mr. C A. de Kam
Paradise lost?
De Nederlandse Antillen genieten
internationaal faam als belastingparadijs
(tax haven). In dit verband trekken z.g.
offshore-vennootschappen de aandacht.
Offshore-vennootschauuen hebben over
het algemeen hun weikterrein in overwegende mate buiten de Antillen en zijn
daar slechts gedomicilieerd om zuiver
fiscale redenen. Offshores worden aangelokt door een kennelijk onweerstaanbare combinatie van lage belastingdruk,
de aanwezigheid van enkele belastingverdragen (met name met de VS) en de
afwezigheid van door de Antillen ingehouden bronheffingen op naar derde
landen overgemaakte rente, royalty’s en
dividenden. Op de Antillen zijn vele
duizenden offshore-vennootschappen
geregistreerd. Doorgaans zijn deze ondergebracht bij notariskantoren of banken. De belangrijkste categorieën omvatten:
beleggings- en octrooiholdingmaatschappijen. Deze zijn onderworpen
aan een winstbelasting van 2,4 tot 3%.
Dit percentage zal tot 1999 niet worden verhoogd. Opvallend is het grote
aantal vennootschappen met beleggingen in Amerikaans onroerend goed.
Het motief is hier niet het lage tarief
(huuropbrengsten zijn op grond van
het belastingverdrag in de VS belast),
maar de omstandigheid dat vermogenswinsten, bij vervreemding van het
onroerend goed, op de Antillen worden gerealiseerd en aldaar onbelast
blijven;
financieringsmaatschappijen. Dit zijn
dochters van Amerikaanse moedermaatschappijen die eurodollars aantrekken, bij voorkeur in de vorm van
obligatieleningen, en deze gelden vervolgens aan de moeders doorlenen.
Ingeval de moedermaatschappij zelf
een obligatielening in het buitenland
plaatst, moet zij ,opbetaalde rente 30%
bronheffing inhouden. Op grond van
het belastingverdrag kan inhouding
– onder bepaalde voorwaarden achterwege blijven, alsde moeder rente
betaalt aan de Antilliaanse ,,dochterw.
De Antilliaanse ,,dochterw schuift de
rente door naar de obligatiehouders,
opnieuw zonder inhouding van bronheffing. De Antillen kennen immers
geen bronheffingen. Volgens een betrouwbare schatting is de afgelopen
jaren via financieringsmaatschappijen
$ 5 Ã 6 mrd. naar de VS gesluisd.
Ondanks het lage tarief waaraan
offshores zijn onderworpen vormen zij
een belangrijke inkomstenbron voor de
overheid. In 1976 bedroegen de offshorebelastingopbrengsten NAf. 50 mln. In
1979 leveren offshore-activiteiten de
Antilliaanse schatkist NAf. 80mln. o p 1).
De betekenis van de offshore voor de
werkgelegenheid op de Antillen is daarentegen tot nu toe gering. Eind 1978
werkten 460 personen bij offshore en
trustmaatschappijen. De vooruitzichten
ESB 12-3-1980
voor de toekomst worden gunstiger geacht, omdat de fiscale autoriteiten in
veel landen naar verwachting zullen
eisen dat papieren transacties van
offshores meer ,,substantiewkrijgen. In
het rapport van de Gemengde Commissie wordt ervan uitgegaan, dat in de
offshore-sector de eerstkomende vijfjaar
in totaal ongeveer 500 nieuwe arbeidsplaatsen tot stand kunnen komen. Ter
vergelijking: op basis van recente ontwikkelingen en bestaande investeringsplannen becijfert de Commissie voor de
periode 1979-1984 een groei van de
werkgelegenheid in de horeca met 1.600
arbeidsplaatsen, in de handel met 3.000
arbeidsplaatsen en in de verwerkende
industrie met 1.000 arbeidsplaatsen.
Recent werd in Amsterdam een colloquium gehouden over volkenrechtelijke aspecten van de Antilliaanse onafhankelijkheid. Het offshore-bedrijf
kwam daarbij uiteraard ter sprake.
Smeets schetste in zijn bijdrage het
nakend einde van de Antillen als belastingparadijs 2).
Eerste nagel aan de doodskist van de
offshores is de ophanden zijnde herziening van het belastingverdrag tussen de
Verenigde Staten en de Nederlandse
Antillen. Tweede nagel is het streven van
de Verenigde Staten om de bepalingen
over de bronheffing o p rente te versoepelen. Daardoor zou de bestaansgrond van Antilliaanse financieringsmaatschappijen grotendeels vervallen.
Derde nagel aan de doodskist van het
offshore-bedrijf is de Nederlandse ,,reparatiewetgeving”. Deze richt zich overigens niet specifiek tegen Antilliaanse
beleggingsmaatschappijen.
Wat is het geval? Nederlandse beleggingsinstellingen zijn vrij van de heffing
van vennootschapsbelasting, mits ze hun
winst volledig aan aandeelhouders uitkeren. Buitenlandse beleggingsinstellingen, bijvoorbeeld op de Nederlandse
Antillen, hebben geen uitdelingsplicht
jegens hier te lande wonende aandeelhouders. Om te voorkomen dat buitenlandse beleggingsmaatschappijen in een
relatief voordelige positie komen te
verkeren fingeert artikel 29a van de Wet
inkomstenbelasting een jaarlijkse uitdeling van 3,6% van de waarde van de
aandelen in een buitenlandse beleggingsmaatschappij. Artikel 29a beoogt
een dam op te werpen tegen de constructie dat Nederlanders hun geld in
een buitenlandse maatschappij beleggen
en de revenuen oppotten (deze worden
op de Antillen slechts belast tegen
2,4 Ã 3%). Zo’n belegger zou de tegenwaarde van d e opgepotte beleggingsopbrengst bij vervreemding van de
,,vettew aandelen kunnen genieten in de
vorm van hier onbelaste koerswinst. In
de praktijk was artikel 29a een dode
letter. Het nu bij de Eerste Kamer aanhangige reparatie-wetsontwerp is een
succesvolle poging om deze anti-ontgaansbepaling nieuw leven in te blazen 3).
Wellicht wordt de soep minder heet
gegeten dan Smeets haar opdient. Dat
neemt niet weg dat de (begrijpelijke)
verontrusting aan Antilliaanse kant
groot is. De Nederlandse reparatiewetgeving wordt gezien als een psychologische klap, die de positie van de Antillen als belastingparadijs op het spel zet.
Ex-staatssecretaris Nooteboom van
Financiën, heeft het kabinetsstandpunt
in deze tijdens de gedachtenwisseling
met de Tweede Kamer als volgt onder
woorden gebracht: ,,Een land mag zijn
belang niet baseren o p het voortbestaan van ongelijkheden in de fiscale
behandeling van de inwoners van een
ander land”. Een pikante uitspraak.
Want wie de moeite neemt om wat te
bladeren in de internationale literatuur
over ,,tax havens” zal constateren, dat
ook Nederland -gezien bepaalde eigenschappen van ons fiscale stelsel – door
veel auteurs tot de belastingparadijzen
wordt gerekend. Dat maakt nieuwsgierig naar volgende wetsvoorstellen rakend
aan het internationaal belastingrecht.
Zal dan in Nederlands vlees worden
gesneden?
1) Sinds december 1971 is $ 1 gelijk aan
NAf. 1,79. De vermelde belastinggegevens
zijn ontleend aan het rapport Aanzet tot een
integraal beleidskader voor de Nederlandse
Antillen in de jaren tachtig van de Gemengde
Commissie van Deskundigen, Den Haag/
Willemstad, juni 1979, blz. i48 en 209.
2) G. C. A. Smeets, Buitenlandse ondernemingen, in: Volkenrechrelijke aspecten van
de Antilliaanse onafhankelijkheid, colloquiumbundel, Universiteit van Amsterdam,
9-10 januari 1980.
3) Wetsontwerp tot wijziging van de inkomstenbelasting en de loonbelasting in verband
met oneigenlijk gebruik, zitting 1978-1979,
no. 15516.