Ga direct naar de content

Economische ontwikkeling, demografische structuur en de omvang van de overheidsuitgaven

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 2 1980

Economische ontwikkeling,
demografische structuur en de omvang
van de overheidsuitgaven
DRS. F. G. VAN DEN HEUVEL* –

DRS. J. J. SIEGERS*

In dit artikel wordt verslag gedaan van een regionale dwarsdoorsnede-analyse.
waarbij voor een aantal landen werd nagegaan in hoeverre de omvang van het overheidsaandeel in
het bruto nationaal produkt samenhangt met de hoogte van het nationaal inkomen per hoofd
van de bevolking. De geringe verklaringsgraad van het inkomen per hoofd was aanleiding
om een aantal demografische variabelen in de analyse te betrekken. Een significant verband
tussen elk van deze variabelen en het totale overheidsaandeel werd echter niet gevonden.
Inleiding
De gedachte dat de rol van de overheid in een volkshuishouding groter wordt, naarmate de economische ontwikkeling verder voortschrijdt, dateert van het einde van de vorige
-eeuw. Zo formuleerde Wagner in 1880 zijn “Gesetz der
wachsenden Ausdehnung der Staattätigkeiten”. Deze wet
behelst dat een voortgaande economische ontwikkeling .gepaard zal gaan met het ontstaan van nieuwe behoeften, die tot
een verdere uitbreiding van overheidsactiviteiten noodzaken I). De wijze waarop Wagner zijn wet onder woorden heeft
gebracht, is echter weinig exact en daardoor voor velerlei
uitleg vatbaar. Gandhi onderscheidt in de empirische literatuur een vijftal versies 2):
I. de overheidsuitgaven zijn een functie van het bruto nationale produkt;
2. de overheidsconsumptie is een functie van het nationale
inkomen;
3. de overheidsuitgaven zijn een functie van het bruto nationale produkt per hoofd;
4. het quotiënt van de overheidsuitgaven en het bruto
nationale produkt is eeR functie van het bruto nationale
produkt per hoofd;
5. de overheidsuitgaven per hoofd zijn een functie van het
bruto nationale produkt per hoofd 3).
In alle gevallen wordt als hypothese gesteld, dat de elasticiteit van de eerstgenoemde grootheid ten opzichte van de
tweede groter is dan één. In regionale dwarsdoorsnede-analyses is het doorgaans de vierde versie die wordt getoetst. In de
volgende paragraaf zijn de resultaten weergegeven van een
dergelijke regionale dwarsdoorsnede-analyse, die is gebaseerd
op de gegevens van 51 landen. De veronderstelling dat van een
positief verband sprake is, wordt weliswaar bevestigd, maar
de bijbehorende correlatiecoëfficiënt heeft een betrekkelijk
lage waarde. Dit laatste impliceert~ dat één of meer relevante
variabelen in’de regressievergelijking ontbreken. Het is met
name Kelley geweest die in dit verband de opneming van
demografische factoren in de analyse heeft bepleit 4). Daarom
is onderzocht in hoeverre de bevolkingsomvang, de bevolkingsdichtheid en indicatoren voor de urbanisatiegraad en de
leeftijdsstructuur van de bevolking een significante bijdrage in
de verklaring leveren.
De invloed van de economische ontwikkeling
Op grond van de data van 51 landen is door middel van een
14

dwarsdoorsnede-analyse het verband onderzocht tussen het
quotiënt van de overheidsuitgaven en het bruto nationale
produkt (hierna aangegeven met de term overheidsaandeel)
enerzijds en het nationale inkomen per hoofd van de bevolking als indicator van de economische ontwikkeling anderzijds. De gegevens hebben zoveel mogelijk betrekking op het
jaar 1970;in een aantal gevallen is gebruik gemaakt van gegevens over 1969 en 19715). De gehanteerde specificatie is die
der reciproke-Iogistische curve:
1

G

= ————–

1

l+e-(bo+b.y>
waarbij:
G = overheidsaandeel;
Y = nationaal inkomen per hoofd van de bevolking;
bll,bl = regressiecoëfficiënten.
.De logistische specificatie leidt tot een S-vormige groeikromme, die voldoet aan de vanuit theoretisch oogpunt
gewenste restricties dat noch een waarde van G die kleiner is
dan nul. noch een waarde van G die groter is dan één mogelijk
is 6). Door niet Y maar de reciproke van Y opte nemen, wordt
de mogelijkheid opengelaten dat G een maximum kent dat
kleiner is dan één. De gekozen specificatie maakt het mogelijk

*

De schrijvers zijn wetenschappelijk
medewerker
bij de sectie
Macro-economie
van het Economisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht. De regressie-analyse werd uitgevoerd met behulp van
de computer van het ACCU te Utrecht. De schrijvers danken Prof.
Dr. C.K.F. Nieuwenburg voor zijn commentaar
op een eerdere versie
van dit artikel.
I) Zie bijvoorbeeld L. Koopmans en A.H.E. M. Wellink, Overheidsfinanciën, Leiden, vierde, geheel herziene druk, 1978, blz. 9-10.
2) V.P. Gandhi, Wagner’s law of public expenditure: do recent crosssection studies confirm it’!, Public Finance, 1971, blz. 44-46.
3) Vergelijk het recente artikel van R. Gerritse, Publieke uitgaven en
nationaaf
inkomen:
de relatieve ontwikkeling
in volumetermen,

Openbare uitgaven, 1979.
4) A.C. Kelley, Demographic
change and the size of the government
sector, Southern” Economic Journa/, 1976.
5) De gegevens werden ontleend aan Verenigde Naties, Statistica/
yearbook, New Vork, diverse jaren en Verenigde Naties, Yearbook of
nationa/ account statistics, New Vork, 1977, tabel IB. Centraal
geleide volkshuishoudingen
zijn niet in de analyse betrokken.
6) Strikt genomen is dit laatste, hoewel weinig waarschijnlijk,
niet
geheel uitgesloten. Het overheidsaandeel
vormt immers het quotiënt
van overheidsbestedingen
en overdrachtsuitgaven
enerzijds en overheidsbestedingen
en particuliere
bestedingen
anderzijds,
zodat in
geval de overdrachtsuitgaven
groter zouden zijn dan de particuliere
bestedingen een overheidsaandeel
zou resulteren dat de genoemde
bovengrens overschrijdt.

de veronderstelde niet-lineaire relatie te schatten met behulp
van lineaire regressie-analyse 7).
De resultaten van de uitgevoerde logitanalyse zijn weergegeven in kolom I van tabel l. De reciproke van het nationale
inkomen per hoofd van de bevolking heeft een significant
negatief effect op de omvang van het overheidsaandeel. Dat
wil zeggen dat het nationale inkomen per hoofd van de bevolking een significant positief effect heeft. De elasticiteit van het
overheidsaandeel ten opzichte van het inkomen per hoofd is
evenwel kleiner dan één. De vierde door Gandhi onderscheiden versie van de wet van Wagner vindt derhalve in deze
cijfers geen ondersteuning.
Tabell. Resultaten van logitanalyse ter verklaring van het
overheidsaandeel a)
(I)

Constante
Nationale

.

-1.176″

-1.195

.

_
inkomen

(2)

-72, 157″”

-47.770″
-0.569
0,617
-0,600

per

hoofd van de bevolking b)
Bevolkingsomvangb)
Bevolkingsdichtheid b)
Urbanisatiegraad b)
.
Omvang van de bevolking

.
.

Jonger dan 15 jaar in
procenten van de bevolking ÃŽn de leeftijd van

15tot65jaarb)……..
Omvang

.

5.142

.

van de bevolking

ouder dan 65jaar in
procenten van de bevolking in de leeftijd

van

15 tol 65 jaar b)
R’
a)
b)

.
.

-1,135
0,259

0.222

.. = significant op Io/o-niveau; * = significant op 5o/o-niveau.
Reciproke.

De in kolom I van tabel I vermelde, voor het aantal
vrijheidsgraden gecorrigeerde, gekwadrateerde correlatiecoëfficiënt laat zien dat slechts een kwart van de variantie van
de logit van het overheidsaandeel wordt verklaard. De te
verklaren variabele is echter niet de logit van het overheidsaandeel, maar het overheidsaandeel zelf 8). Wanneer op basis
van de uitkomsten van de logitanalyse de geschatte waarden
van de overheidsaandelen van de onderscheiden landen
worden berekend en deze vervolgens worden geconfronteerd
met de geobserveerde waarden van de overheidsaandelen, dan
blijkt het inkomen per hoofd slechts 22% van de variantie van
het overheidsaandeel te verklaren. In de volgende paragraaf
wordt onderzocht in hoeverre door de opneming van variabelen die betrekking hebben op de demografische structuur van
de onderscheiden landen de mate van verklaring wordt vergroot.
De invloed van de demografische structuur
Uit de literatuur komen als factoren waarvan wordt verondersteld dat zij van invloed zijn op de omvang van het
overheidsaandeel met name de volgende variabelen naar
voren: de bevolkingsomvang, de bevolkingsdichtheid, de
urbanisatiegraad en het aantal personen j onger dan 15jaaren
het aantal personen ouder dan 65jaar in procenten van de bevolking van 15t / m 64jaar 9). Zowel de bevolkingsomvang als
de bevolkingsdichtheid representeren schaaleffecten. Tot de
positieve schaaleffecten behoren die met betrekking tot medische en sanitaire verzorging, transport, onderwijs, recreatie
e.d. Daartegenover stellen zich uit congestie voortvloeiende
negatieve schaaleffecten. De vraag of de positieve dan wel de
negatieve effecten de overhand hebben, is niet a priori te
beantwoorden. Niet los van het voorgaande vergroot urbanisatie de kans op sociale fricties en bestuurlijke problemen.
Daarnaast leidt urbanisatie tot relatief duurdere overheidsvoorzieningen ten behoeve van het platteland, omdat daar het
draagvlak, namelijk de omvang van de plattelandsbevolking,
kleiner wordt. Met het verdwijnen van traditionele plattelands- en dorpsstructuren komt tevens een einde aan het
informele systeem van sociale zekerheid binnen het gezin en
ESB 2-1-1980

de dorpsgemeenschap, waardoor het gratis onderling verlenen van allerlei diensten moet worden vervangen door vergelijkbare overheidsactiviteiten. Omdat tegenover deze negatieve met urbanisatie gepaard gaande effecten positieve
schaaleffecten staan, is ook bier niet a priori te zeggen of het
uiteindelijke effect dat van urbanisatie uitgaat op het overheidsaandeel positief of negatief is. Omdat een relatief groot
percentage jeugdigen een relatief grote vraag naar onderwijs
betekent, kan tussen dit percentage en het overheidsaandeel
een positieve samenhang worden verwacht. Dit geldt eveneens voor het percentage ouderen, gegeven de relatief grote
vraag naar medische voorzieningen die van deze groep uitgaat.
De resultaten van de logitanalyse waarin de bovengenoemde demografische variabelen werden betrokken, zijn weergegeven in kolom 2 van tabel I 10). Geen van de demografische
variabelen blijkt een significante invloed te hebben. De
invloed van het inkomen per hoofd neemt af, maar blijft
significant. Deze conclusie verandert niet, wanneer niet alle
demografische variabelen tegelijkertijd in de regressievergelijking worden opgenomen, maar elk afzonderlijk, dan wel een
aantal in verschillende combinaties. Ook andere specificaties
dan de reciproke-logistische, waaronder een logistische, een
dubbellogaritmische en een lineaire, leiden niet tot andere
conclusies.
Uit deze resultaten mag niet zonder meer worden geconcludeerd dat de op theoretische gronden veronderstelde verbanden blijkbaar niet bestaan. In de eerste plaats moet worden
aangetekend dat bij de bevolkingsomvang, de bevolkingsdichtheid en de urbanisatiegràad een aantal effecten tegen
elkaar inwerken. Het is derhalve mogelijk dat de genoemde
verbanden wel degelijk aanwezig zijn, maar dat de effecten
ervan elkaar per saldo neutraliseren. In de tweede plaats is het
denkbaar dat een verandering van de demografische structuur
leidt tot een grotere vraag naar bepaalde overheidsactiviteiten, maar dat de financieringsproblemen dermate zwaar
wegen dat aan deze grotere vraag alleen kan worden voldaan
door de kwaliteit van de aangeboden diensten terug te schroeven of door op andere overheidsactiviteiten, die een lagere
prioriteit hebben, te bezuinigen. Ook Wagner wees erop dat
de financiering een obstakel kan zijn, maar hij veronderstelde
dat dergelijke financiële moeilijkheden op lange termijn
steeds overwonnen zullen worden 11). Tot een dergelijk
optimisme lijkt thans echter geen reden. Zo benadrukt de
OECD dat voor veel landen de afnemende mogelijkheden de
overheidsinkomsten te vergroten in toenemende mate een
beperkende factor vormen voor de groei van de overheidsuitgaven 12).
Beide kanttekeningen bij de resultaten van de logitanalyse
impliceren dat het ontbreken van een relatie tussen demogratische variabelen en het totale overheidsaandeel niet uitsluit
dat verbanden bestaan tussen demografische variabelen en
functionele bestanddelen van het totale overheidsaandeel. De
gehanteerde data laten een splitsing van de overheidsuitgaven
in functionele bestanddelen echter niet toe.
7) Vergelijk EG. van den Heuvel en J.J. Siegers, Een logitanalyse van
het werkgelegenheidsaandeel van de secundaire sector, ESB, 25 juli
1979, blz. 740- 741.
8) Vergelijk A.S. Goldberger, Econometrie theory, New York, 1964,
blz. 217.
.
9) Zie bijvoorbeeld Kelley, op.cit.; R. A. Musgraveen P. B. Musgrave,.
Public Finance. Tokio, tweede druk, 1976, blz. 142; A. T. Peacocken
J. Wiseman, The growth of public expenditure in the United Kingdom, Londen, 1967, blz. 140; R.S. Thorn, The evolution of public
tïnances during economie development, The Manchester School of
Economics and Social Studies, 1967, blz. 24; R. Gerritse, Depublieke
sector: ontwikkeling en waardevorming, Den Haag, 1979, blz. 53 – 55;
D. Tarschys, The growth of public expenditures: nine models of explanation, Scandinavian Political Studies, deel 10, 1975, blz. 13-14.
10) De hier gehanteerde data zijn ontleend aan Verenigde Naties,
Demographic yearbook, New York, diverse jaren.
IJ) A. Wagner, Three extracts on puólic finance, in: R.A. Musgrave
en A. T. Peacock (red.), Classics in the theory of public finance.
Londen, 1962, blz. 8.
12) OECD, Public expenditure trends. Parijs, 1978, blz. 17.

15

0

Samenvatting
In dit artikel is de wet van Wagner getoetst door middel van
een regionale dwarsdoorsnede-analyse, waarbij het quotiënt
van de overheidsuitgaven en het bruto nationale produkt
wordt verklaard uit de economische ontwikkeling, zoals
gemeten aan dè hand van het nationale inkomen per hoofd
van de bevolking. Het inkomen per hoofd blijkt een positieve
invloed op het overheidsaandeel uit te oefenen, maar de
gevonden elasticiteit is kleiner dan één. De in dit artikel in beschouwing genomen versie van de hypothese van Wagner
wordt derhalve niet bevestigd.
De invloed van het inkomen per hoofd is weliswaar significant, maar de mate van verklaring is laag: slechts 22% van de
variantie van het overheidsaandeel kan met behul p van het in16

komen per hoofd worden verklaard. Er zijn redenen om aan te
nemen dat opneming van demografische variabelen in de
analyse de mate van verklaring vergroten. Daarom zijn aan
het inkomen per hoofd als verklarende variabelen toegevoegd
de bevolkingsomvang, de bevolkingsdichtheid, de urbanisatiegraad en het aantal jeugdigen en het aantal ouderen in
procenten vande bevolking van 15t/m 64jaar. Voor geen van
deze demografiséhe variabelen kan een significant verband
met het totale overheidsaandeel worden vastgesteld. Dit sluit
echter niet uit dat significante verbanden bestaan tussen deze
variabelen en functionele bestanddelen van het totale overheidsaandeel.
Frans van den Heuvel
Jacques Siegers

Auteurs