Ga direct naar de content

Huishoudelijk gedrag en stookgasverbruik

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 2 1980

Huishoudelijk gedrag en
stookgasverbruik
D R . W. F. VAN RAAY* – DRS. Th. M. M. VERHALLEN**

In onderstaand artikel wordt een onderzoek gepresenteerd naar het aardgasverbruik
in de huishoudelijke sfeer. In het onderzoek zijn de relaties onderzocht tussen energie-attitudes,
huishoudelijk energiegedrag en feitelijk verbruik van aardgas door huishoudens.
Daarnaast zijn socio-economische karakteristieken van de huishoudens en huiskarakteristieken
in het onderzoek betrokken. Het blijkt dat de geselecteerde attitudevariabelen het
huishoudelijk energiegedrag slecht verklaren. D e auteurs komen dan ook tot de conclusie dat de
(traditionele) campagne gericht op attitudeverandering waarschijnlijk
minder effectief is dan acties die zijn gericht op bouwtechnische en huishoudtechnische
adviezen om energie te besparen.

Inleiding
Ongeveer 20% van het totale energieverbruik in Nederland
vindt plaats in woningen (voor verlichting, verwarmingen het
gebruik van huishoudelijke apparaten), in de vorm van het
gebruik van elektriciteit, olie en aardgas. Het is derhalve zeer
zinvol het huishoudelijk gedrag. zoals het instellen van de
thermostaat, het openen van deuren en ramen, het sluiten van
de gordijnen. en het afzetten van de waakvlam, te bestuderen,
om te weten welke vormen van huishoudelijk gedrag leiden
tot zuinig of verspillend energieverbruik. Ook de attitude of
houding van de betrokkenen kan een verklaring vormen voor
het energieverbruik, waarbij een onderscheid wordt gemaakt
tussen kostenbesef, milieubesef, energiebesef en de waardering van comfort in de woning.
Het onderzoek van het energieverbruik in de huishoudelijke sfeer is doorgaans in hoge mate beschrijvend van karakter I ) of houdt zich alleen bezig met het verband tussen
attitudes en energieverbruik 2). Er bestaat ook een gebrekkig
inzicht in hoe consumenten reageren op aansporingm om
energie te besparen 3). Om programma’s te ontwikkelen
gericht o p energiebesparing in de woning dient men de relaties
te kennen tussen persoonskarakteristieken en attitudes van
consumenten, hun gedrag, hun woonomstandigheden en
gezinssamenstelling, en de goederen en huishoudelijke apparaten die zij gebruiken.

ziekte. het hebben van logé’s, de geboorte van een baby enz.,
zijn in de onderzoekopzet als exogene vana belen opgenomen.
De relaties tussen deze groepen van variabelen zijn weergegeven in figuur I. De opzet is zo. dat we het huishoudelijk
energiegedrag willen verklaren met behulp van socioeconomische karakteristieken, attitudes, huiskarakteristieken en speciale omstandigheden. Het energieverbruik wordt
verklaard uit het huishoudelijk energiegedrag, huiskarakteristieken en speciale omstandigheden. Het energieverbruik is
het geregistreerde verbruik van aardgas voor de centrale
verwarming gedurende de onderzoekpenode (november
1976-november 1977). Het huishoudelijk energiegedrag en
het energieverbruik zijn de afhankelijke variabelen in dit
onderzoek.
Figuur I . Samenhang van de onderzochte \,ariabelen

+
attitude,

+
hui\huudelyk

energie-

energiegedrag

berhru~k

C

Variabelen
In het hier te presenteren onderzoek zijn de relaties onder7ocht tussen energie-attitudes, huishoudelij k gedrag in verband met energieverbruik en het feitelijk verbruik van aardgas door huishoudens. Daarnaast zijn socio-economische
karakteristieken van de huishoudens, zoals opleidingsniveau,
gezinssamenstelling, leeftijd, inkomen en beroepsniveau, en
huiskarakteristieken, zoals ligging en warmte-isolatie, in
het onderzoek betrokken. De socio-economische karaktenstieken en de huiskarakteristieken worden beschouwd als
exogene variabelen die invloed hebben op energie-attitudes,
energiegedrag en energieverbruik. maar die niet beïnvloed
kunpen worden door energebesparingsprogramma’s. Ook de
speciale omstandigheden tijdens de onderzoekperiode. zoals

l

*Lector in de eco.nomische psychologie aan de Erasmus Universiteit
te Rotterdam.
** Wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep economische psychologie aan de Katholieke Hogeschool Tilburg.
1) D. K. Newman en D. Day. The American energ.,.consumer, Cambridge, 1975.
2) C . Seligman, M. Kriss, J.M. Dorley, R.H. Fazio, L.J. Becker en
J.B. Pryor. Predicting summer energy consumption from homeP.rì~’hologj..
1979. no. 9.
ouners’attitudes. Journuf qf’Apj~/iedSocia/
blz. 7 0 9 0 .
3) C.S. Craig en J.M. McCann, Assessingcomrnunication effects on
1978. no. 5. blz.
energy conservation. Journal ofconsumer He.sear<,h.
8 2 88.

De socio-economische karakteristieken van de huishoudens bestaan uit het opleidingsniveau van man en vrouw, de
gezinsgrootte en -samenstelling, leeftijd. inkomen en beroepsniveau. De socio-economische karakteristieken hebben invloed op de attitudes van personen (lijn A in figuur I ): grotere
gezinnen b.v. zijn prijsbewuster en leggen minder nadruk op
comfort. Voorts zijn de socio-economische karakteristieken
van invloed op het huishoudelijk energiegedrag; bij grotere
gezinnen wordt de tochtdeur b.v. vaker geopend (lijn B).
De speciale omstandigheden gedurende de onderzoekperiode bestaan uit de afwezigheid van d e bewoners tijdens
werkuren of weekends. het hebben van logé’s of de aanwezigheid van zieken, het werken in ploegendienst. waarbij regelmatig overdag wordt geslapen. en veranderingen in de gezinssamenstelling. De speciale omstandigheden beinvloeden het
huishoudelijk energiegedrag: bij voorbeeld een lagere instelling van de thermostaat. wanneer overdag niemand thuis is
(IinC). Voorts kunnen de speciale omstandigheden een
directe invloed hebben o p het energieverbruik: een betere
afstelling van de branders en de waakvlam van de c.v.-installatie gedurende de onderzoekperiode (lijn D).
De huiskarakteristieken die in dit onderzoek zijn opgenomen betreffen de isolatiegraad van het huis. de ligging van het
huis ten opzichte van de wind. het feit of een woning een
middenwoning dan wel een hoekwoning is en het stookgasverbruik van de buren. De huiskarakteristieken beinvloeden
het huishoudelijk energiegedrag; in een extra-geisoleerde
woning b.v. worden vaker de kamers gelucht (lijn E). De
huiskarakteristieken hebben ook een directe invloed o p het
energieverbruik; in middenwoningen wordt b.v. minder energie verbruikt (lijn F).
De attitudes van de bewoners omvatten energiebesef.
prijsbesef en de houding ten opzichte van het comfort in huis.
De attitudes verklaren ten dele het huishoudelijk energiegedrag; zij die gesteld zijn o p comfort. draaien de thermostaat
minder vaak lager bij afwezigheid (lijn G). De attitudes van de
bewoners hebben ook invloed o p de keuze van extra woningisolatie. Dit verband is niet onderzocht in dit onderzoek.
aangezien de extra-geisoleerde woningen niet zijn gekozen
door, maar toebedeeld aan de gegadigden.
Het huishoudelrjk energiegedrag omvat alle gedragingen
die betrekking hebben o p stookgasverbruik zoals het luchten
van slaapkamers, het instellen van d e thermostaat bij aanwezigheid en bij afwezigheid (overdag en ‘s nachts), het sluiten
van de gordijnen, het sluiten van deuren en ramen, het uitdoen
van de waakvlam en het gebruik van het ventilatiesysteem.
Het is duidelijk dat deze gedragingen invloed hebben o p het
energieverbruik (lijn H).

niek is het mogelijk o m uit de correlaties tussen een aantal
variabelen enkele onderliggende factoren (componenten) te
vinden, waardoor men in plaats van het soms grote aantal
variabelen kan volstaan met een klein aantal componenten.
Allerlei vragen met betrekking tot energieverbruik en
-schaarste worden bij voorbeeld samengevat in een factor
..energiebesef”.
Huishoudelijk energiegedrag
De respondenten rapporteerden 17 typen van energie-gerelateerde gedragingen. Een principale componentenanalyse
van deze 17 gedragingen leverde na varimaxrotatie zes factoren op, die 58,2% van d e totale variantie verklaren:
~ l ~ a p k a m e r t e m ~ e r a t (het gebruik van slaapkamerradiuur
atoren’s nachtsenopenen van slaapkamerramen’s nachts);
verklaart 14.3% van de variantie;
temperatuur in huis bij af~lezigheid(de temperatuur als
men overdag afwezig is, bij afwezigheid gedurende weekends, temperatuur ‘s nachts); verklaart 1 1,7% van de variantie;
temperatuur in huis bij aanwezigheid (de temperatuur
overdag en ‘s avonds bij aanwezigheid): verklaart 9.4(;1
van d e variantie;
gebruik van gord~jnen
(lengte en sluiten van gordijnen):
verklaart 8.4% van de variantie;
het luchten van kamers(het gebruik van ventilatie-openingen, het openen van huiskamer- en slaapkamerramen, het
gebruik van het afzuigsysteem); verklaart 8.09; van de
variantie;
gehruik van slaapkamers (gebrui k van slaapkamers buiten
d e slaapuren, luchten van slaapkamers, openen van slaapkamerramen); verklaart 6.3% van de variantie.
Het gehruik van de tussendeur en het gebruik iwn de
van
it.aaki~lam de centrale verwarming, wanneer dere niet in
gebruik is. bleken specifieke factoren te 7ijn die a a n de verdere
analyses zijn toegevoegd.
De factorscores o p deze 7es factoren zijn voor de 145
respondenten berekend en te zamen met de twee toegevoegde
Pactoren in het vervolg van de analyses gebruikt. Positieve
factorscores duiden o p meer energieverspillend gedrag.
Zoals gezegd kan een groot aantal variabelen in staat
worden geacht het energiegedrag t e verklaren. Genoemd zijn:
energie-gerelateerde attitudes, socio-economische karakteristieken. speciale omstandigheden en huiskarakteristieken. De
mate waarin deze variabelen het huishoudelijk energiegedrag
verklaren is onderzocht. O p de resultaten daarvan (weergegeven in tabel I) wordt nu nader ingegaan.

Onderzoeksopzet
Van november 1976 tot november 1977 is het stookgasverbruik onderzocht van 145 huishoudingen in de Vlaardingse
wijk Holy-Noord 4). Hier zijn 157 gelijksoortige huizen
gebouwd, waarvan 79 huizen zijn uitgerust met standaardisolatie en 78 huizen met extra spouwmuurisolatie. Alle 157
huizen zijn gelijk wat betreft ontwerp en centrale-verwarrningssysteem. verschillend met betrekking tot isolatie. windoriëntatie en ligging ten opzichte van andere woningen.
Twee derde van de hui7en zijn tussenwoningen. één derde
bestaat uit hoekwoningen. Tussen de extra-ge’isoleerde en
de standaard-geisoleerde woninggroep bestaat geen verschil
in overige huiskarakteristieken en wat betreft de socioeconomische karakteristieken van de bewoners 5). De aparte
gasmeters. ter registratie van het stookgasverbruik, zijn
gedurende d e onderzoeksperiode viermaal gelezen (in november 1976, januari 1977, april 1977 en november 1977).
Voorafgaande a a n de eigenlijke verklaring van het huishoudelijk energiegedrag en het energieverbruik zijn eerst
analyses uitgevoerd o p de attitudevragen en d e vormen van
huishoudelijk energiegedrag. Dit is gedaan met behulp van de
principale componentenana!vse. Met deze statistische techESB 2-1-1980

Bij d e eerste meting (november 1976) zijn d e respondenten
acht vragen voorgelegd met betrekking tot hun energiebesef,
prijsbesef en d e attitude ten aanzien van temperatuur en tocht
in huis. Na een principale componentenanalyse o p deze
vragen ontstaan na varimaxrotatie drie factoren die 62% van
d e totale variantie verklaren:
ener~iebesef(bezorgdheid over energietekort, geloof dat
energieproblemen zich niet vanzelf oplossen e.d.); verklaart 28.5% van de variantie;
comforr in huis (houding ten aanzien van temperatuur en
tocht); verklaart 17,1% van de variantie;
prijsbesef (energie besparen o m financiële redenen);
verklaart 16.4% van de variantie.

4) Het onderzoek is uitgecoerd in opdracht van I j s M . Bouwfonds
Nederlandse Gemeenten e n d e Gasunie. Het veldwerk is \erricht d o o r
Bureau Lagendijk te Apeldoorn.
5) Voor een volledig overricht rie T h . M . M . Verhallen en W.F. van
Raalj. Household hehaijiour and energ,. consun?pion. ongepubliceerd rapport. Katholieke Hogeschool Tilburg. april 1979.

Tabel I . Huishoudelijk energiegedrag v e r k l a a r d d o o r resp. attitudes, socio-economische karakteristieken e n huiskarakteristieken
(beta-gewichten)

C

Variabelen

gebruik
vande
tussendeur

:.

temperatuur
‘r nacht,

l

Attitudei
energiebewustheid
comfortn hum
prijsbewustheid.. . .

waakvlam

huis-

I

huis-

luchten
kamers

slaapkamergebruik

l

..

. .

Multiple R
R? ……

Socio-economische
karakteristieken

leeftijd vrouw . . . . . .
opleidingsniveau man . .
aantal kinderen.
leeftgd
5 – Yjaar
.. . . .. .
aantal volwassenen . . .
inkomen.. . . . . . .
gezinsgrootte. . . . . . . . .
aantal kinderen
leeft~]d0 4 l a a r
..
beroepsniveau man .
Multiple R .

.

..

i

0.07
O . l 9 b)

0.29 b)
0.14 b)
O.W
– 0.44 b)

0.33 b)
0.05
0. 33
O. I I

. .

R:
Huiskarakteristieken

huissolatie .
.
.
hoek-vs middenwoning
stookgasverbruik
buurburen
. .. .
windorientatieON0 . . . . .
windoriëntatie WZW
windorlentatieZ
..
..

.. .

Multiple R

R

..

.

..

. …

.

.

l

0.17 b)

U. 18 b)
0. 1 1

0.26

.

U07

a ) significant op p .C 0.05
b ) significant op p < 0.01

De factorscores op deze factoren zijn voor de 145 respondenten berekend en in de verdere analyse opgenomen.
De drie attitudevariabelen zijn gebruikt om de eerder
genoemde acht typen van huishoudgedrag te voorspellen. In
tabel I zijn de resultaten van acht stapsgewijze multiple
regressie-analyses weergegeven.
De attitudevariabelen voorspellen het huishoudelijk energiegedrag niet erg goed. De enige significante resultaten zijn
dat zij, die het comfortabel in huis willen hebben, hun
thermostaat niet lager zetten wanneer ze het huis verlaten.
Prijsbewuste consumenten sluiten hun gordijnen meer en
bezitten langere gordijnen. Energiebewuste consumenten
hebben overdag minder slaapkamers in gebruik.
De relaties tussen attitudes en gedrag zijn overwegend niet
significant. Attitudes voorspellen maximaal 5 procent van de
variantie in gedrag. Een dergelijke zwakke relatie tussen
attitudes en gedrag wordt vaker in consumentenonderzoek
gerapporteerd. Zo constateren Maloney en Ward 6) uit aanverwant onderzoek dat veel consumenten bezorgd lijken met
betrekking tot het milieu en de energietekorten; relatief weinig
consumenten brengen deze bezorgdheid echter tot uitdrukking in hun feitelijke energiegedrag.
Waarom handelen consumenten niet in overeenstemming
met wat ze zeggen? Factoren die interveniëren tussen energieattitudes en energieverbruik zijn volgens Van Raaij 7) de
acceptatie van de eigen verantwoordelijkheid en de waargenomen effectiviteit als consument. De acceptatie van verantwoordelijkheid duidt op de mate waarin de consument zichzelf en andere consumenten verantwoordelijk stelt voor het
ontstaan van energietekorten. De waargenomen effectiviteit
omvat de notie van persoonlijke doeltreffendheid bij het
verminderen van het energieverbruik en het vertrouwen dat
deze inspanningen een positief effect zullen sorteren. Alleen

consumenten met een hoog niveau van energiebewustheid die
de eigen verantwoordelijkheid accepteren en die hun eigen
bijdrage als consument als effectief ervaren, zullen hun
energiebewuste houding tot uitdrukking brengen in energiebesparend gedrag.
Een andere reden waarom attitudes niet noodzakelijk
feitelijk gedrag voorspellen is dat consumenten energie besparen om financiële motieven. Geldelijke beloning kan dienen
als feedback-informatie omtrent energieverbruik. Z o vindt
Russo 8) dat feedback-informatie over energiebesparing op
maand-, week- en zelfs dagbasis een bescheiden maar stabiel
effect heeft op het energieverbruik, zonder dat het noodzakelijk is attitudes, in de richting van meer energiebewustheid, te
veranderen.
Socio-economische karakteristieken

In tabel 1 is (verkort) ook de invloed weergegeven van
socio-economische karakteristieken op huishoudelijk energiegedrag. Hiervoor zijn acht stapsgewijze multiple regressieanalyses uitgevoerd. Gemiddeld wordt circa 9% van de
variantie in energiegedrag verklaard door socio-economische

6 ) M.P. Maloney en M.P. Ward, Ecology: let’s hearfrom the people.
An objective scale for the measurement o f ecological attitudes and
knowledge, American Ps~rhologist,20 juli 1973, blz. 583-586.
7 ) W . F . van Raaij, Consumptie en milieubesef, in: P. Ester (red.),
Sociale aspecten van het milieuvraagstuk, Assen, 1979, blz. 61-78.
8 ) J . E . Russo, A proposal t o increase energy conservation through
provision o f consumption and cost information t o consumers, in:
B.A. Greenberg en D.N. Bellenger (eds.), 1977 Combinedproceedings. American Marketing Association, 1977.

karakteristieken van het gezin. De samenstelling van het gezin
blijkt de meeste invloed te hebben.

verwarming, de temperatuur ‘s nachts, de temperatuur overdag in huis bij aanwezigheid en het gebruik van de tussendeur.

Speciale omstandigheden

Huiskarakteristieken

De invloed van speciale omstandigheden, zoals afwezigheid tijdens weekends, omstandigheden tengevolge van werk
van de vrouw, ploegendienst, op energiegedrag is circa 8%.
De verklaarde variantie voor gedragsfactoren 3 en 5 (temperatuur in huis bij aanwezigheid en het luchten van kamers)
is respectievelijk 18 en 14%, waarbij de invloed van afwezigheid van het gezin of de vrouw met name tot uitdrukking
komt. De invloed van speciale omstandigheden wordt niet
in tabel 1 vermeld.

In Tabel 3 zijn ook de resultaten weergegeven van stapsgewijze multiple regressieanalyses van huiskarakteristieken
voor de verklaring van stookgasverbruik. Woningisolatie en
huispositie (hoekwoning versus tussenwoning) verklaren de
meeste variantie in stookgasverbruik. Het stoken van de
buren blijkt in de eerste twee perioden (de wintermaanden)
van invloed te zijn, terwijl de ligging van het huis ten opzichte
van de wind afhankelijk van het seizoen van invloed is. Het
effect van isolatie is het grootst gedurende de wintermaanden.
In totaal wordt 24% van de variantie in stookgasverbruik
verklaard door de huiskarakteristieken. Overigens kunnen
wij bij een heterogenere steekproef van huizen en van bewoners een hoger percentage verklaarde variantie verwachten
dan in dit onderzoek.
Opmerkelijk is dat uit tabel 3 blijkt dat woningisolatie het
stookgasverbruik over de totale periode met ruim 12% vermindert (het kwadraat van 0,35). Voor de winterperiode (november-januari) is de energiebesparing door wóningisolatie
ruim 19%: de besparing in de zomerperiode (april-november)
is minder dan 6%.

Huiskarakteristieken
In energietechnisch onderzoek wordt het effect van huiskarakteristieken, zoals isolatievoorzieningen, o p stookgasverbruik noodzakelijkerwijs geschat op basis van metingen in
woningen in onbewoonde staat. Indirecte effecten van deze
huiskarakteristieken via gedragsveranderingen op verbruik
kunnen daarbij niet worden vastgesteld.
In tabel I iseen overzichtgegeven vande invloed van huiskarakteristieken op huishoudelijk energiegedrag aan de hand
van een achttal multiple regressievergelijkingen. Zoals reeds
eerder vermeld, geldt ook hier dat positieve scores duiden op
een meer energieverspillend gedrag. Zo luchten mensen in een
ge’isoleerd huis meer, terwijl zij de thermostaat’s nachts lager
hebben staan.

Zoals in figuur I staat weergegeven, wordt het huishoudelijk stookgasverbruik verklaard door huishoudelijk energiegedrag, door huiskarakteristieken en speciale omstandigheden. De invloeden van de eerste twee groepen variabelen
zullen hier worden besproken. De verklaarde variantie veroorzaakt door speciale omstandigheden was gering en is in dit
artikel weggelaten. Het stookgasverbruik is steeds gegeven
voor de drie deelperioden, alsook voor de totale jaarperiode.
In tabel 2 is het stookgasverbruik voor drie onderzoeksperioden gegeven.

TabelZ. Stookgasverbruik gedurende drie perioden, verbruik
in m’
(

isolatie

I

isolatie

Stookydsierbruik
totale
Periode l periode 2 periode 3
(nov jan) Qan april) (april – no\) periode

huistemperatuur h ~alweligheid . . . .
j
gebruik waakvlam . . . . . . . . . . . . . . . .
temperatuur ‘s nacht, . . . . . . . . . . . . .
huistemperatuur bij aanweligheid
.
gebruik vande tus~endeur
. . . .
gebruikgordljnen
luchten kamers . . . . . . .
slaapkamergebruik . . . . . .
Multiple R . . . . . . . . . .

R’

…………………..

Huiskarakteristieken

woningisolatie . . . . . . . . .
hoek-VS middenwoning.. . . . . .
stookgasverbruik buur 2 . .
..
windorientatie ONO . . . . . . .
windoriëntatie W Z W . . . . . . . . . .
windorièntatie Z . . . . . . . . . . . .
stookgasverbruik buur I
.
.
.

I

Samenvatting van de resultaten
2436m’

2168m’

2315m’

Huishoudelijk energiegedrag
Het gedrag wordt gerepresenteerd door de al eerder genoemde zes factoren, verkregen na principale componentenanalyse, waaraan zijn toegevoegd de variabelen ,,gebruik
tussendeur” en ,,waakvlam”. We verwachten dat huishoudelijk energiegedrag het stookgasverbruik voor een groot deel
kan verklaren. Hiertoe zijn vier stapsgewijze multiple regressie-analyses uitgevoerd met het stookgasverbruik als afhankelijke variabele. Tabel 3 geeft de voornaamste bevindingen
weer.
Het huishoudelijk energiegedrag verklaart in totaal 26%
van de variantie in stookgasverbruik. De belangrijkste gedragsvariabelen daarbij zijn: de temperatuur in huis bij
afwezigheid, het gebruik van de waakvlam van de centrale

ESB 2-1-1980

Periode I
(november I976 januari 1977)
Periode 2
(pnuari 1977-april 1977)
Periode 3
(april I977 november 1977)
Totaal

Variabelen
Huishoudelijk energiegedrag

Stookgasverbruik

Gemiddeld
rtookgasverbruik

Tabel 3. Stookgasverbruik. verklaard door resp. huishoudelijk energiegedrag en huiskarakteristieken, voor drie perioden
(beta-gewichten)

Met behulp van stapsgewijze multiple regressie-analyses is
gepoogd de acht, o.a. via principale componentenanalyse
verkregen, dimensies in huishoudelijk energiegedrag te verklaren. Een samenvatting van deze analyses is in tabel 4
weergegeven.
Hierin wordt aangetoond dat een gemiddelde van 28% van
de variantie in huishoudelijk energiegedrag kan worden
verklaard door energie-gerelateerde attitudes, socio-economische karakteristieken, speciale omstandigheden en huiskarakteristieken te zamen. De geringe verklaringskracht van de
attitudes is reeds eerder besproken.
Woningisolatie, als één van de huiskarakteristieken, blijkt
een positieve invloed te hebben op het ,,thermostaatgedrag”,
dat wil zeggen bewoners van een extra-geisoleerde woning
gaan zorgvuldiger om met de thermostaat en de waakvlam. Ze
zetten vaker de waakvlam uit en ze hebben een lagere ,,tempe-

Tabel 4. Samenvatting van de verklaarde variantie in huishoudelijk energiegedrag
Variabelen

Verklaarde varianties(K’1

verklaren te zamen gemiddeld 2874 van de variantie in huishoudelijk energiegedrag en 58% van de variantie in stookgasverbruik. Aangenomen mag worden dat voor een meer
heterogene populatie deze percentages hoger zullen blijken te
liggen.
Figuur 3. Samenvarring van de onder:oek.~re~sultaten
(getallen zijn proporties verklaarde varianrie)

Attitudes(3lactorenI
Sociokaraktcrictteken
Speciale omstandigheden
Huiskarakteristieken
Attitude5 + s o c i o ~ c » n o r n i ~ c h e
karakteristieken + speciale
omctandiphcden L huicharahfer~stteken

ratuurinstelling” in huis. Bewoners van een extra-geisoleerde
woning zijn daarentegen onzorgvuldiger in het luchten en
ventileren. Ze laten de tussendeur en de gordijnen open en
luchten de kamers vaker. Woningisolatie blijkt dus een
negatieve invloed te hebben op het ,,luchtgedragw.
Voorts zien we in figuur 2 dat een lagere temperatuur bij
afwezigheid het grootste energiebesparende effect heeft. Hierna volgen het uitdoen van de waakvlam, een lagere temperatuur in de slaapkamers en het sluiten van de tussendeur. Het
sluiten van de gordijnen blijkt geen energiebesparend effect te
hebben voor de onderzoekspopulatie.
Figuur 2. Huishoudelijk gedrag intervenieert russen woningisolatie en energieverbruik

Implicaties voor energie-onderzoek en energiebeleid
De voornaamste conclusies. welke getrokken kunnen worden op basis van de resultaten van dit onderzoek zijn:
huishoudelijk energiegedrag is een zeer belangrijke factor
voor de verklaring van stookgasverbruik;
energie-gerelateerde attitudes verklaren verschillen in
gedrag slecht;
huiskarakteristieken hebben een duidelijk direct, echter
ook minder inzichtelijk indirect effect (via gedragsveranderingen) op het stookgasverbruik.

Tabel5. Samenvarring van de verklaarde rrariarrriein stookgasverbruik naar periode ‘
Variabelen

kncrpiegedrag
Hulskaraktcr~rtirken
Speciale omstandigheden
Socio~conomischc
karakteri*tieken
tnergiegedrapL hiiiskarakterlstieken
tnerg~egedrag’ hulskarakspeciale
teristieken i
omstandigheden * ,ocioeconom~cche
karaktcrw
tieken + attitude5

Verklaard
periode I
í n o i Jan

manties ( I
penodc ?
jan-april

In het \toa
penode ?
april noi I

U.??
0.27

0.2 1
0.2 1
0.04

0.24
0.16

0.47

O. i 8

0.36

0.46

Gezien het volledig ontbreken van ander huishoudelijk
energiegedragsonderzoek met betrekking tot stookgasverbruik en het zeer geringe aantal publikaties met betrekking tot
algemener energiegedragsonderzoek 9). lijken de hier gerapporteerde resultaten een aanbeveling tot verder onderzoek op
dit terrein.
Onderzoek bij een heterogenere (en daarmee grotere)
populatie met betrekking tot vraagstellingen, zoals weergegeven in figuur 4, is aan te bevelen. In figuur 4 is een vijftal
mogelijke energiebesparingscampagnes weergegeven.

0.46

~sierbruih
totale
penode

Tabel 5 geeft de proporties van de variantie in het stookgasverbruik weer, verklaard door huishoudelijk energiegedrag, huiskarakteristieken. speciale omstandigheden en
socio-economische bewonerskarakteristieken. Huishoudelijk energiegedrag (met 26%) en huiskarakteristieken (met
24%) vormen de belangrijkste verklaringsbronnen voor het
stookgasverbruik. Te zamen nemen zij 46% van de variantie
in stookgasverbruik voor hun rekening. Wanneer we alle
voorspellende variabelen te zamen nemen kan 58% van de
variantie in het stookgasverbruik worden verklaard.
In figuur 3 zijn de belangrijkste relaties tussen de groepen
van variabelen weergegeven. De onafhankelijke variabelen

Figuur 4. Mogelijkheden van energiebesparingscampagnes

I . Voorlichting gericht op de verandering van consumentenattitudes, waarbij rekening wordt gehouden met acceptatie van eigen verantwoordelijkheid voor energieverbruik en

9) Zie 1’h.M.M. Verhallen en W.F. van Kaaii. op.cit., 1979.

waarbij de effectiviteit van gedrag waarneembaar is. Veranderingen in consumentenhoudingen en -opvattingen kunnen
dan leiden tot verandering in gedrag en dientengevolge in
besparing van energieverbruik.
2. Een variant o p deze benadering is het veranderen van
attitudes in de richting van het treffen van energiebesparende
maatregelen in de eigen woning (isolatie, dubbele beglazing,
klokthermostaat. zonne-energie-uitrusting e.d.). Dit zal een
direct en mogelijk een indirect effect hebben o p energiegebruik.
3. Een derde type campagne is gericht o p het (wettelijk)
voorschrijven of treffen van andere maatregelen voor de
invoering van energiebesparende voorzieningen a a n de woning. Dit heeft direct effect o p het energieverbruik (3A). maar
tevens een indirect effect o p het energieverbruik (3B) via het
huishoudelijk energiegedrag. Deze campagne heeft tevens
aannemers en architecten als doelgroep.
4. Een directe feedback-methode kan de consument informatie verschaffen omtrent het wekelijkse of maandelijkse
energieverbruik (bij voorbeeld financiële kosteninformatie).
Dit kan gebeuren door gas- e n elektriciteitsrekeningen maandelijks te versturen en niet te werken met voorschotregelingen
e.d. Eventueel kan o p de maandelijkse rekening het energieverbruik in dezelfde periode van het vorige jaar worden
vermeld, zo nodig gecorrigeerd voor verschillen in d e buiten-

temperatuur i0). Kosten- en verbruiksinformatie vormt
feedback 4A. Feedback 4 B is meer algemene informatie over
het milieu en energieverbruik. Energiebewust gedrag leidt tot
een energiebewuste attitude en dit versterkt weer het gedrag.
5. Een vijfde benadering is gericht o p het direct verschaffen
van adviezen, tips en suggesties met betrekking tot energiebesparend huishoudelijk gedrag.
Voor d e benaderingen 1, 2, 4 en 5, mede ter bepaling van
hun effectiviteit, zal begeleidend gedragswetenschappelijk
onderzoek een beleidsondersteunende functie kunnen vervullen. Onderhavig onderzoek leidt tot de conclusie dat een
traditionele campagne (I). gericht o p attitudeverandering.
waarschijnlijk minder effectief is dan campagnes 2 en 5.
gericht o p bouwtechnische en huishoudtechnische adviezen
o m energie te besparen. Ook de individueel gerichte strategie
4. het verschaffen van prijs- en verbruiksinformatie. verdient
de aandacht.

W.F. van Raaij
Th.M.M. Verhallen

10) J.E. Russo. op.cit.. 1977

Auteurs