Energiekroniek
Een reis om de gaswereld in
3000 woorden
DRS. H.C. DE MEIJER*
Inleiding
De titel roept waarschijnlijk associaties op met een bekend boek van Jules
Verne. Associaties in de richting van
futuristische denkbeelden zijn echter niet
juist. Wel klopt de vergelijking wanneer
ze slaat op het korte bestek voor de reis
die op het programma staat en op het
boeiende van het gebied, dat we zullen
doortrekken.
Op onze tocht zullen we een aantal
belangrijke plaatsen aandoen. Er is grote
kans op herkenningspunten omdat deze
gebieden aLeerder werden bezocht of uit
reisbeschrijvingen bekend zijn. Wellicht
worden deze keer enkele accenten anders
gelegd.
We beginnen met een denkbeeld dat
niet meer goed voorstelbaar is, nl. ons
land zonder aardgas. Er is alles aan
gelegen om niet in zo’n situatie terecht te
komen. De polsstok voor het beleid is
echter niet langer dan de reserves toestaan. Vervolgens kijken we naar de
wereldmarkt voor gas, waar het aanbod
toeneemt; maar zien tevens dat het verbruik, en dus .de vraag, sneller stijgt.
Daar zijn dus slechts beperkte mogelijkheden om de polsstok te verlengen. In het
binnenland liggen ook mogelijkheden in
de vorm van beleidsinstrumenten, zoals
exploratie, prijs, allocatie en vooral besparing. Een speciaal facet is de vraag of
de baten uit het aardgas voor ons een
aardige zakcent betekenen dan wel dat
van het beheer verantwoording verschuldigd is. Het laatste punt in deze beschouwing betreft de flexibiliteit in de beleidsvorming.
We kunnen niet meer zonder aardgas
pende vernieuwingen wordt aan de
verwarming een ruime plaats gegeven.
Het huis wordt groter; meer leefruimte
wordt bruikbaar.
Ook in het bedrijfsleven heeft het
aardgas in een verrassend tempo andere
energiedragers ,,verdrongen”. De warmte en de kracht voor de produktieprocessen worden in veel gevallen uit aardgas
geput. De toepassing geeft een beter
produkt en minder ongemak. Soms is
aardgas ook grondstof.
Aan het gebruik van aardgas gingen
heel wat investeringen vooraf: een dicht
net van transport- en distributieleidingen, met bijbehorende compressoren,
mengstations enz. Daarin werden Der
jaar honderden miljoenen guldens geïnvesteerd. De verbruiksapparatuur werd
op aardgas toegesneden; woningbouw en
produktiemethoden werden in de meeste
gevallen op het gebruik van aardgas ontworpen.
Nog een heel ander aspect is dat aardgas een relatief schone brandstof is;
schoon in die zin dat de verbrandingsgassen het milieu veel minder vervuilen. Per
warmte-eenheid is de uitworp van NO,
en van CO2 minder dan bij kolen of olie;
geen as of roet; de S0,-vervuiling is bij
aardgas – althans in Nederland – te
verwaarlozen.
We zitten mentaal, infrastructureel en
milieu-hygiënisch met een sterke binding
aan het gebruik van aardgas. Misschien
zijn er nog meer relaties te ontdekken,
b.v. de budgettaire relatie. Dat is alleen
maar een versterking van de conclusie,
dat het de (Nederlandse) samenleving
een geweldige inspanning zou kosten om
van aardgas naar een andere energievoorziening over te stappen. Dat geldt
zeker indien die andere voorziening geen
duidelijke voordelen biedt, of wel de
omschakeling in een stagnerende
economie zou moeten plaatshebben.
Vanuit die conclusie is het logisch,
maar ook dringend noodzakelijk, ernaar
te streven die overstap zo lang mogelijk
uit te stellen of overbodig te maken (b.v.
door het gebruik van een andere gasvor-
Het lijkt niet zo gemakkelijk om een
beeld op te roepen van Nederland waarin
aardgas geen rol speelt. Toch is het niet
zo lang geleden dat de kachel in de
woonkamer met anthraciet werd gestookt en de rest van het huis niet werd
verwarmd …We zijn in ons land binnen
een periode van 20jaar gegroeid naar een
warmtecomfort op hoog niveau. Nieuw* Plaatsvervangend hoofd van de Directie
bouwwoningen krijgen alle een CV-in- Gas van het Ministerie van Economische Zastallatie, bij renovatie of minder ingri~- ken.
mige brandstof). Dat beleid heeft wèl met
onzekerheden te maken.
niet het geval. Maar wat de volgende
energiedrager gaat worden is onbekend.
Evenmin is aan te geven wanneer een
,,troonsopvolging” zal plaatsvinden.
Onbekend aanbod en onzekere vraag
De aardgasreserves zijn eindig. Akkoord. Het is echter uitermate moeilijk
om aan deze wijsheid een wat concretere
invulling te geven; hoe eindig zijn ze? Van
de omvang van ondergrondse voorraden
kunnen slechts schattingen worden gemaakt. Zelfs voor een veld als Slochteren, waar al 20 jaar produktie-ervaring
mee is verkregen en waar relatief veel van
bekend is, zijn de ramingen nog weinig
exact: het verschil tussen de ramingen
van de ,,bewezenw en de ,,verwachtew
reserves is ruim 20%. Voor recentere
velden zijn de verwachte reserves soms
een veelvoud van de bewezen reserves.
(Een bewezen reserve heeft een kans van
90% dat de schatting te laag is; voor een
verwachte reserve is dat percentage
50%.) De maximum- en minimumschattingen liggen nog veel verder uit elkaar.
Het aanbod van gas voor de binnenlandse markt zal in de toekomst ongetwijfeld verder worden uitgebreid met
nieuwe vondsten en met gasaankopen in
het buitenland. Voor hoeveel jaren zal
daarmee de binnenlandse afzet zijn gedekt? De onzekerheid over dit additionele aanbod, nog versterkt door onbekendheid
met
het
effect
van
prijsinvloeden en van de verbetering van
winningstechnieken, behoeft geen toelichting.
De ontwikkeling van de vraag is evenmin een vast gegeven. De vertaling van
een -op zich al moeilijk te ramen economische ontwikkeling in hoeveelheden energieverbruik hangt van veel factoren af: b.v. uit welke componenten de
vraag is samengesteld. Zo kan – afhankelijk van die verschillende deelmarkten – een economische groei van per
saldo 0% in zowel meer als minder energieverbruik resulteren. Voor de gasinzet
is voorts nog van belang of andere brandstoffen wel of niet beschikbaar zullen
zijn. Zo is in 1979 voor de elektriciteitsproduktie meer aardgas afgenomen omdat de voorziening met stookolie onvoldoende was.
Op langere termijn zal het verbruik
van aardgas een duidelijke invloed ondervinden van nieuwe ontwikkelingen.
Ik noem twee voorbeelden waar ik vrij
hoge verwachtingen van heb: de woning
en de industrie. In de huizen zal over
enige tijd de CV-installatie vervangen
kunnen worden door een gasgestookte
warmtepomp, die het gasverbruik met de
helft terugdringt. De industrie kan veel
energie besparen (ook al ,,kostn dat vaak
meer aardgas) door warmte en kracht in
combinatie op te wekken.
Hout, turf, kolen, olie en aardgas
hebben elkaar als brandstof in een steeds
sneller tempo opgevolgd. Ik ben er niet
van overtuigd dat aardgas het eindstadium is. Waarschijnlijk is dat inderdaad
ESB 9-7-1980
Mondiaal perspectief
Aardgas is bijna even lang bekend als
aardolie, maar is in het verleden veel
minder ruim toegepast. Aardgas werd te
zamen met aardolie gewonnen en veelal
gezien als een hinderlijk maar niet te
vermijden bijverschijnsel. De in het verleden ontstane typering ,,dry hole” voor
een boring die geen olie opleverde, is in
dit verband veelzeggend. Ook nu nog
wordt in olieproducerende gebieden veel
geassocieerd gas afgefakkeld omdat het
transport naar verbruikscentra, vanwege
het volumineuze karakter, een hinderpaal is. Voor het vervoer is een omvangrijk pijpleidingennet nodig of het gas
moet eerst vloeibaar worden gemaakt (en
gehouden) om bij een temperatuur van
160°C onder nul te kunnen worden verscheept. Beide mogelijkheden vergen
aanzienlijke investeringen en uit dien
hoofde een lange voorbereidingstijd en
dito contractduur. Beide mogelijkheden
verbruiken zelf ook weer energie; voor
leidingtransport moet het gas onderweg
telkens opnieuw worden gecomprimeerd; het vloeibaar en weer gasvormig
maken vereist energie-intensieve installaties.
We constateren een grote wijziging
van de marktverhoudingen in een vrij
korte periode. Gas was aanvankelijk een
bijprodukt; iedere opbrengst ervan was
welkom. Om een deel van de markt te
kunnen veroveren werd het laag gepnjsd;
de hoogte van de prijs werd bepaald aan
de hand van de prijzen van substituten.
De situatie is sindsdien wel veranderd.
Gas is nu een fel begeerd goed. De prijs is
aanmerkelijk gestegen, maar de relatie
met de belangrijkste substituten blijft in
principe bestaan. Dat is mogelijk, omdat
ook voor olieprodukten een verschuiving
heeft plaatsgehad van ,,buyers market”
naar ,,sellers market”.
Naarmate de prijs voor aardgas stijgt
kan het aanbod groter worden. Overal in
de wereld heerst een bijna koortsachtige
activiteit om gas te ontdekken en te exploiteren; soms als nevenactiviteit van
olieexploratie. Verderweg gelegen of erg
moeilijk bereikbare velden komen bij
hogere prijzen binnen een explorabele
afstand, voor kleine veldjes wordt exploitatie lonend en er worden ,,verzamelleidingenn ontworpen; allemaal factoren
die het aanbod doen toenemen.
Die activiteiten zijn nodig, want het
verbruik neemt, ondanks de gestegen
prijs en de besparingsactiviteiten, nog
steeds toe. Nederland is bij mijn weten
het enige land waar reclame voor aardgasverbruik weinig nut heeft, simpel
omdat het gas bijna overal waar zulks
zinvol is, de andere energievormen al
heeft verdrongen. Maar in andere landen
is aardgas nog flink in opmars. In de ons
omringende landen ligt het aandeel van
aardgas in het primaire energieverbruik
vele malen lager dan bij ons. Deze toename in het verbruik heeft wel tot gevolg
dat er op de inkoopmarkt voor gas een
heftige concurrentie gaande is. De aanbieder heeft dus een duidelijke invloed op
de leveringsvoorwaarden.
Tot die voorwaarden behoren ook
leveringsduur en -zekerheid. Om de investeringen in een pijpleiding of LNGketen te rechtvaardigen moeten langlopende contracten worden gesloten. Daar
kunnen onverwachte kinken in de kabel
komen. Een (on)aardig voorbeeld is de
levering van gas door Iran aan WestEuropa. Het gas gaat eerst naar een
verbruikscentrum in Zuid-Rusland. In
ruil daarvoor gaat gas uit Westrussische
velden naar West-Europa. Dat spaart
een geweldige transportafstand uit.
Maar wat gebeurt er indien een langdurige stagnatie in één van beide stromen
optreedt?
De omvangrijke investeringen vragen
ook een grote (en constante) doorzet.
Het aardgas komt in een regelmatige
stroom ter beschikking. Het verbruik
daarentegen is seizoengebonden en fluctueert sterk met de buitentemperatuur.
Aanpassing van het aanbod aan de
vraag, of andersom, is bij zo’n volumineus produkt geen kleinigheid. In Nederland zijn we zo gelukkig te kunnen beschikken over het veld in Groningen en
een aantal andere velden, waarmee
-dankzij extra investeringen in de produktiemiddelen – veel fluctuaties kunnen worden opgevangen. Omdat de verhouding tussen vraag en aanbod
ongunstiger komt te liggen, moeten in de
toekomst aanvullende mogelijkheden
worden gecreëerd.
De prijs voor de verbruiker
De gasprijs wordt in hoge mate bepaald door de marktprijs van substituten, dus van alternatieve brandstoffen.
Dat geldt zowel voor de (wereldwijde)
inkoopmarkt als voor levering aan de
verbruiker. In concreto houdt dit in, dat
de prijs voor kleinere verbruikers wordt
afgeleid van de prijs van huisbrandolie
(HBO); voor grotere afnemers van de
prijs van stookolie.
In het begin van de jaren zestig, toen in
ons land snel een markt voor het gevonden aardgas moest worden gecreëerd
(snel, omdat meer grote gasvondsten
werden verwacht en kernenergie in o p
mars was) ging het in beide gevallen om
een prijsgelijkheid op basis van de calorische inhoud. Later werd een ,,premiew
ingevoerd. Deze premie o p de ,,calorisch
paritaire prijs”, een soort meerwaarde
dus, vindt zijn rechtvaardiging in bijzondere eigenschappen van het gas bij zeer
veel toepassingen (gerief en gemak, geen
vervuiling, geen voorraad nodig, beter
produkt, minder onderhoud, minder in-
vestering enz.). De premie voor het
grootverbruik is destijds vastgesteld en
reeds enkele malen aangepast aan prijsontwikkelingen. Voor het kleinverbruik
werd de omvang van de premie nog niet
expliciet vastgesteld.
Dat laatste is niet urgent, omdat de
kleinverbruikersprijs nog een heel stuk
achterblijft bij die van de ,,prijsleider”.
De vrij abrupte stijgingen van de HBOprijs in 1973 en later, zijn niet onverkort
doorgetrokken in de gasprijs. Dat zou
een geweldige druk op onze economie
hebben gelegd; daarom wordt de prijsverhoging in fasen doorgevoerd.
Ook de prijs voor het grootverbruik
heeft in de afgelopen jaren eerder bij
uitzondering dan als regel op ,,stookoliepariteit plus premie” gelegen; de sterke
stookolieprijsstijgingen zijn om soortgelijke (nationaal) economische overwegingen geleidelijk doorgevoerd. De aanpassing van de grootuerbruikersprijzen
aan het hogere energieprijsniveau is in
het algemeen sneller verlopen dan die
van de kleinverbruikersprijzen. De afstand tot de prijs van het substituut is bij
het grootverbruik nog enkele centen,
terwijl dit voor het kleinverbruik in dubbeltjes.kan worden uitgedrukt. Voor het
kleinverbruik geldt nu een relatief klein
vastrecht en een uniform tarief per m3;
voor iedere afname beneden eenjaarverbruik van 170.000 m3 (een hoeveelheid
die overigens genoeg is voor ongeveer 50
huishoudens) wordt een zelfde bedrag
per eenheid in rekening gebracht. Voor
het grootverbruik geldt een schijventarief; bij grotere afnamedaalt de prijs per
eenheid. De eerste schijf is 170.000 m3;
hiervoor geldt de kleinverbruikersprijs.
Energie was één van de weinige produkten die in de jaren vijftig en zestig niet
,,mee-infleerde”. Energie was en bleef
relatief goedkoop. Daar heeft de
economie zich op ingesteld. Nu die achterstand met een hink-stap-sprong in een
(inflatoire) voortrekkersrol wordt omgezet moet de energie-input in het dagelijks
leven opnieuw worden gewaardeerd. De
herwaardering uit zich op allerlei fronten. Enerzijds wordt bezien waar energie
onnodig of marginaal wordt aangewend,
anderzijds worden huizen, processen en
machines, nieuw of bestaand, zodanig
gemaakt of aangepast, dat een lagere
inzet en een hoger energetisch rendement
bereikt wordt.
De gasindustrie toont zich in dit opzicht zeer actief. Voorlichtingscampagnes voor het grote publiek worden gecombineerd met gerichte hulp aan
verbruikers. De wil tot energiebesparing
gaat zo ver dat de technische kennis
omtrent gasverbruikstoestellen wordt
benut om tot een hoger rendement te
komen. Op dit punt ligt de gasindustrie
een stapje voor.
Naast de gasprijs moet ik de allocatie
noemen. De toewijzing van gas wordt
beperkt. Sinds 1974 (eerste Energienota)
worden aardgascontracten voor stoomopwekking in grote eenheden niet meer
gesloten of verlengd. Nieuwe ketels moeten voor kolen of voor stookolie worden
ingericht, bestaande ketels zullen na afloop van het gasleveringscontract worden omgebouwd of vernieuwd. Aardgas
kan als ,,reservewworden ingezet b.v. als
stookolie onvoldoende beschikbaar is.
Daartoe moeten wel de gasleiding, de
branders enz. in stand blijven. Dit allocatiebeleid treft met name de elektriciteitscentrales (waarvoor een landelii k herverkavelings&an is opgesteld) en de grotere
industriële gasverbruikers. Bij deze laatste gaat de verandering in veel gevallen
gepaard met een overschakeling naar een
gecombineerde opwekking van kracht en
warmte; met die combinatie wordt energetisch een veel hoger rendement bereikt.
rol toekomt in het gasbeleid. Ik zie echter
in de aardgasvoorraad een ondergronds
opgeslagen kapitaalgoed. Dat zal voor
het grootste deel in bovengronds kapitaal moeten worden omgezet, opdat veel
meer generaties ervan kunnen profiteren,
maar ook opdat wij straks niet voor de
pijnlijke operatie komen te staan om de
tering naar de nering te moeten zetten.
Het is min of meer toevallig dat die rijkdom aan onze generatie(s) toevalt. Het is
een weg van weinig weerstand om de
problemen van nu op te vangen door
extra gas te verkopen. Ik vrees dat het
niet een verstandige weg is. Met dit
uitstapje naar de batenbestemming ben
ik echter buiten energiegebied gekomen;
ik keer weer terug naar schoenmakers
leest.
Baten
Beleidsruimte
Een deel van de opbrengst, een groot
deel zelfs, komt ten goede aan ‘s-rijks
schatkist: ongeveer 70% van de netto
opbrengst (dus na aftrek van de kosten)
gaat naar de staat. Die inkomsten worden langs verschillende wegen verkregen,
b.v. royalty-gelden, vennootschapsbelasting, staatsdeelneming enz. Voor de o p
brengsten uit het Slochterenveld geldt
een aangepaste regeling. Volgens een
bepaald tranche-systeem gaat thans ongeveer 90% van de opbrengst naar de
algemene middelen van het rijk. Naarmate meer aardgas uit andere bronnen
wordt ingezet, en dus minder Groningengas behoeft te worden geproduceerd,
dalen de afdrachten aan de overheid. Die
daling wordt niet alleen veroorzaakt
doordat het percentage van de netto
opbrengsten afneemt, maar tevens doordat de kosten bij de andere velden een
grotere aftrekpost vormen. Dit proces is
al enige jaren aan de gang; het effect
ervan is gecompenseerd door de stijgende prijs.
Andere gasproducerende landen hebben voor het bepalen van de ,,government take” andere uitgangspunten en
wegen: bij voorbeeld de snelheid van
expioratie en exploitatie, resp. de nationale wetgeving. Ondanks die verschillen
lopen – grosso modo – de aanspraken
van de overheid niet zo erg ver uiteen,
zeker niet wanneer rekening wordt gehouden met prospectiviteit en winbaarheid.
De opbrengst uit het aardgas voor de
Nederlandse samenleving is aanzienlijk.
In 1980zullen de inkomsten voor de staat
ca. f. 12 mrd. bedragen; dat is ongeveer
f. 850 per Nederlander of ca. f. 2.700 per
iedere aardgasaansluiting in ons land.
Ondanks die enorme betekenis mag naar
mijn mening de budgettaire kant geen
zelfstandige plaats innemen in de rij van
factoren die het gasbeleid bepalen. In die
rij van energiepolitieke factoren staan
b.v. voorzieningszekerheid, inkoop, veiligheid bij gebruik en besparing l).
Niet iedereen is het met mij eens, dat.de
positie van de staatskas geen initiërende
Besluiten op het gebied van produktie,
transport of verbruik van aardgas worden voor een lange periode genomen.
Beleidsbeslissers hebben daardoor met
een scala van onzekerheden te maken.
Daarom wordt bij de beleidsbepaling
gebruik gemaakt van een hulpmiddel,
het opstellen van scenario’s. Daarin
wordt de ontwikkeling geschetst onder
bepaalde beleidsvooronderstellingen; tevens worden de relaties met de andere
energiedragers nagegaan.
Een belangrijk beleidsbepalend stuk is
het Plan van gasafzet. Dat plan is een
weergave van het beleid voor de komende 25 jaar en wordt ieder jaar aangepast
aan de jongste ontwikkelingen en inzichten. Er worden twee scenario’s gegeven.
Het ene is gebaseerd op het bewezen
aanbod en geeft de beleidslijnen voor de
middellange termijn. Confrontatie van
aanbod en afzet bij dat beleid geeft als
saldo de reserves die er nog zijn na het
verstrijken van de planperiode. Dit saldo
moet voldoende zijn om ten minste de
dan nog bestaande markt geleidelijk te
kunnen afbouwen. Het andere scenario
gaat uit van het verwachte aanbod en
geeft de afzetdoelstelling. Doel is om
gedurende de hele planperiode de kleinverbruikers en de ,,hoogwaardigew industriële verbruikers van gas te voorzien.
In de reeks van gasafzetplannen van de
afgelopen jaren zien we geen vermindering van de ,,eindreserve” in het eerste
scenario; bij het tweede scenario is er
zelfs een flinke toename. Dat is een
gunstige ontwikkeling; het betekent dat
het besparingsbeleid vruchten afwerpt.
Ondanks de produktie voor binnen- en
buitenland in de afgelopen jaren kunnen
i
1) Het is iets anders wanneer het gaat om een
inhaal van de prijsachterstand ten opzichte
van het beoogde niveau. De prijsstijgingen
worden geleidelijk doorgevoerd. De redenen
die daarvoor pleiten moeten onder meer worden afgewogen tegen de budgettaire gevolgen
van een snellere inhaal.
!
de van toen; de verwachtingen voor de
jaren daarna zijn verbeterd. Hierbij moet
wel de kanttekening worden geplaatst
dat de nieuwe vondsten, de nieuwe import en de toekomstige besparingen,
waarvan de afzetramingen uitgaan, ook
zullen worden verwezenlijkt.
Een ander beleidsbepalend document
is een Energienota. In de nota van 1974
en in die van 1979 wordt het gasbeleid
bezien als een onderdeel van het totale
energiebeleid. Bij het opstellen van deze
nota’s werden de verschillende beleidselementen -meer dan b.v. bij de jaarlij kse begrotingen – onder de loep genomen. Dan wordt afgewogen of, en in
hoeverre, bijstellingen of omwentelingen
van het beleid nodig of gewenst zijn.
Door wie, wanneer en hoe de besluiten
(om niet of wel te veranderen) ook worden opgenomen, steeds moet daarbij de
lange aanloopperiode, de lange geldigheidsduur en de vele onzekerheden in
gedachten worden gehouden. In de voorafgaande paragrafen zijn die verschillende beleidsbepalende elementen aan de
orde geweest. Als algemene regel moet
gelden, dat beslissingen voor de korte of
middellange termijn, waarmee b.v. een
stuk afzet wordt vastgelegd, moeten uitgaan van het bewezen aanbod; men kan
nu eenmaal geen verkoopverplichtingen
aangaan die uitgaan boven het bewezen
aanbod. Om de koers van het beleid op
lange termijn te bepalen moet meer
(maar niet uitsluitend) het verwachte
aanbod het uitgangspunt zijn.
Het gasbeleid lijkt veel op het besturen
van een groot schip. Een koersverlegging
is best mogelijk, maar moet tijdig gebeuren en vereist ruimte. Varend in eensmal
kanaal, tussen dijken van beleidsbeslissingen, belangen en uitgangspunten,
zouden stuurman en loods anders zeer
waarschijnlijk niet in staat zijn om vastlopen of averij te voorkomen. Eenmaal
in zo’n situatie terechtgekomen moet er
sleepboothulp worden ingeroepen. Het is
zeer de vraag of die dan beschikbaar en
betaalbaar is.
Slot
We naderen het eind van onze tocht.
Onderweg hebben we op een aantal punten aangelegd; net lang genoeg om een
globaal overzicht te krijgen, maar te kort
voor een nauwkeurig beeld. In de verte
lokten andere interessante plaatsen (zoals kolenvergassing), maar we hebben er
in dit korte bestek aan voorbij moeten
gaan. Ook de rolverdeling binnen de
gaswereld is niet aan de orde gekomen.
Verder hoop ik, dat de lezer het niet als
een gemis heeft ervaren, dat ik uiterst
spaarzaam ben geweest met kwantitatieve analyses en onderbouwingen. Gas
heeft nu eenmaal de eigenschap, dat het
steeds is gecomprimeerd.
H.C. de Meijer
ESB 9-7-1980