Ga direct naar de content

Het sociaal-economische beleid staat voor een krachtproef

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 2 1980

Het sociaal-economische beleid
staat voor een krachtproef
PROF. DR. F. W. RUTTEN

In het traditionele nieuwjaarsartikel van de secretaris-generaal van het
Ministerie van Economische Zaken kijkt prof. dr. F. W. Rutten ditmaal vooruit
naar het nieuwe decennium. Naar zijn mening kunnen de jaren tachtig nog veel moeilijker
worden dan de jaren zeventig. Diverse factoren, zoals de achteruitgang van de energiebalans en
de toenemende groei van de beroepsbevolking, vergen een krachttoer om de doelstellingen ter
zake van werkgelegenheid, prijsstabiliteit en betalingsbalans te verwezenlijken.
Een falend beleid van de overheid en de sociale partners zou tot een
uitzichtloze impasse met ingrijpende economische en sociale gevolgen leiden.
Het uitzonderlijke van de krachtproef blijkt mede hieruit, dat de gangbare beleidsbenadering
onvoldoende waarborgen biedt om de werkgelegenheidsdoelstelling te
verwezenlijken, als zich in de jaren tachtig een ongelukkige combinatie
van factoren op de arbeidsmarkt voordoet.
Inleiding
Het teleurstellende verloop van de jaren zeventig komt
onder meer tot uitdrukking in het oplopen van de geregistreerde en de verborgen werkloosheid, de achteruitgang van
de bedriifsrendementen, de gedurende enige iaren scherpe
inflatie eh de ongunstige wending van de beta%ngsbalans. Met
name de drastische verhoging van de arbeidsinkomensauote
(exclusief gas) met 8 punten van 1973 op 1975, die verband
houdt met het ruilvoetverlies, heeft, vooral in bedrijfstakken
die internationaal moeten concurreren, onuitwisbare sporen
achtergelaten. l’och is er sinds het midden van de jaren
zeventig in diverse opzichten een keer tengoede gekomen. De
bedrijfsinvesteringen hebben zich mede als gevolg van de
investeringspremies hersteld en de ontwikkeling van het
aantal arbeidsplaatsen is verbeterd 1). De daling van de
werkgelegenheid is tot staan gebracht en de loon- en prijsstijging is tot draaglijke proporties beperkt. Zorgwekkend was in
1977- 1978 echter het achterblijven van onze export bij de
wereldhandel.
In 1979 was vooral de sterke groei van de uitvoer, welke de
stijging van de wereldhandel te boven ging, een fraaie uitkomst. l’och bleef het saldo op de lopende rekening van de
betalingsbalans nog ver verwijderd van het wenselijke overschot. Gunstig was dat de loonkostenstijging in de industrie
(in dollars gemeten) voor het eerst sinds vele jaren geringer
was dan in concurrerende landen. Ook de loon- en pnjsstijging bleef in 1979 beperkt.
Hoewel de economische ontwikkeling tijdens het afgelopen
jaar in ons land in vele opzichten gunstig afsteekt bij die in de
meeste andere landen, zou het een illusie zijn te menen dat de
nationale economie nu voorgoed een draai in de goede
richting heeft genomen. Het zal integendeel de grootste
moeite kosten om onze economie inde komendejaren binnen
goede banen te brengen en te houden.
De jaren tachtig beginnen niet gunstig. De wereldhandel zal
dit jaar in mineur zijn; in een aantal belangrijke landen moet
voor een daling of stagnatie van de produktie worden gevreesd. Tegelijkertijd blijft de prijsstijging in vele landen
zorgwekkend hoog. Het is nog onvoldoende te voorzien, hoe
de hoge rente en de nagestreefde monetaire verkrapping op de

internationale conjunctuur zullen uitwerken. De oliesituatie
is uitgegroeid tot een permanente bedreiging van de
economische ontwikkeling van de wereld. De recente prijsverhogingen hebben tot gevolg, dat de internationale volume-en
prijsconjunctuur nog aanzienlijk slechter zal verlopen dan
eerder was geraamd.
In ons land zal de internationale vertraging in dit nieuwe
jaar sterk voelbaar zijn. Tegelijkertijd manifesteert zich een
toenemende opwaartse druk op het kosten-en prijspeil. Na de
gematigde stijging van lonen en prijzen in 1978- I979 dreigt
weer een versnelling op te treden. De bedrijfsrendementen
kunnen verder onder druk komen te staan. Eenenander moet
ons waakzaam maken tegen het gevaar in de loop van de jaren
tachtig af te glijden naar een impasse met kenmerken van de
Engelse ziekte.
Al vele malen is gesignaleerd dat de jaren tachtig de
nationale economie voor grote problemen zullen stellen. De
groei van het arbeidsaanbod zal relatief groot zijn, terwijl de
betalingsbalanspositie door diverse factoren wordt bemoeilijkt. De nationale economie dreigt daardoor in een klem te
raken, die des te moeilijker is te ontgaan, omdat de internationale economische expansie in de komende jaren beperkt
zal zijn, niet zozeer als gevolg van fysieke als wel van politieke
en sociale begrenzingen (onder meer op het terrein van de
energie) 2).
Hoewel de economische ontwikkeling in ons land uiteraard
sterk afhankelijk is van internationale factoren, spelen toch
ook specifiek nationale elementen eengrote rol. Als men kijkt
naar onze buren aan de oostkant en de westkant, dan frapperen de verschillen die tussen afzonderlijke landen op betrekkelijk korte afstand kunnen ontstaan. Deze verschillen kunnen
in diverse opzichten illustreren, voor welke opgave wij in ons
land komen te staan en in welke richting oplossingen moeten
worden gezocht.
In het vervolg ga ik nader in op enkele moeilijkheden

1 ) C. A. van den Beld, Macro-economischeschets, lezing, 1979.
2) J. M. den Uyl, bijdrage op de conferentie van Hay Associates over

de sociale, politieke en economische ontwikkeling in dejaren tachtig,
september 1979.

waarmee de nationale economie in het komende decennium te
maken kan krijgen en op de mogelijkheden om hieraan het
hoofd te bieden. Daarbij baseer ik me niet op een grondige
kwantitatieve studie 3), ik signaleer slechts enkele voor de
hand liggende tendenties. Mijn betoog heeft niet de strekking
van een onheiisprofetie. Alleen al het besef dat de toekomst
niet te voorspellen is, maakt dat onmogelijk. Wel is het
gewenst bepaalde gevaren te signaleren. In de nabije toekomst
zullen we ons. met het oog op mogelijke kwade kansen,
moeten prepareren op het overwinnen van ernstiger ontwikkelingen dan zich sinds de tweede wereldoorlog hebben
voorgedaan.

rijk te zijn, mits de exportprijzen van ons aardgas voldoende
kunnen worden aangepast. Hierin ligt een vande moedgevende elementen in de econcmische situatie van ons land, vergeleken althans met die van de meeste EG-partners. Dit voordeel
zal echter, evenredig met de relatieve achteruitgang van onze
aardgasproduktie, geleidelijk aan betekenis inboeten.
Versterking van de betalingsbalans is voor ons land in de
komende jaren onmisbaar. Het is natuurlijk niet erg als de
lopende rekening van de betalingsbalans nu en daneen tekort
laat zien, maar aanhoudende tekorten dienen te worden
vermeden. Verbetering van de betalingsbalans kan worden
gerealiseerd langs verschillende wegen. Via verlaging van het
relatieve kostenpeil en verbetering van de winstmarges in de
De betalingsbalans
internationale handel kan het marktaandeel o p de buitenlandse en binnenlandse markt worden vergroot. Door gerichOp de lopende rekening van de betalingsbalans is het
te maatregelen kan de export worden bevorderd. Tevens kan
record-overschot ad f. 7.5 mrd. in 1976 teruggevallen tot een
energie worden bespaard, waardoor de invoerstijging wordt
tekort van f. 2 mrd. in 1978. Sindsdien lijkt het saldo weinig
afgeremd en de werkgelegenheid tegelijkertijd stijgt. Afremveranderd, hetgeen een tegenvaller betekent vergeleken met
ming van de invoer door protectionistische maatregelen is
eerdere verwachtingen.
geen aanvaardbare weg. Wel kan een restrictief monetair en
Welke factoren liggen ten grondslag aan de onmiskenbare
budgettair beleid geboden zijn, met als effecten onder meer
achteruitgang van de betalingsbalans in de afgelopen jaren?
een afremming van de goedereninvoer en een stimulering van
Wat de goederenbalans betreft, was in de jaren 1 9 7 7 1978
de kapitaalinvoer.
zeer alarmerend dat ons uitvoervolume met 8%achterbleef bij
Er behoeft weinig twijfel over te bestaan dat het monetaire
de stijging van de wereldhandel. Bij nadere analyse is dit voor
en budgettaire instrumentarium voldoende mogelijkheden
een belangrijk deel terug te voeren op het pakket van onze
bieden om de betalingsbalans op middellange termijn in
uitvoer; in die jaren was de vraag naar goederen, die in ons
evenwicht te houden 6). Uit een oogpunt van werkgelegenheid
uitvoerpakket zwaar wegen, relatief gering. In 1979 overtrof
is van belang dat de vereiste aanpassing zoveel mogelijk
de groei van onze uitvoer de stijging van de wereldhandel; nu
geschiedt langs de weg van versterking van onze internationawerkte de samenstelling van ons uitvoerpakket waarschijnlijk
le concurrentiepositie en verlaging van ons kostenpeil en niet
in ons voordeel. Alles bijeen, duiden de gebeurtenissen in de
zozeer via beperking van bestedingen en invoer.
laatste jaren niet op een breuk in de ontwikkeling. Wel is inde
Beperking van de loonkostenstijging is niet eenvoudig. Ik
noem hier slechts de specifieke problemen verbonden aan de
loop van de jaren zeventig een sluipende achteruitgang van
onze relatieve uitvoerprestatie zichtbaar, welke verband
ontwikkeling van de ruilvoet. De ruilvoet voor de bedrijvenhoudt met het hoge kostenpeil en met de lage winstmarges van
sector (exclusief aardgas) zal naar verwachting verslechteren
de exportindustrie 4). Ook voor de invoer van goederen geldt
vanwege de relatieve prijsstijging van grondstoffen en energie
dat in recente jaren niet van een trendbreuk sprake is. Doch
en vqwege de relatieve prijsverlaging van onze exportprijzen,
ook op de binnenlandse markt hebben met name bepaalde
welke nodig is voor verbetering van de betalingsbalans. In de
industriële bedrijfstakken in de jaren zeventig een marktverjaren zeventig bedroeg de verslechtering van de ruilvoet op de
lies geleden, dat in de loop van de jaren een grote omvang
goederenbalans ca. 1% per jaar; in termen van het nationale
inkomen vormde dat een verlies van ruim 0,5(ió. Voor de
heeft aangenomen 5). Daarentegen bood het aardgas in de
afgelopen jaren een aanzienlijke steun voor onze handelsbakomende decennia moet, met alle voorbehoud, met de mogelans.
lijkheid van een nog groter ruilvoetverlies rekening worden
Ook in het onzichtbare verkeer is de afgelopen jaren een
gehouden. Voor de bedrijvensector (exclusief aardgas) weegt
teruggang van het saldo opgetreden. Een belangrijk element
de ruilvoetachteruitgang nog zwaarder, gelet op de relatieve
was daarbij de achteruitgang van het saldo van het toeristenprijsstijging van aardgas, waarvan de revenuen in hoofdzaak
verkeer met f. ‘/, mrd. per iaar sinds het midden van de iaren
naar de schatkist vloeien.
zeventig. Dat w& ten.deie het gevolg van de toenemende
Dit vormt te meer een probleem, omdat ruilvoetverslechtewelvaart bij ons en in de omringende landen; daardoor werd
ringen de arbeidsinkomensquote omhoog stuwen en ten laste
het mogelijk vakantieplaatsen met een beter klimaat te bezoevan het ,,overigw inkomen plegen te komen 7). De reden
ken. Daarnaast heeft de toegenomen duurte in ons land
hiervan is dat bij ruilvoetverandering veelal een discrepantie
is tussén de prijs, welke geldt bij de loonindexering
vergeleken met andere landen een negatief effect op ck-.,aanwezig
toeristenbalans gehad.
e n de
van de toegevoegde waarde van bedrijven. In de
In de komendedecennia zal het behoudvan betalingsbalanskomende jaren kan de ruilvoetverandering een aanzienlijke
evenwicht een doelstelling van de eerste orde zijn. De belangopwaartse druk op de arbeidsinkomensquote uitoefenen. Het
rijkste handicap zal de achteruitgang van de energiebalans
behoeft geen betoog dat een oplopen van de arbeidsinkozijn, die geleidelijk grotere vormen zal aannemen en in de
mensquote zeer ernstige gevolgen zou hebben. Voorts kan de
jaren negentig bij beëindiging van de export van aardgas zeer
wenselijke relatieve verlaging van onze exportprijzen ter
ingrijpend zal zijn. Voorts is een handicap dat ons uitvoerpakversterking van de betalingsbalans veel beter en sneller verloket relatief energie-intensief is. Gelet op de verdergaande
pen. indien het daaruit resulterende ruilvoetverlies gepaard
relatieve prijsverhoging van energie is voor de betrokken
gaat met een dienovereenkomstige afzwakking van de loonprodukten geen snelle groei te verwachten, terwijl de concurstijging. Dit kan vorm krijgen door in het loonoverleg bij de
rentie op de betrokken markten vanuit de olielanden zal
toenemen. Op de binnenlandse markt is een verdergaande
3 ) Het CPB zal eerst i n de tweede helft van 1980 projecties voor de
invoerpenetratie te verwachten vanuit nieuwe industrielanmiddellange termijn gereed hebben.
den, nieuwe EG-partners en bepaalde ontwikkelingslanden.
4) Verg. W. Groot en J. Janssen, Goederenuitvoer en -invoer. Een
De toeristenbalans zal mogelijk verder verslechteren, terwijl
empirisch onderzoek, dat binnenkort in ESB zal worden gepuook de agrarische balans een minder gunstige wending kan
bliceerd.
5) B. Herman, J. Kol, L. B. M. Mennes, De handel in industriële
nemen.
produkten, Nederlands Economisch Instituut, 1979.
Voorts moet rekening worden gehouden met een relatieve
6) A. Knoester. On monetary and fiscal policy in an open economy,
stijging van de prijzen van grondstoffen die wij importeren,
De economisr, nr. 1, 1979.
en de bijbehorende ruilvoetverliezen. In de energiesfeer hoe7) L. Knegt, Ruilvoet en arbeidsinkomensquote, discussienotitie
nr. 8001, Ministerie van Economische Zaken.
ven ruilvoetverliezen voor ons land vooralsnog niet omvang-

ESB 2-1-1980

berekening van het prijsverloop resp. de arbeidsproduktiviteit de ruilvoetontwikkeling te verdisconteren 8).
Werkgelegenheid
Sinds het begin van de jaren zeventig is de werkgelegenheid
in de bedrijven een tijdlang gedaald. In de laatste paarjaren is
deze daling tot staan gebracht. In het komende decennium
hebben we te rekenen met een stijging van het arbeidsaanbod
in deorde van grootte van 1% perjaar. Daarna ligt in de jaren
negentig een stabilisatie of wellicht zelfs enige daling van de
beroepsbevolking in de lijn.
Over enkele decennia bezien, ligt een aanhoudend arbeidsoverschot in het licht van een jarenlange ervaring niet voor de
hand. In de jaren tachtig is zo’n overschot, gelet op de sterke
stijging van de beroepsbevolking, de trage groei van de
economie, de discrepanties o p de arbeidsmarkt en de verschuivingen die met de technische ontwikkeling op het gebied
van de micro-elektronica gepaard kunnen gaan, echter niet
denkbeeldig.
Van de groei van de beroepsbevolking zal een deel bij de
overheid een plaats krijgen. Als de afvloeiing naar de WAO
geleidelijk tot staan zou komen, zou in de jaren tachtig de
werkgelegenheid in de bedrijvensector met ca. 1% per jaar
moeten toenemen, wil de werkloosheid niet boven het thans
bestaande peil uitstijgen.
Als de groei van de produktie van bedrijven zou blijven op
het niveau van ca. 3%, dat sinds de oliecrisis van 1973
gebruikelijk is en tevens de reële loonstijging even hoog zou
blijven als sinds de oliecrisis, nl. ca. 3%, dan moet voor een
ernstige stijging van de werkloosheid wordengevreesd. Bij een
matige groei van de produktie van bedrijven in de jaren
tachtig lijkt nauwelijks ruimte voor reële loonstijging aanwezig, wil de groei van het arbeidsaanbod kunnen worden
opgevangen. De reële loonstijging zal immers moeten achterblijven bij de arbeidsproduktiviteit met het oog op het rendementsherstel, dat nodig is om de werkgelegenheid in de
marktsector weer te doen toenemen. Tevens zij bedacht dat de
arbeidsproduktiviteit een gevoelige neerwaartse correctie
behoeft in verband met het ruilvoetverlies. De marge wordt
aldus wel uiterst krap, te meer omdat uit de nominale loonstijging ook incidentele verhogingen 9) worden betaald. De
stijging van het reëel beschikbare loon kan voorts worden
gedrukt als het aandeel van belastingen en sociale premies
verder toeneemt. Met name bij de kosten van de gezondheidszorg dreigt een aanzienlijke verdere stijging op te treden.
Het kan zijn dat koopkrachthandhaving alleen nog
bereikbaar is voor een deel van de werknemers, uitgaande
van een reële loonontwikkeling die een stijging van de werkloosheid helpt voorkomen. Het is overigens de vraag of in de
laren tachtig een arbeidskostenontwikkeling welkeconsistent
is met een aanvaardbare werkgelegenheid kan worden gerealiseerd, als de loonvorming blijft verlopen langs de lijnen van de
afgelopen decennia.
Vanzelfsprekend is hiermee geen volledig beeld van de
aanpak van de werkgelegenheidsproblematiek gegeven. Diverse vormen van verdeling van werk komen in aanmerking.
Verkorting van arbeidsduur of uitbreiding van de werkgelegenheid in de collectieve sector dragen o p langere termijn
echter slechts bij tot vermindering van de werkgelegenheidsproblematiek, indien hiermee een beperking van de arbeidskostenstijging gepaard gaat. De bovengeschetste tendenties
ter zake van economische groei, reële loonstijging en werkgelegenheid behouden daarmee hun relevantie.
Beleidsbenadering
Over de sociaal-economische ontwikkeling in het komende
decennium valt weinig met zekerheid te voorspellen. Er lijkt
evenwel gerede aanleiding ermee rekening te houden, dat
door een combinatie van factoren – o p het gebied van de

arbeidsmarkt en de betalingsbalans – het sociaaleconomische beleid van de overheid en de sociale partners
voor een uitzonderlijke krachtproef komt te staan.
Natuurlijk zullen de feitelijke problemen in hoge mate
worden bepaald door de internationale ontwikkelingen.
Maar het eigen beleid in een land kan een belangrijke invloed
uitoefenen. De ervaring in West-Duitsland leert, dat in onze
economische orde – ook onder moeilijke omstandigheden goede uitkomsten te realiseren zijn. Tegelijkertijd leert de
ervaring in andere landen, zoals Engeland, dat langdurige en
frustrerende impasses kunnen ontstaan, waarvan inflatie een
van de belangrijkste kenmerken is. Als een dergelijke ontwikkeling lang aanhoudt, kan men nog slechts hopen met paardemiddelen de inflatie de baas te worden.
Het is een eerste vereiste dat in de komende jaren door de
overheid een beleid wordt gevoerd, dat het betalingsbalansevenwicht, de gewenste wisselkoersontwikkeling en een redelijke mate van prijsstabiliteit veilig stelt. Deze ,,bestaansvoorwaarden” 10) kunnen worden gerealiseerd door het monetaire
beleid en het budgettaire beleid, dat daarvoor adequate
instrumenten bevat.
Aan het overheidsbeleid zou men ook de eis kunnen stellen,
dat de collectieve uitgaven zodanig worden beheerst dat van
de bijbehorende collectieve lasten geen overmatige opwaartse
druk op het kostenpeil van bedrijven uitgaat. Dit is echter
niet altijd zonder meer te realiseren, gelet op de last die een
toevloed van mensen naar de werkloosheids-, resp. de WAOuitkeringen op het budget van de collectieve sector kan
leggen. Daarbij komt, gegeven de bestaande koppelingen, de
doorwerking van loonsverhogingen in de particuliere sector
op de inkomens van ambtenaren en uitkeringstrekkers. Ter
illustratie zij vermeld dat 1% additionele loonstijging in de
particuliere sector op middellange termijn noopt tot een extra
ombuiging van de z.g. niet-loongevoelige collectieve uitgaven
met ca. 2,5% om het financieringssaldo en het niveau van de
collectieve lasten niet te laten stijgen.
Gegeven het feit dat de sociale partners in de eerste plaats
verantwoordelijk zijn voor de loonvorming in de particuliere
sector en gegeven de genoemde koppelingen, is de slagvaardigheid van het overheidsbeleid ten aanzien van de omvang
van de collectieve uitgaven en de bijbehorende lasten aan vergaande beperkingen onderhevig. Zo beperkt is de manoeuvreerruimte, dat bij een samenloop van ongunstige factoren,
zoals in dejaren tachtig kan optreden, niet isgewaarborgd dat
vanuit dit beleidsterrein een afdoende bijdrage aan het tegengaan van een stijging van de werkloosheid kan worden geleverd.
Nu is het stellig zo, dat de sociale partners ter zake van de
loonkosten, die – te zamen met de groei vande internationavan cruciale
le handel en de technische ontwikkelingen
betekenis zijn voor de werkgelegenheid, rekening houden met
de eisen diedearbeidsmarkt stelt. Bij omvangrijke en langdurige verstoringen op de arbeidsmarkt is het echter allerminst
zeker dat de loonmatiging van de sociale partners voldoende
is om een stijging van de werkloosheid binnen redelijke
termijn weg te werken.
Een theoretisch denkbare weg om de speelruimte van het
beleid ten aanzien van de collectieve sector te verruimen, is de
koppeling van lonen in de particuliere sector naar inkomens
in de collectieve sector te beperken. De uitgaven van de
collectiev~
sector zouden dan in sterkere mate kunnen worden
afgestemd op een ontwikkeling van de collectieve lasten, die

8) Zie ook de motie van Engwirdaca. inzake het niet-doorberekenen
van energie- en milieukosten (15 081, nr. 37), die door de Tweede
Kamer is aanvaard.
9) Aangetekend zij overigens, dat de doorsnee werknemer wel profijt
pleegt te hebben van incidentele verhogingen. Voor een nauwkeurige
berekening van d e koopkrachtontwikkeling zou de incidentele loonstijging dan ook voor een deel moeten worden meegerekend.
10) Gespreide veranrwoordelijkheid, rapport van een commissie van
de wetenschappelijke instituten van KVP, A R P en CHU, Den Haag,
1978.

een stijging van de werkloosheid kan vermijden. Deze weg is
vanwege overwegingen van solidariteit in hoofdzaak afgewezen.
In het recente verleden is wel veel verwacht van een
gecombineerde matiging van lonen en collectieve lasten. Op
deze manier is in theorie te bereiken dat een stijging van de
werkloosheid wordt tegengegaan, terwijl de koopkracht gelijk
blijft, de betalingsbalans gunstig wordt beïnvloed, en het
financieringssaldo van de overheid gelijk blijft zonder dat
extra ombuigingen bij de collectieve uitgaven hoeven te
worden doorgevoerd 1 1).
De ervaring heeft intussen wel geleerd dat deze beleidsformule niet gemakkelijk met succes in praktijk te brengen is.
Een van de redenen hiervoor kan zijn, dat de bovengenoemde
gunstige resultaten niet onmiddellijk zichtbaar worden, doch
pas op een termijn van 3 a Sjaar mogen worden verwacht. Een
factor kan ook zijn, dat de spanningen op delen van de
arbeidsmarkt vooralsnog een dergelijke beleidsformule ineffectief maken. Daarbij kan een rol spelen, dat de afwenteling
van collectieve lasten -in positieve dan wel negatieve richting- niet zichtbaar is in de contractlonen, doch in de
incidentele loonstijging. Dit bemoeilij kt uiteraard een succesvolle toepassing van de bovengeschetste combinatie van
matiging van collectieve lasten en lonen, welke o p nationaal
niveau gestalte zou moeten krijgen. De recente ervaringen bij
het loonoverleg wijzen ook in de richting, dat de bedoelde
combinatie moeilijk in praktijk te brengen is.
Om tot een effectievere benadering van de ontwikkeling
van de lonen en de collectieve lasten te komen, die de
werkgelegenheid kan veilig stellen, is mogelijk een meer
omvattende inkomenspolitiek nuttig 12). Daarbij kan uiteraard ook de arbeidstijdverkorting worden betrokken. Het
algemeen belang zou meer expliciet tot gelding kunnen
worden gebracht b.v. ter zake van ruilvoetverandering of de
ontwikkeling van de collectieve sector.
Een institutionele wijziging die gestalte geeft aan zo’n
inkomenspolitiek, zou niet voor onbeperkte tijd hoeven te
worden geregeld, doch met name kunnen gelden zolang met
de mogelijkheid van een zo omvangrijke verstoring van de
arbeidsmarkt rekening moet worden gehouden, dat niet
zonder meer met de aanpassingen Ma het marktmechanisme
kan worden volstaan.
Overigens hebben wijzigingen in het institutionele kader op
zich zelf slechts beperkte betekenis. Hoewel tijdelijke ingrepen van overheidskant geboden kunnen zijn, is voor een
effectief beleid op middellange termijn onmisbaar dat de
beleidsbenadering door brede lagen van de betrokkenen
wordt gedragen 13). Ook hier weer kan een vergelijking tussen

ESB 2-1-1980

West-Duitsland, waar geen formele loonpolitiek bestaat en
Engeland, waar jarenlange pogingen tot inkomensbeheersing
op een mislukking lijken te zijn uitgelopen, illustratief zijn.
Er zqn belangrijke belemmeringen voor het voeren van een
effectieve inkomenspolitiek, die niet moeten worden onderschat 14). Als in het licht van de zwaarwegende werkgelegenheidsproblematiek een nieuwe poging wordt gedaan om die
belemmeringen te overwinnen, dan zal dit gepaard moeten
gaan met een monetair en budgettair beleid, gericht op het
veilig stellen van de bestaansvoorwaarden op het gebied van
betalingsbalans, wisselkoers en prijsstabiliteit.
Intussen wordt door de nieuwe olieprijsverhoging en de
teruggang van de internationale conjunctuur de krachtproef
voor het sociaal-economische beleid al bij de aanvang van de
jaren tachtig aanzienlijk verzwaard. Ons aardgas vormt in
deze situatie weliswaar een voordeel, maar biedt toch slechts
beperkt soelaas. Volgens de huidige verwachtingen zal het
nationale inkomen dit jaar niet noemenswaard toenemen;
berekend per inkomenstrekker zal de ontwikkeling van het
nationale inkomen negatief zijn. Dit doet aanzienlijke
problemen ontstaan, omdat de beleidsvoornemens en wensen
op diverse terreinen tot dusverre op een voortgezette
economische groei zijn ingesteld. Zoals bekend is het
beleid inzake de collectieve sector gebaseerd op een
trendmatige groei van het nationale inkomen met 3% per
jaar. Op het gebied van de arbeidsvoorwaarden leven wensen
omtrent handhaving van koopkracht en daarenboven
omtrent toeslagen voor onaangenaam werk, diverse incidentele verhogingen en verkorting van de arbeidstijd. Een
extra beslag op het nationaal inkomen van de collectieve
uitgaven en de loonkosten, dat aanzienlijk uitgaat boven de
feiteliike verandering van het reële nationale inkomen.
zou onvermijdelijk gepaard gaan met een ernstige aantasting
van de bedrijfsrendementen en van de betalingsbalanspositie.
Daardoor zou de oplossing van de problematiek van dejaren
tachtig zeer worden bemoeilijkt. Een bijstelling van de beleidskoers door de overheid en de sociale partners komt
daarom in aanmerking.
F.W. Rutten

I I ) CEC-nota 1078. gepubliceerd als bijlage bij Bestek ’81.
12) J . M . den Uyl. op.cit.
13) J. Zijlstra in een interview in de werkgever, 22 november 1979.
14) F. W. Rutten, Over herstel van de noodzakelijke prijsstabiliteit,
ESB, 5 januari 1977.

Auteur