersinkomen
lag, uitgedrukt in procenten van de omzet, in de jaren zestig
bij de zelfbedieningsbedrijven vrijwel even hoog als bij de
bedieningswinkels; aan het einde van deze periode zelfs iets
hoger. Deze uitkomst geeft dus een verklaring voordeopmars
van zelfbedieningsbedrijven. Het ondernemersinkomen bij de
supermarkte’n lag, in procenten van de omzet, iets lager dan
bij zelfbedieningsbedrijven 5). Het verschil was echter niet
groot. Gezien de veel hogere omzetten die in een supermarkt
kunnen worden bereikt, wijzen ook deze uitkomsten eropdat
de gemiddeld te bereiken inkomens de opkomst van het
grootschalige winkeltype hebben bevorderd.
Interessant zijn ook de uitkomsten van de analyse van de
groei van de efficiency van de arbeid in de loop der jaren. De
gemiddelde groei van de volume-omzet per arbeidsuur was in
de periode 1965 – 1973 ruim tweemaal zo hoog als in de
periode 1957 – 1965. Dat gold zowel voor zelfbedieningsbedrijven als voor supermarkten 6). Het verschil kan voor een
belangrijk deel worden verklaard uit het gestegen aandeel van
de deeltijdarbeid in de totale hoeveelheid arbeid.
De jaarlijkse groei van de volume-omzet per arbeidsuur is
in de tweede helft van de jaren zeventig afgenomen. De
stijging bedroeg in de periode 1973-1975 nog bijna 8%.
Daarbij moet worden opgemerkt dat het invoeren van het
minimumloon op 1 januari 1974 een zodanig grote loonstijging heeft veroorzaakt dat hiervan een schokeffect is uitgegaan op de omzet per uur. Voor de jaren 1976 en 1977 kon
slechts een prognose worden gemaakt; in 1976 zou er neg een
geringe stijging zijn geweest, maar in 1977 een daling.
Om een beter inzicht te verkrijgen in het verloop van de
efficiency van de arbeid in de tweede helft van de jaren
zeventig zouden zo spoedig mogelijk analyses moeten worden
uitgevoerd op bedrijfsgegevens uit recente jaren. De uitkomsten zouden een houvast kunnen bieden voor uitspraken over
verwachtingeh in de komende jaren. Het lijkt aannemelijk dat
deze uitkomsten te zijner tijd zowel voor recente als voor
komende jaren een lage groei of wellicht een daling van de
arbeidsefficiency te zien zullen geven. Immers, de jaarlijkse
groei van twee belangrijke variabelgn in dit verband, de groei
van de bestedingen van voedings- en genotmiddelen en het
stijgingstempo van de loonkosten, lijkt ook voor de komende
jaren beperkt te blijven. Voorts lijkt de rationalisatie in de
detailhandel in levensmiddelen zo ver te zijn voortgeschreden
dat verdere rationalisatie slechts op langere termijn (b.v. door
voortgaande automatisering) nog mogelijkheden biedt. Onder de huidige omstandigheden lijkt verdere verhoging van de
omzet per arbeidsuur nauwelijks nog mogelijk vanwege hel
effect daarvan op de service-verlening. Mede daardoor lijk1
enige stijging van de bruto marge bij bepaalde winkeltypen te
verwachten.
Gevolgen van schaalvergroting
Gevolgen voor de zelfstandige detaillisten
Voor het gaan exploiteren van grote en vooral van zeer
grote verkoopplaatsen door een (aspirant-)zelfstandig ondernemer bestaan enkele belemmerende factoren. In de eerste
plaats kunnen de hoge kosten van de investering worden
genoemd en het hoge bedrag aan eigen kapitaal dat daarbij
nodig is. In de tweede plaats moet worden voldaan aan hogere
eisen van opleiding, kwaliteiten en ervaring van de ondernevan
mer dan bii de ex~loitatie een kleine winkel het geval is.
Voorts weegt de ‘onzekerheid omtrent een redelijkehoogte
van het ondernemersinkomen zwaarder bii hogere investerin”
gen. Deze onzekerheid is weliswaar inherent aan het zelfstandig ondernemerschap, maar er bestaat wel het risico van
aanzienlijk kapitaalverlies wanneer de exploitatie van een
grote winkel blijvend onvoldoende rendabel blijkt te zijn. Om
de genoemde belemmeringen te overwinnen kan economische
samenwerking in een commerciële organisatie een bijdrage
leveren. Over dit onderwerp volgen verderop nog enkele
opmerkingen.
J
Gevolgen voor de groothandel in levensmiddelen; recente
ontwikkelingen in commerciële organisaties
In de groothandel in levensmiddelen met een algemeen
assortiment heeft in belangrijke mate schaalvergroting van de
groothandelsmagazijnen plaatsgehad 7). De oorzaken daarvan zijn voor een deel dezelfde als die van de schaalvergroting
bij de levensmiddelenwinkels. Overigens hebben beide soorten schaalvergroting elkaar versterkt.
Ook in de groothandel heeft zich in sterke mate ondernemingsconcentratie voorgedaan. Bij de commerciële organisaties in de detailhandel met een algemeen assortiment is dit
gepaard gegaan met een groot aantal fusies, vooral onder de
vrijwillige-filiaalbedrijven. Zo daalde bij een achttal vrijwillige-filiaalbedrijven het aantal groothandelsondernemingen
van 119 in 1964 tot 39 in 1978; een daling tot 33%. Een zelfde
tempo van daling viel waar te nemen bij twee – op landelijk
niveau werkende – inkoopcombinaties. Het aantal inkoopcombinaties daalde van 43 tot 14in genoemde periode 8). Het
aantal groothandelsvestigingen daalde minder snel; tot iets
minder dan 45%.
Vooral eerstgenoemde tendens heeft zich sinds 1978 voortgezet. Zo bestaat thans de situatie dat binnen een tweetal
;rijwillige-filiaalbedrijven in feite nog slechts één grotegroothandelsonderneming werkzaam is. Bij enkele andere commerciële organisaties zijn de groothandelsactiviteiten geconcentreerd bij nog slechts een klein aantal ondernemingen. De
concentratie in de groothandel is soms gepaard gegaan met
fusies van groothandelaren uit verschillende commerciële
organisaties. In de nieuwe situatie wordt dan door een
groothandelsonderneming geleverd aan detaillisten, aangesloten bij twee of meer dezer organisaties. Deze mengvorm
was vroeger ondenkbaar. Op bepaalde ontwikkelingen die tot
5) Idem, tabel 3.2.5.1.
6) Idem, tabel 3.2.7.1.
7) Idem, par. 2.5 en 5.3.1.
8) Idem, tabel 2.5.1.
nog andere mengvormen hebben geleid, wordt verderop inHet pakket van diensten dat, naast de activiteiten m.b.t.
inkoop en verkoop, aan de leden-detaillisten wordt verleend,
is in de loop der jaren regelmatig uitgebreid. Drie elementen
zijn daarbij vooral van betekenis geworden:
– een duidelijker structurering van het commercieel beleid
van de groothandelsondernemingen en van de verschillende categorieën van detailhandelsvestigingen van aangesloten ledendetaillisten;
– het tot stand brengen van nieuwe detailshandelsvestigin- advies en hulp bij de financiering van nieuwe detailhan-
delsvestigingen of van uitbreiding van bestaande.
s
Alle drie aspecten houden nauw verband met de noodzaak
tot handhaving en zo mogelijk uitbreiding van het bestand
van leden-detaillisten. Zowel de detaillisten als de groothandelaren worden door het proces van schaalvergroting voor
grote moeilijkheden geplaatst bij het handhaven van de
contin~iiteit.Dit heeft geleid tot een verschijnsel dat sinds een
aantal jaren steeds belangrijker is geworden: het exploiteren
van winkels door de groothandelaren enlof door de commerciële organisatie zelf.
De achterliggende bedoeling van dit proces is dat de
,,eigenwfi~ialen~eleidelijk
zull
vestigen; dat zijn veelal degenen die als bedrijfsleider enige tijd
een filiaal hebben beheerd. De praktijk wijst echter uit dat het
potentieel van degenen die in aanmerking komen om één van
deze winkels over te nemen te gering is. Het bestand aan eigen
winkels is dan groter geworden en dreigt groter te blijven, dan
bij de geplande doorstroming het geval zou zijn geweest.
Daardoor kunnen binnen een commerciële organisatie belangentegenstellingen en conflictsituaties ontstaan.
In het kader van dit artikel kan m.b.t. deze problematiek
slechts worden gewezen op de dissertatie van Petersen 9).
Volgens deze schrijver valt vooral in Duitsland te verwachten
dat in de komende jaren een toenemend aantal winkels door
inkoo~combinaties worden gesticht en aanvankelijk geëxzal
ploiteerd. Hij ziet in die ontwikkeling ook goede mogelijkheden voor franchise-overeenkomsten. waardoor tegemoet
wordt gekomen aan eerdergenoemde belemmeringen &n een
grote verkoopplaats zelfstandig te kunnen exploiteren. In ons
land bestaan wel indicaties van genoemd verschijnsel, maarer
is nog geen studie aan deze problematiek gewijd. Het is
moeilijk om hier over de ontwikkeling van dit verschijnsel een
uitspraak te doen. Er zijn mijns inziens geenaanwijzingen om
te verwachten dat het in betekenis zal gaan afnemen, eerder
het tegendeel.
Gevolgen voor de producenten van levensmiddelen
De sterke positie die de bekende levensmiddelenfabrikanten vroeger hádden ten opzichte van de levensmiddelenhandel, is verzwakt door het toegenomen marktaandeel van de
grote – en vooral van de grootste – detailhandelsondernemingen resp. van grote groothandelsondernemingen en
voorts door het duidelijker gestructureerde marketingbeleid
van enkele belangrijke commerciële organisaties. Door deze
ontwikkelingen dienen de fabrikanten niet alleen rekening te
houden met de consumentenvoorkeuren, maar eveneens met
de specifieke winkelformules van de afnemers. Over de
veranderende commerciële relaties heeft Bunt belangwekkende uitspraken gedaan 10).
Vroeger was de handel in hoge mate passief ten opzichte
van de machtspositie van grote merkartikelfabrikanten. In de
komende jaren zal er een machtsevenwicht ontstaan, waarbij
de problemen van alle geledingen (producent, handel en
consument) wederzijds afhankelijk zijn.
De commerciële relatie tussen fabrikant en handel wordt
door Bunt geschetst als een afhankelijkheidsrelatie, waarbij
een toenemende afhankelijkheid van de producent ten opzich-
ESB 27-8-1980
te van de distribuant wordt geconstateerd. Het inkooppotentieel van de grootste afnemers is, mede door de schaalvergroting, sterk gegroeid. Vooral voor de grootste ondernemingen
zijn de lage inkoopprijzen een belangrijk concurrentievoordeel. Daaruit valt de verdere groei van het marktaandeel van
de grote ondernemingen in de jaren zeventig voor een deel
(waarschijnlijk een belangrijk deel) te verklaren en ook voor
de jaren tachtig lijkt een gunstige inkooppositie een versterkende factor te zullen zijn voor verdere ondernemingsconcentratie. Onder druk van de sterke afhankelijkheid van grote
orders van grote afnemers zullen fabrikanten onder bepaalde
omstandigheden soms extra voordelige leveringsvoo;waarden moeten toestaan. die uitgaan boven de kostenvoordelen
bij de produktie ~ a n ‘ ~ r ooiders en de aflevering van grote
te
partijen.
Gevolgen voor de consumenten
De rationalisatie in het detailhandelsapparaat heeft voor de
consument een aantal gunstige gevolgen gehad. De relatief
geringe prijsstijging van een groot deel van de levensmiddelen
kan ongetwijfeld mede aan deze rationalisatie worden toegeschreven. De invloed van de sterke rationalisatie in de
groothandel mag daarbij overigens niet worden vergeten,
evenmin als die bij de levensmiddelenproducenten. De uitdunning van het winkelbestand heeft overigens ook ongunstige gevolgen gehad.
Hoewel de consumenten tegenwoordig de keuze hebben uit
een groter aantal winkeltypen in de levensmiddelensector dan
voor de schaalvergroting het geval was, vindt mijns inziens
een groot deel van de consumenten dat het bestaande winkelapparaat toch tekortkomingen heeft. Het huidige winkelbestand geeft weliswaar een zekere verscheidenheid in winkeltypen te zien, maar binnen elk winkeltype tevens een grote
eenvormigheid. De dichtstbijzijnde winkel ligt voor velen te
ver weg. De buurtwinkels zijn grotendeels verdrongen door
zeer rationeel opgezette verkoopplaatsen, die het moeten
hebben van een laag kostenniveau dat o.a. wordt bereikt door
beperking van de dienstverlening.
Er is behoefte aan meer differentiatie, o.a. in de vorm van
dichtbij gelegen winkels. In zekere mate wordt aan deze
behoefte reeds tegemoet gekomen door de rijdende winkels.
De opvattingen over verdere uitbreiding daarvan zijn in de
kringen van deskundigen in de levensmiddelenhandel nogal
verdeeld; sommigen menen dat het huidige aantal van ongeveer 2.500 vrijwel stabiel zal blijven. De commerciële organisatie SRV, die is ontstaan uit samenwerking tussen de detailhandel en de groothandel in melk- en zuivelprodukten,
voorziet een toenemende betekenis van dit winkeltype. Er zijn
de laatste tijd, blijkbaar met succes, veranderingen in het
assortiment aangebracht (relatief meer verse produkten)
zowel bij rijdende als bij enkele vaste, kleinere winkels van
deze organisatie. Voortzetting van dit experiment zal in
zekere zin een buurtwinkel-nieuwe-stijl doen ontstaan. Er zijn
ook andere aanwijzingen dat er de mogelijkheden voor een
rendabele exploitatie van kleinere levensmiddelenwinkels
wellicht zullen verbeteren. Over dit onderwerp zullen verderop nog enkele opmerkingen worden gemaakt.
Daling van het marktaandeel van de zelfstandige levensmiddelenwinkeliers
De eerdergenoemde belemmerende factoren voor het gaan
exploiteren van grote of zeer grote verkoopplaatsen door
zelfstandige ondernemers heeft een positieve invloed gehad
9) Dr. H. Petersen, Die Grundung von Einzelhandelsberriebedurch
Einkaufsgenossenschaften des Lebensmirrelhandels; dargestelli om
Beispiel der Bundesrepublik Deutschland, Dänemarks, Finfands.
Norwegens und Schwedens, 1975.
10) J . Bunt, Veranderende commerciële relaries. Leiden, 1976.
op de groei van het marktaandeel van de grote ondernemingen. Het marktaandeel van het midden- en kleinbedrijf in de
detailhandel in voedings- en genotmiddelen als geheel is
verminderd van 76,5% in 1970 tot 71% in 1979 en wordt voor
1980 geschat op 70,5% 1 I). In de detailhandel in levensmiddelen met een algemeen assortiment is de opmars van de grote
ondernemingen nog sterker geweest. Voor 1968 werd het
aandeel van de zelfstandige winkeliers in de totale omzet van
de kruideniersbranche geschat op 62 a 63%; dat is 9 procentpunten lager dan in 1963 12). Voor de periode 1968- 1978 is
door het EIM een daling berekend van 62% tot 57%, terwijl
het aandeel voor 1980 wordt geraamd op 55% 13).
Dat het marktaandeel van de winkeliers met eengespecialiseerd levensmiddelenassortiment hoger ligt dan in de ,,kruideniersbranche” ligt voor de hand. Weliswaar is daar de gemiddelde grootte van de winkels ook toegenomen maar de
voordelen van exploitatie in grote of zeer grote winkels zijn
hier, gegeven de aard van het assortiment, in veel geringere
mate aanwezig. Wel ondervinden deze speciaalzaken indirecte invloed van de opkomst van grote winkels met een algemeen levensmiddelenassortiment; hoe groter deze winkels,
hoe groter doorgaans het aandeel van artikelen uit de branches met een gespecialiseerd assortiment. De terreinwinst van
de grote ondernemingen in de gespecialiseerde branches is
niet in de eerste plaats bereikt door de exploitatie van grote
winkels maar door uitbreiding van het aantal filialen.
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de groei van het
marktaandeel van de grote ondernemingen mede is bereikt
door vermindering van het marktaandeel van de verbmikscoöperaties (coöperatieve consumentenwinkels) van 2,7% in
1970 tot I,]% in 1979 in de totale detailhandelsomzet in
voedings- en genotmiddelen 14).
De uitspraken over het toegenomen marktaandeel van de
grote ondernemingen betekenen uiteraard niet dat het deze
categorie bedrijven allemaal van een leien dakje gaat. Verschillende oorzaken die tot schaalvergroting en ondernemingsconcentratie hebben geleid, hebben uiteraard ook problemen veroorzaakt bij de grote ondernemingen. De groei van
een aantal grote ondernemingen is weliswaar spectaculair
geweest; bij enkele andere is dat geenszins het geval geweest.
Zo kwam De Gruyter in moeilijkheden en werd tien jaar
geleden overgenomen door de SHV. Deze overneming is
blijkbaar geen succes geweest. Het bestand van De-Gruyterwinkels is in de loop der jaren in gedeelten verkocht. Een op
zich zelf zeer interessant verschijnsel is dat tot slot een groot
deel van deze winkels is overgenomen door de Verenigde
Distributie Bedrijven (VDB), een zeer sterk gegroeide groothandelsonderneming die werkzaam is binnen het vrijwilligfiliaalbedrijf Spar. Dit bedrijf is een goed voorbeeld van de
eerdergenoemde ,,mengvorm” van de exploitatie van eigen
winkels door een grossier, naast levering aan winkels van de
leden-detaillisten in de regio van vestiging van de organisatie.
Bij enkele andere grote ondernemingen is de positie versterkt
door fusie. Zo hebben Simon en Albert elkaar al enkele jaren
geleden de hand gereikt en is de, destijds in grootte vierde,
filiaalonderneming Edah deel gaan uitmaken van de, mede
daardoor sterk gegroeide, levensmiddelendivisie van Vroom
en Dreesmann.
De groei van het marktaandeel van de grote ondernemingen is niet alleen toe te schrijven aan de groei van de vanouds
bekende grote filiaalondernemingen, maar voor een deel ook
aan het uitgroeien van een aantal kleineen middelgrote bedrijven tot grote ondernemingen. Eén van de kenmerkende bijzonderheden in de ontwikkelingen in de levensmiddelendetailhandel is dat er, naast vele winkeliers die hun winkel(s)
hebben moeten sluiten omdat zij zich niet voldoende konden
aanpassen, ook een aantal is geweest wier bedrijf in een
betrekkelijk kort tijdsbestek tot een grote onderneming is
uitgegroeid. Daarbij is een volume-omzet bereikt die soms
meer dan honderd maal zo groot is als die van hun oorspronkelijke winkel. Om enkele namen te noemen: Dirk van der
Broek, Jacques Hermans en Fred van der Werff.
De groei van de grote ondernemingen is, vooral in het latere
stadium van uitbouw, gepaard gegaan met diversificatie van
de activiteiten. Vaak werd een filiaalonderneming opgezet in
de gespecialiseerde levensmiddelenbranches en/ of in de horecasector.
Samenwerking tussen een grote filiaalonderneming en
zelfstandige winkeliers op basis van een franchise-overeenkomst lijkt in de komende jaren van toenemende betekenis te
I I) EIM, t.a.p., mei 1980, tabel 15. h.deze publikatie ligt de boven-
grens
– van het midden- en kleinbedrijf in de detailhandel bij 50 werkzame personen.
12) P. M. van Nieuwenhuyzen, Concenrrarie in de derailhandel in
levensmiddelen. in her bijzonder in de kruideniersbranche. 1970,
blz. 125 en 23 1 .
13) EIM, t.a.p.,jun,i 1980, par. 2.3, blz. 17.
14) EIM, t.a.p., mei 1980, tabel 15.
i
E
/
i
worden. Het inkooppotentieel van d e franchisegever wordt
erdoor vergroot. Het beschikbaar stellen van ,,know-how” en
het verlenen van bepaalde diensten wordt gehonoreerd. De
zorgen die aan het beheer van filialen zijn verbonden worden
in zekere zin overgedragen aan de franchisenemer. Deze
verliest weliswaar enigszins zijn zelfstandigheid, maar de
belangrijkste kenmerken van de zelfstandigheid blijven bestaan. Uitgaande van een franchise-overeenkomst, die bedoeld
is om beide partijen tot voordeel te strekken, zal de onzekerheid van de zelfstandige winkelier in bepaalde opzichten en
met name het risico in de moeilijke aanloopperiode kleiner
zijn. Het komt mij voor dat er, niet alleen door franchiseovereenkomsten. steeds meer raakvlakken zullen komen
tussen de belangen van kleine, middelgrote en grote ondernemingen, naast belangentegenstellingen die ongetwijfeld zullen
Het marktaandeel van kleinere levensmiddelenwinkels in de
jaren tachtig
Wanneer kostenstijgingen niet meer goedgemaakt kunnen
worden door een stijgende omzet vanwege de geringe groei
van de totale bestedingen, heeft de individuele ondernemer in
beginsel twee mogelijkheden o m de stijgende kosten te compenseren:
– vergroting van de omzet door verscherping van de prijsconcurrentie;
– verhoging van de bruto marge.
Grote ondernemingen kunnen, o p basis van hun groot
inkooppotentieel, voor een deel van hun verkoopplaatsen het
systeem van lage kostenlgeringe service/ lage kosten (blijven)
toepassen. Het ligt voor de hand dat grote ondernemingen
het, bij stagnerende groei van de bestedingen, vooral in deze
richting zullen zoeken. Gegeven het verwachte verloop van de
individuele besteedbare inkomens zal een groot deel van de
consumenten een gedeelte van zijn inkopen doen in lageprijzen-winkels. Wanneer bij een deel van de winkels stijgende
kosten mede worden opgevangen met hogere bruto marges,
dan lijkt het in eerste aanleg waarschijnlijk dat het marktaandeel van deze winkels zal dalen.
Voor twee winkeltypen die een duidelijk verschillend profiel vertonen, lijkt een zekere groei toch mogelijk. In de eerste
plaats zijn er aanwijzingen dat kleinere winkels die in verschillende opzichten meer service verlenen, in de toekomst betere
mogelijkheden voor een rendabele exploitatie zullen hebben.
De aantrekkingskracht van zelfbedieningswarenhuizen, gelegen aan de rand van een stad of (ver) daarbuiten, is namelijk
verminderd door de sterk gestegen autokosten. Ook valt waar
te nemen dat zowel vanuit enkele commerciële organisaties
als, meer recent, vanuit grote ondernemingen wordt getracht
voor buurtwinkels-nieuwe stiil een geschikte vorm te vinden.
In de tweede plaats bestaat in de sector van de gespecialiseerde
levensmiddelenassortimenten al langere tiid de tendens o m
door middel van nieuwe combinaties van artikelgroepen
nieuwe specialisaties tot stand te brengen.
De grote vraag is of voldoende consumenten bereid zijn
voor de extra dienstverlening (o.a. in de vorm van geringe
afstand) hogere prijzen te betalen. Overigens is het prijsverschil tussen verkoop bij een minimale dienstverlening en bij
die met een relatief hoog serviceniveau thans veel groter dan
vroeger. De extra loonkosten van uitgebreide dienstverlening
wegen t.o.v. de inkoopwaarde veel zwaarder dan bij het
vroegere loonpeil het geval was. Bij de sombere vooruitzichten omtrent de bestedingen lijkt het onwaarschijnlijk dat de
bereidheid om hogere prijzen te betalen voor meer service, zal
toenemen. Toch is er wel een reden te noemen waarom deze
bereidheid zou kunnen bestaan. Er is wel gewezen op het
enigszins paradoxale verschijnsel dat door de stijgende
welvaart discount-zaken in betekenis toenamen. Besparing op uitgaven voor dagelijkse levensbehoeften ten einde
u
ESB 27-8-1980
,,nieuwew bestedingen van grote omvang te kunnen verwezenlijken, konden deze paradox verklaren. In de toekomst zou
een omgekeerde situatie zich kunnen voordoen: wegens het
wegvallen of verminderen van bepaalde grote uitgaven door
stagnatie of vermindering van het inkomen zal men weer wat
meer service verlangen bij het kopen van voedings- en genotmiddelen en ook bereid zijn daarvoor hogere prijzen te betalen.
Met een beetje snobisme kan dat ook nog wel goed ,,vert
zou uitgaan o p betere bestaansmogelijkheden voor moderne,
kleinere levensmiddelenwinkels d a n rijst daarbij nog de vraag
of dit tevens zou betekenen dat zelfstandige winkeliers weer
wat betere kansen krijgen, zodat aan de daling van hun
marktaandeel een einde zou komen. Met betrekking tot de
aankoop in kleinere winkels zullen zelfstandige winkeliers
veelal een zekere voorsprong hebben. Commerciële organisaties zullen het tot stand komen en de uitbreiding van min of
meer nieuwe typen kleinere winkels stimuleren. Grote ondernemingen zullen evenzeer aan de exploitatie van dit soort
winkels alle aandacht besteden wanneer d e levensvatbaarheid
ervan gunstiger lijkt te worden. Ahold is reeds begonnen met
het openen van buurtwinkels-nieuwe-stijl, en volgens de
vakpers met succes.
Samenvatting
De ontwikkelingen in de detailhandel als geheel worden
gekenmerkt door een vrij grote gelijkmatigheid. Binnen
sectoren, branches en sub-branches is deze gelijkmatigheid
veel minder groot. Er zijn in de laatste decennia voortdurend
vele aanpassingen nodig geweest om de omzet en de winstgevendheid te handhaven. Dat zal ook in de jaren tachtig niet
minder het geval zijn. In dit proces van voortdurende aanpassing hebben zich naar buiten toe betrekkelijk weinig spectaculaire gebeurtenissen voorgedaan. Niettemin is er heel wat
gebeurd. In de detailhandel in levensmiddelen hebben heel
veel zelfstandige winkeliers het veld moeten ruimen voor
grote en zeer grote verkoopplaatsen. Dat is de schaduwkant
van de rationalisatie die in deze sector van de detailhandel
heeft plaatsgehad.
De rationalisatie is tot stand gekomen door aanpassingen
bij een zeer groot deel van de ondernemers. De totaliteit van
die aanpassingen heeft ook in de jaren zeventig wezenlijke
veranderingen in de structuur van de levensmiddelendetailhandel tot gevolg gehad. Ook in de jaren tachtig zal dat nog
het geval zijn. Bij alle moeilijkheden die zich in deze sector
hebben voorgedaan ten gevolge van schaalvergroting en
ondernemingsconcentratie is het toch niet een bedrijfstak die
wordt gekenmerkt door kommer en kwel, hoewel bij de vele
ondernemers die hun bedrijf hebben moeten sluiten, daarvan
wel sprake was.
De rationalisatie in de groothandel in levensmiddelen heeft
de rationalisatie in de detailhandel sterk bevorderd. Ten
aanzien van rationalisatie is er een wisselwerking geweest
tussen detailhandel en groothandel. Ook de producenten van
levensmiddelen – de landbouw daarbij niet uitgezonderd hebben een bijdrage aan de rationalisatie geleverd. Wanneer men de ontwikkelingen in de gehele bedrijfskolom en
de bereikte resultaten op het gebied van rationalisatie beschouwt -een relatief gunstige ontwikkeling van de levensmiddelenprijzen en een relatief gunstig verloop van de werkgelegenheid – dan steken deze resultaten gunstig af bij die in
vele andere sectoren in het bedrijfsleven.
P.M. van Nieuwenhuyzen
947