Ga direct naar de content

Uitgangsstellingen in het grondstoffenoverleg

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 6 1982

Onlwikkelingskroniek
den). Een dergelijk onderzoek kan worden
verricht aan de hand van een tweeledige
analyse: een oorzakenanalyse en een gevolgenanalyse.
DC oor:akenanalyse

Uitgangsstellingen in het
grondstoffenoverleg
MR. DR. G. D. DALES

Inleiding
Gedurende de laatste jaren heeft het
overleg tussen ontwikkelings- en ontwikkelde landen over grondstoffen zich toegespitst op de onderhandelingen over twee
elementen uit het ,,ge’fntegreerde grondstolTenprogramma” van de UNCTAD: het
afsluiten van een reeks Internationale
grondstoffenovereenkomsten (JGO’s) en
met name de totstandkoming van een ,.gemeenschappelijk fonds”, met als hoofdtaak de financiering van in het kader van
de IGO’s aan te leggen buffervoorraden. In
juni 1980 werd een overeenkomst over de
oprichting van het fonds bereikt. Aangezien tot dusverre slechts een gering aantal
landen de overeenkomst heeft ondertekend
en geratificeerd valt een spoedige inwerkingtreding van het fonds niet te verwachten. In ons land is onlangs een aanvang gemaakt met de parlementaire behandeling
van het wetsontwerp tot goedkeuring van
de overeenkomst 1). Tegen die achtergrond
is het wellicht zinvol nog eens in te gaan op
een tweetal Uitgangsstellingen die, impliciet of explixiet, aan het overleg over het
fonds ten grondslag hebben gelegen:
1. het is wenselijk de prijzen van door ontwikkelingslanden geproduceerde en geexporteerde grondstofTen te stabiliseren;

2. stabiliteit van grondstoffenprijzen kan
worden verkregen door gebruikmaking
van internationale grondstoffenovereenkomsten die voorzien in de aanleg
van buffervoorraden.
Een bespreking van deze twee Uitgangsstellingen raakt slechts een beperkt deel
van het geheel van doelstellingen en instrumenten van internationaal grondstoffenbeleid, en gaat voorbij aan andere doelstellingen dan prijsstabilisatie en andere instrumenten dan IGO’s met in het kader daarvan aan te leggen buffervoorraden 2). Ook
zal niet worden ingegaan op de technische,
economische en politieke aspecten van het
gemeenschappelijk fonds. Wat dat betreft
moge worden volstaan met een verwijzing
naar enige. daarop betrekking hebbende.
recente Nederlandstalige publikaties 3).
De hieronder aangebrachte beperking
wordt gemotiveerd door de gerichtheid van
de onderhavige analyse op de genoemde
twee Uitgangsstellingen waarop de (formeESB 13-10-1982

le) hoofdtaak van het gemeenschappelijk
fonds — de financiering van buffervoorraden ter stabilisatie van grondstofFenprijzen
— is gebaseerd.
Stabilisatie van grondstoffenprij/en
Bij het Noord-Zuid-overleg over grondstoffen heeft steeds als uitgangspunt gegolden dat zowel exporterende ontwikkelingslanden als importerende ontwikkelde landen belang hebben bij stabilisatie van de
prijzen van de betrokken grondstoffen. De
door de ontwikkelingslanden van de ontwikkelde landen verlangde medewerking
aan het tot stand brengen van internationale stabilisatiemaatregelen zou derhalve
kunnen worden verleend op basis van het
,.twee vliegen in een klap”-principe: niet
alleen gunstig vanuit een oogpunt van ontwikkelingssamenwerking. maar tevens zinvol als een bijdrage aan de behartiging van
het eigen belang.
De veronderstelde belangen van de ontwikkelingslanden betreffen kort gezegd een
beperking van de nadelige invloeden die
instabiele grondstofFenprijzen zouden hebben op inkomsten, investeringen. werkgelegenheid, economische diversificatie, sociale en politieke stabiliteit, ontwikkelingsplanning en daarmee uiteindelijk op
de economische groei. De belangen van de
ontwikkelde landen zouden hoofdzakelijk
zijn gelegen in een beperking van de inflatie, vermindering van onzekerheden en risico’s bij investeringsbeslissingen in de
grondstoffenvenverkende industrieen en
ten slotte in de stimulerende effecten die
van prijsstabiliteit uit zouden gaan op investeringen in de grondstoffenproduktie,
waardoor de zekerheid van voldoende aanbod toeneemt. Om vast te stellen welke betekenis aan deze veronderstelde belangen
moet worden toegekend als argument om
te streven naar de totstandkoming van internationale stabilisatiemaatregelen dient
te worden onderzocht of de veronderstellingen in overeenstemming zijn met de feitelijke situatie en of, voor zover dat inderdaad het geval is, de bedoelde belangen het
best worden gediend door gebruikmaking
van het beoogde stabilisatie-instrument (in
casu, waar het gaat om de werkingssfeer
van het gemeenschappelijk fonds, IGO’s
die voorzien in de aanleg van buffervoorra-

De oorzakenanalyse omvat twee vraagstukken: die betreffende de prijsinstabiliteit en die betreffende de instabiele exportopbrengsten. Als hoofdoorzaken van instabiliteit van grondstofFenprijzen worden
veelal aangeduid variaties in de aangeboden of gevraagde hoeveelheden en de in het
algemeen geringe prijselasticiteit van vraag
en aanbod, waardoor kleine veranderingen
in hoeveelheden tot grote veranderingen in
prijs kunnen leiden. Maar achter deze algemene aanduiding van de oorzaken van
prijsinstabiliteit ligt een omvangrijke reeks
oorzaken die verantwoordelijk zijn voor de
genoemde veranderingen in vraag en/of
aanbod. zoals de invloed van nationaal
voorraadbeleid (zie b.v. de Amerikaanse
aan- en verkopen t.b.v. de strategische tinvoorraad), technologische ontwikkelingen
(zoals de produktie van synthetica, waardoor de vraag naar natuurlijke produkten
kan afnemen). klimatologische omstandigheden. smaakveranderingen (al dan niet teweeggebracht door intensieve reclamecampagnes), speculatie op de grondstofffenmarkten, stakirigen en oorlogen. Hoewel
internationale stabilisatieovereenkomsten
niet primair bedoeld zijn om de oorzaken
van prijsinstabiliteit weg te nemen is het,
ter beoordeling van de zinvolheid en gewenstheid van dergelijke overeenkomsten,
van belang voor afzonderlijke grondstoffen
een oorzakenanalyse op te stellen en te bezien in hoeverre grotere prijsstabiliteit kan
worden verkregen door rechtstreeks op de
oorzaken van instabiliteit gerichte maatregelen (b.v. oogstbeschermingsmaatregelen)
te treffen.
Het tweede vraagstuk dat in het kader
van een oorzakenanalyse moet worden onderzocht betreft de relatie tussen prijsstabilisatie en de stabiliteit en omvang van exportopbrengsten. Exportopbrengsten kunnen in veel ontwikkelingslanden worden

1) Ontwerp van Rijkswet tot Goedkeuring van
de op 27 juni 1980 te Geneve tot stand gekomen
Overeenkomst tot instelling van het Gemeenschapelijk Fonds voor GrondstofTen, met bijlagen (Trb. 1981, 49 en Trb. 1982, 2); zie Tweede

Kamer der Staten-Generaal, zitting 1981-1982.
17 374 (R 1204).
2) Zie voor een uitvoerige studie over internationaal grondstoffenbeleid in ruimere zin de onlangs
verschenen dissertatie van J. W. A. Vingerhoets,
Ontwikkelingslanden ah grondsloffenexporteitrs; international]/ grondxtoffenheleid en nligopolistische markten, Tilburg, 1982.
3) G. D. Dales, Het gemeenschappelijk grondstofienfonds. Internationale Spectator, maart
1980; R. Barents, Het Gemeenschappelijk
grondstofienfonds, ESB. 13 augustus 1980; C. J.
Jepma. Het ge’integreerde grondstofienprogramma, Intermediair, 3 april 1981; G. D. Dales, Het
overleg over het ge’integreerde grondstoffenprogramtna van UNCTAD; een politiek-economische analyse, dissertatie, Groningen, 1982.
1113

aangemerkt als een belangrijke determinant van economische groei. Van belang is
derhalve de vraag in hoeverre prijsstabilisatie leidt tot stabielere exportopbrengsten.
Onder bepaalde voorwaarden zal prijsstabilisatie tot gevolg hebben dat de instabiliteit van de exportopbrengsten toeneemt of
het niveau van exportinkomsten over het
geheel genomen zelfs daalt. Kort gezegd
doet eerstgenoemd effect zich voor in die
gevallen waarin prijsfluctuaties hoofdzakelijk worden veroorzaakt door schommelingen in het aanbod en treedt laatstgenoemd
effect op wanneer die situatie tevens gepaard gaat met een hoge prijselasticiteit
van de vraag 4). Wahab heeft in zijn onlangs verschenen proefschrift nog eens een
gedetailleerd onderzoek verricht naar het
uiterst complexe vraagstuk van de relatie
tussen prijsstabilisatie en de omvang en
stabiliteit van exportopbrengsten 5). Op
grond daarvan komt hij onder meer tot de
conclusie dat prijsstabilisatie voor de door
hem onderzochte grondstoffen slechts in
zeer beperkte mate leidt tot opbrengststabilisatie. Voorts moet met betrekking tot
de relatie tussen prijsstabiliteit en exportopbrengsten worden gewezen op het relatieve belang van stabielere prijzen ten opzichte van andere factoren. Uit verschillende studies is naar voren gekomen dat de
veelal als hoofdoorzaken van instabiliteit
van exportopbrengsten aangeduide factoren (het grote aandeel van grondstoffen in
het exportpakket, de beperkte diversiteit
van het grondstoffenaanbod en de gerichtheid van exporten op een beperkt aantal
afzetmarkten) in de praktijk slechts een
zeer beperkte of in het geheel geen rol spelen.
Daartegenover wordt aan variaties van
exporthoeveelheden. de omvang van het
bruto nationaal produkt van een land en
aan factoren van nationale en internationale politieke aard veel meer gewicht toegekend 6). Deze bevindingen betekenen
dat het belang van stabilisatie van grondstoffenprijzen, vanuit een oogpunt van het
leveren van een bijdrage aan stabielere exportopbrengsten. sterk moet worden gerelativeerd.

Gevolgcn van prijsinsiahiliteit
Naast een oorzakenanalyse kan ook
door middel van een gevolgenanalyse meer

inzicht worden verkregen in de relevantie
van stabiele grondstoffenprijzen en het
daarmee samenhangende streven naar het
tot stand brengen van internationale stabilisatiemaatregelen. In dit verband kan een
viertal elementen worden onderscheiden:
de relatie tussen prijsstabiliteit en economische groei, de relatie tussen prijsstabiliteit en inflatie, de gevolgen van prijsinstabiliteit voor de grondstoffenverwerkende
industrieen en ten slotte de relatie tussen
prijsstabiliteit en de zekerheid van vol-

doende aanbod.
Gelet op het relatief grote belang van
grondstoffen in de export van ontwikkelingslanden, de grote afhankelijkheid van
buitenlandse handel en de lage diversificatiegraad van de economieen van de meeste
ontwikkelingslanden, wordt veelal aange1114

nomen dat instabiele grondstoffenprijzen.
met de veronderstelde consequenties ten
aanzien van de exportopbrengsten, aanzienlijke negatieve invloeden zullen hebben op het economisch groeiproces. Een
additioneel probleem wordt gevormd door
de in vele ontwikkelingslanden verhoudingsgewijs geringe mogelijkheden voor
het voeren van een financieel overheidsbeleid waarmee de nadelige gevolgen van
fluctuerende prijzen en exportopbrengsten
zouden kunnen worden opgevangen.
Hiervoor is al gewezen op de beperktheid van de relatie tussen prijs(in)stabiliteit
en fluctuaties in exportopbrengsten. Ook
de
veronderstelde
relatie
tussen
prijs(in)stabiliteit en economische groei of
tussen (in)stabiliteit van exportopbrengsten en economische groei is in veel literatuur in twijfel getrokken 7). Sommige auteurs bestrijden bovendien niet alleen de
veronderstelling dat er sprake is van een
aantoonbaar negatieve relatie tussen exportinstabiliteit en economische groei,
maar komen ook met bevindingen die wijzen op een soms aanzienlijke positieve relatie tussen instabiliteit van exportopbrengsten. toename van investeringen en
economische groei 8). Daar staat echter tegenoverdat in andere studies een negatieve
relatie wordt aangetoond tussen instabiliteit van exportopbrengsten en het niveau
van investeringen 9), terwijl ook wel wordt
gesteld dat er geen relatie bestaat tussen instabiliteit en groei in het geval van de ontwikkelde landen, maar dat een dergelijk
verband wel aanwezig moet worden geacht
bij de ontwikkelingslanden 10). Op grond
van de econometrische analyses komt
Vingerhoets ter zake van het onderhavige
vraagstuk tot een ,,onbeslist” 11). Wahab
spreekt van een ,,open vraag” en acht het
noodzakelijk voor ieder ontwikkelingsland
afzonderlijk na te gaan wat het effect is van
de schommelingen in de exportopbrengsten op de groei 12). Veel zal inderdaad afhangen van de specifieke omstandigheden
van afzonderlijke landen en grondstoffen,
maar ook van het gekozen uitgangspunt.
zoals een benadering op micro- of macroniveau en veronderstellingen met betrekking tot het gevoerde of te voeren nationale
overheidsbeleid.
Het tweede onderdeel van de gevolgen
analyse betreft de relatie tussen stabilisatie
van grondstoffenprijzen en het terugdringen van de inflatie. In dit verband wordt
gewezen op de werking van het ,,ratcheteffect”: de doorberekening van tijdelijke.
plotselinge stijgingen van grondstoffenprijzen in de prijzen van eindprodukten, met
als gevolg stijgende kosten van levenson-

derhoud en stijgende lonen, zonder dat
daar bij dalende grondstoffenprijzen een
navenant neerwaarts effect tegenover staat.
Daardoor wordt de inflatie aangewakkerd
en een beperking van de prijsinstabiliteit
zou derhalve een gunstige uitwerking hebben op het inflatiepeil. De opvatting dat
stabiliteit van grondstoffenprijzen een beperkend effect op de inflatie zal hebben
wordt onder meer gehuldigd door Behrman
en Kaldor 13). Van verschillende kanten is
echter bestreden dat een dergelijk verband

bestaat. Baron is van mening dal de door

Behrman gehanteerde hypothcsc dat
grondstoffenverwerkende industrieen veelal een oligopolistisch karakter hebben en
daarom in staat zijn een meer dan normale
prijsstijging wel, maar een prijsdaling niet
door te berekenen in de prijzen van hun
eindprodukten, in veel gevallen niet in
overeenstemming is met de realiteit. Naar
zijn mening zijn deze industrieen wel aan
concurrentie onderhevig en kunnen ondernemers door een goed voorraadbeleid en
termijnhandel doorberekening van fluctuaties voorkomen 14). Ook andere au-

4) Zie voor een analyse van de relatie tussen prijzen en exportopbrengsten E. M. Brook en E. R.
Grilli, Commodity price stabilization and the developing world. Finance and Development, jg.
14, nr. 1, maart 1977; S. Baron, H. H. Glisman
en B. Stecher, Internationale Rohsloffpolilik;
Ziele. Mittel, Koslen, Tubingen, 1977 (biz. 1825); I. Wahab, Deeffecten van prijsstabilisatie op
de grootte en instahiliteit van de exportopbrengslen: een empirische studie naar de gevolgen van
het ge’integreerde grondstoffenvoorstel, dissertatie, Brussel, 1982.
5) Wahab, op. cit., hfst, 4 en 5.

6) Vgl. B.F. Massell, Export instability and economic structure, American Economic Review, jg.
60, September 1970; A. I. MacBean, Export instability and economic development, Londen,
1976; A. D. Law, International commodity agreements; policies and problems, Journal of
Economic Issues, juni/september 1970.
7) Zie o.m. O. Knudsen en A. Fames. Trade instability and economic development; an empirical study, Lexington, 1975; A. I. MacBean. op.
cit.; M. E. Kreinin en J. M. Finger, A new international economic order; a critical survey of its
issues. Journal of World Trade Law, november/december 1976; R. M. Stern, World market
instability in primary commodities. Banco Na:ionale del Lavoro Quarterly Review, nr. 117,
juni 1976; J. B. Donges, Kritik der Plane fur eine

neue Internationale Rohstoffpolitik, in Die Versorgung der Weltwirtschaft mil Rohstoffen, BerHjn, Beihefte der Konjunktitrpolitik, Heft 23,

1976; A. I. MacBean, Commodity policies in a
new international order, in A. Sengupta (red.),
Commodities, finance and trade; issues in NorthSouth negotiations, Londen, 1980.
8) MacBean, op. cit.; Knudsen en Parnes, op.
cit. Zie ook P. A. Yotopoulos en J. B. Nugent,
Economics of development; empirical investigations. New York, 1976.
9) P.B. Kenen en C. Voivodas, Export instability and economic growth, Kyklos, jg. 25, nr. 4,
1972; D. Lim, Export instability and economic
growth; a return to fundamentals, Oxford Bulletin of Economics and Statistics, jg. 38. 1976; E.
Lancieri, Export instability and economic development; a reappraisal, Banco Nazionale del
Lavoro Quarlerlv Review, jg. 31, nr. 125, juni
1978.
10) C. Glezakos, Export instability and economic growth; a statistical verification. Economic
Development and Cultural Change, jg. 21, juli
1973.
11) Vingerhoets, op. cit., biz. 194.
12) Wahab, op. cit., biz. 65-67.
13) J. R. Behrman, International commodity
agreements; an evaluation of the UNCTAD integrated commodity programme, Washington,
Overseas Development Council, 1977; N. Kaldor.Inflation and recession in the world economy. The Economic Journal, jg. 86, 1976.
14) S. Baron, RohstofTpreisstabilisierung und
Inflation; eine aktuelle Untersuchung, Neue
Ziircher Zeiinng, 5 September 1978.

teurs zijn van mening dat de relatie tussen
prijsstabiliteit en inflatie minder direct is
dan sommigen willen doen geloven 15).
Veel zal afhangen van de specifieke situatie
van de betrokken bedrijven en de markten
voor verwerkte produkten en van het aandeel van een grondstot” in de eindprodukten.
Interessant is dat het inflatieargument
met name in het internationale grondstoffenoverleg werd ingebracht in de tijd dat de
toenmalige Amerikaanse president Carter
pogingen in het werk stelde om een anti-inflatiebeleid v an de grond te krijgen en daarvoor steun zocht bij de westelijke bondgenoten, hetgeen enige grond geett aan de
veronderstelling dat niet zozeer het economische motief, als wel politieke opportuniteit de voornaamste drijfveer achter het gebruik van het argument is geweest.
De gevolgen van instabiele grondstoffenprijzen voor de verwerkende industrieen,
het derde onderdeel van de gevolgenanalyse, kunnen als volgt worden samengevat.
Prijsinstabiliteit van grondstotTen veroorzaakt onzekerheden ten aanzien van afzetverwachtingen, bemoeilijkt rationele investeringsbeslissingen en last de concurrentiepositie ten opzichte van synthetische
vervangingsmiddelen aan. Daarnaast zal
in gevallen waarin zich lage grondstoffenprijzen voordoen de regelmatige afzet van
synthetische produkten worden bemoeilijkt, hetgeen nadelige consequenties heett
voor de op dat vlak werkzame bedrijven.
Het gevolg van dit alles is dat de mogelijkheid ontstaat dat beschikbare industriele
capaciteit niet optimaal wordt aangewend
en zich onnodige kapitaalverliezen voordoen, hetgeen uiteindelijk leidt tot negatieve effecten op de economieen van de betrokken landen 16). Om vast te kunnen
stellen of de gevolgen van instabiele grondstoffenprijzen voor de verwerkende industrieen aanleiding kunnen zijn om positief
tegenover internationale stabiliserings-

overeenkomsten te staan, zullen deze gevolgen eerst voor de afzonderlijke produkten en industrieen moeten worden gekwan-

tificeerd. Daarbij zijn verschillende gegevens van belang, zoals het aandeel van de
kosten voor grondstoffen in de prijs van de
eindprodukten (dat over het algemeen laag
is), de prijselasticiteit van de consumptie
(die onder meer wordt bepaald door de
aanwezigheid van vervangingsmiddelen)
en de mogelijkheid dat de verwerkende industrieen zelf, door een goed voorraadbeleid, het afdekken van risico’s op de termijnmarkten en het afsluiten van langlopende contracten met grondstoffenpro-

ducenten de factor onzekerheid in betekenis kunnen doen afnemen. Alvorens de relatie tussen prijsinstabiliteit en de omstandigheden in de grondstoffenverwerkende
sector te hanteren als argument voor het
afsluiten van internationale stabilisatieovereenkomsten verdient het dan ook aanbeveling eerst een naar produkten en bedrijven gedifferentieerd onderzoek naar de
gevolgen van prijsinstabiliteit en de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen in
te stellen.
Het vierde en laatste onderdeel van de
gevolgenanalyse heeft betrekking op de reESB 13-10-1982

latie tussen prijsstabilisatie en de zekerheid
van voldoende aanbod. Instabiele grondstoffenprijzen kunnen onzekere situaties in
de produktiesector scheppen. De veronderstelling is dat dalende prijzen leiden tot
afnemende investeringen, met als gevolg
dat ook de produktie van grondstoffen vermindert. Bij een toenemende vraag zouden
daardoor tekorten ontstaan. Het gevolg is
dat de prijzen gaan stijgen waarna er
meestal een vertraagde investeringsreactie
volgt. Op het moment dat de vraag weer is
afgenomen, neemt dientengevolge de produktie juist toe, hetgeen weer tot dalende
prijzen en afnemende investeringen leidt.

Prijsstabiliteit wordt daarom geacht tot
evenwichtiger situaties in investeringen,
produktie en afzet te leiden. De bezorgdheid over afnemende investeringen en aanbodzekerheid heeft de laatste jaren in het
grondstoffenoverleg een belangrijke rol gespeeld. Deze bezorgdheid behoeft echter
geenszins rechtstreeks tot steun aan internationale stabilisatiemaatregelen aanleiding te geven. Om de betekenis van dergelijke maatregelen op het gebied van investeringen en aanbodzekerheid te kunnen beoordelen meet in de eerste plaats worden
nagegaan wat, in verhouding tot andere
factoren, het gewicht van prijsinstabiliteit
als bedreiging van investeringen is of, anders gezegd, welke overwegingen de doorslag geven bij het nemen van investeringsbeslissingen. Hoewel aantoonbaar is dat
stabiliteit van grondstoffenprijzen in dit
opzicht niet geheel onbelangrijk is 17),
moet het belang ervan in verhouding tot
politieke factoren, alsmede tot technische
factoren (infrastructuur) en economische
factoren van andere aard (m.n. lange-termijnverwachtingen t.a.v. prijzen en winst)
gering worden geacht 18).

In de tweede, plaats moet worden nagegaan wat het/belang is van investeringen
voor aanbodzekerheid en of het doel van
aanbodzekerheid niet beter gediend wordt
met andere maatregelen dan internationale
stabilisatieovereenkomsten. Als de oorzaken van tekorten in het aanbod en de aanvoer van grondstoffen van politieke aard
zijn (oorlogen, stakingen) kan ook een
hoog investeringsniveau in de produktie
van het desbetreffende produkt in het exporterende land daar weinig aan veranderen. De zekerheid van voldoende aanbod
zal dan ook gediend zijn met spreiding van
investeringen, vorming van nationale
voorraden, stimulering van technologische
ontwikkelingen ten behoeve van de produktie van vervangingsmiddelen e.d., aan
welke maatregelen momenteel in vele importerende landen dan ook wordt gewerkt.
Uit de voorgaande beschouwing kan
worden geconcludeerd dat de eerste aan het
begin van dit artikel geformuleerde uitgangsstelling zeker niet in haar algemeen-

heid overeind gehouden kan worden en in
een aantal gevallen zelfs als onjuist moet

worden beschouwd. De vraag naar de wenselijkheid en zinvolheid van prijsstabilisatie kan slechts op basis van een naar landen
en produkten gedifferentieerde analyse
worden beantwoord. Hetzelfde kan worden gezegd over het gebruik van internationale stabilisatieovereenkomsten.

Uitvoerbaarheid en effectiviteit van IGO’s

De tweede uitgangsstelling in het grondstoffenoverleg (prijsstabilisatie kan worden
verkregen door gebruikmaking van internationale
grondstoffenovereenkomsten)

omvat verschillende aspecten. Een daarvan raakt wederom de opportuniteit van
het beoogde prijsstabilisatie-instrument.
Omdat de vraag of een IGO met een in het
kader daarvan aan te leggen buffervoor-

raad in verhouding tot andere (nationale of
internationale) maatregelen het meest voor
de hand liggende middel voor het bereiken
van het gestelde doel vormt in het voorgaande al op verschillende plaatsen aan de
orde is geweest, zal daar in het navolgende
kortheidshalve geen verdere aandacht aan
worden besteed. Onderstaande beschouwing inzake de tweede uitgangsstelling
blijft dan ook beperkt tot enerzijds de vraag

naar de mogelijkheden om IGO’s tot stand
te brengen en anderzijds de vraag naar de
effectiviteit ervan.
In het algemeen kunnen drie soorten
grondstoffenovereenkomsten worden on-

15) ….. the argument that commodity price stabilization is anti-inflationary ( . . . ) is not always
supported by statistical tests”, A. Sengupta,
Commodities, finance and trade; issues in NorthSouth negotiations, Londen, 1980, biz. XIII.
Goodwin spreekt van ,.a matter of considerable
dispute”, G. L. Goodwin. The OECD industrialised countries’ response, in G. L. Goodwin en J.
Mayall (red.), A new international commodity re-

gime. New York. 1980. biz. 114; zieookM. Finger en D. DeRosa, Commodity price stabilization and the ratchet-effect, The World Economy.
jg. 1. nr. 2, januari 1978; Vingerhoets, op. cit.,
biz. 199, acht ,.een gedeeltelijke werking van het
ratchet-effect wel plausibel”.
16) Vgl. het Advies inzake het grondstoffvnrraagstuk. Nationale Advies Raad voor Ontwikkelingssamenwerking (NAR). advies nr. 64. oktober 1979, biz. 55/56.
17) Avramovic illustreert de relatie tussen het
prijsniveau en het niveau van investeringen met

voorbeelden van ontwikkelingen rond de investeringen in de produktie van koper en tin. D. Avramovic. Common Fund; why and of what
kind?. Journal of World Trade Law, jg. XII.
1978, biz. 382 en 398/399.

18) Zie b.v. Advies toekomslige beschikbaarheid
van melallische mineralen, Nationale Advies
Raad voor Ontwikkelingssamenwerking, advies
nr. 53, juni 1975; Paulgeorg Juhl, Prospects for
foreign direct investment in developing countries, in H. Giersch (red.), Reshaping the world

economic order, Tubingen, 1977; R. K. Shelp,
Private sector investment and political risk, in G.
L. Goodwin en J. Mayall (red.), A new international commodity regime, New York, 1980.
MacBean is van mening dat ,,the general importance of commodity price instability has probably been exaggerated. Most investment decisions
in mining and in plantation agriculture have very
long lead times. They are likely to be based on
trends and forecasts of future supplies and demands rather than on current prices. Intra-year
or even year-to year swings in prices are unlikely
to have much influence on sophisticated investors. There seems little if any evidence that
short-term reversible changes in prices around
their trend deter investment”, A. I. MacBean,
1980, op. cit., biz. 67.

1115

derscheiden: export- en/of produktiequo-

lasystemen, multilaterale aan- eh verkoopsystemen en buffervoorraadsystemen. Binnen de werkingssfeer van het gemeenschappelijk fonds is de aandacht primair
gericht op het laatste type, eventueel aangevuld met een quoteringsregeling. Om te
bezien welke mogelijkheden er zijn om te
komen tot het afsluiten van IGO’s is het
van belang het eigenlijke karakter van der-

slag, de vaststelling van de juiste interventieprijzen en het verkrijgen van internationale overeenstemming daarover en het bepalen van de maximale omvang van de
buffervoorraad 19). Ten slotte is ook van
belang de vraag of de handelsstructuur van
de betrokken produkten van dien aard is
dat handelsstromen in het kader van internationale grondstoffenovereenkomsten beheersbaar zijn 20).

gelijke instrumenten te ontleden. Bij de

Op dit moment bestaan er internationale

totstandkoming van IGO’s gaat het in feite
om international conflictbeheersing onder uiterst complexe omstandigheden. Er is
doorgaans sprake van een veelheid aan nationale en internationale gouvernementele
en non-gouvernementele actoren, een
veelheid aan sterk divergerende belangen
en een werkingsgebied met zeer ondoorzichtige en dikwijls ondoordringbare structuren. Bovendien bestaat er ook nog de
noodzaak te voldoen aan een reeks voor-

prijsstabilisatieovereenkomsten voor cacao, koffie, rubber, suiker en tin. In het kader van het overleg over het gei’ntegreerde
grondstoffenprogramma wordt ernaar gestreefd voor nog dertien andere produkten
overeenkomsten af te sluiten21). De besprekingen verlopen echter bepaald niet
voorspoedig en zullen, voor zover er al resultaten uit voortvloeien, vrijwel zekerniet
resulteren in de totstandkoming van nieu-

waarden van politieke, economische en
technische aard die in de praktijk veelal
moeilijk blijken te kunnen worden vervuld.
Voor het afsluiten van succesvolle IGO’s

is de deelname van de voornaamste producerende en consumerende landen van groot
belang. Problemen op dat vlak hebben zich
voorgedaan bij de tinovereenkomsten (afzijdigheid van o.m. de Verenigde Staten)
en de suikerovereenkomsten (afzijdigheid
van o.m. de Europese Gemeenschap). Ook

we stabilisatieovereenkomsten met buffer-

voorraden 22).
In het kader van deze beschouwing over
de tweede uitgangsstelling in het grondstoffenoverleg is het, naast de vraag naar de
haalbaarheid van IGO’s, van belang inzicht te verkrijgen in de effectiviteit. Voor
een oordeel daaromtrent kan een beroep

worden gedaan op het recente, zeer uitvoerige onderzoek van Barents. Na een grondige analyse van de IGO’s die tot dusverre
hebben bestaan concludeert hij dat zij
,,slechts in beperkte mate hun aangegeven

bij de jongste cacao-overeenkomst speelt

bij tevens wordt opgemerkt dat dit in sommige gevallen mede te danken is geweest
aan buiten de overeenkomst liggende factoren 23). Barents is van mening dat het
gerechtvaardig is IGO’s te kwalificeren als
,,qua effect slechts marginale regelingen”,
een conclusie die door de praktijk van de
thans werkzame IGO’s wordt ondersteund
en die niet ver verwijderd is van het enige
jaren geleden door H. G. Johnson uitgesproken oordeel dat de geschiedenis van

lel lopen. Naast economische belangen

meer dan een halve eeuw grondstoffenovereenkomsten ,,a history of failure”

Ter afsluiting kunnen de conclusies ten
aanzien van de beide hiervoor geformuleerde en geanalyseerde uitgangsstellingen
worden vertaald in aanbevelingen inzake
het gemeenschappelijk fonds. De voorwaarden waaronder het fonds ter zake van
zijn primaire taak, de financiering van buffervoorraden (het,,eerste loket”), operationeel kan worden, zijn van dien aard dat op
dat vlak in alle redelijkheid niet veel mag
worden verwacht 25). Nu bovendien zoveel vraagtekens moeten worden geplaatst
bij de grondslagen van dit deel van de aan

het fonds opgedragen taak lijkt het gerechtvaardigd bij de praktische uitwerking van
de overeenkomst over het fonds de nadruk
te leggen op wat formeel als de secundaire
taak geldt, de financiering van onderzoeksen ontwikkelingsactiviteiten op het gebied
van grondstoffen (het ,,tweede loket”).

Na een eerste inwerkperiode zal dan
moeten worden gestreefd naar een uitbreiding van de voorshands nog beperkte middelen van het ,,tweede loket” en een verruiming van de competentie. Wat dat laatste betreft kan worden gedacht aan activiteiten op het vlak van de markttoegang
voor venverkte grondstoffen en aan een
functie op het gebied van de coordinate
van voorwaarden voor en bescherming van
buitenlandse investeringen in de grondstoffenexploratie en -exploitatie.

doelstellingen hebben gerealiseerd”, waar-

dit probleem. Door afzijdigheid van Ivoorkust en de Verenigde Staten valt bijna VA
deel van zowel de wereldproduktie als
-consumptie niet onder de werking van de
overeenkomst. De deelname aan overeenkomsten is afhankelijk van economische
en/of politieke belangen en er moet voldoende overeenstemming zijn over de doelstellingen en instrumenten van een overeenkomst. Verder moeten de belangen van
de producerende landen grotendeels paral-

TIT afsluiting

spelen ook politieke overwegingen een rol.
In negatieve zin doen zij dat wanneer uiteenlopende politieke standpunten een hindernis vormen bij het bereiken van overeenstemming over een IGO (zoals onder de
koperproducerende landen wel het geval is
geweest), in positieve zin wanneer politieke belangen worden gediend met deelname
aan een grondstoffenovereenkomst (zoals
in 1963 de toetreding van de Verenigde
Staten tot de koffieovereenkomst). Voorts
is er nog een aantal technische of technisch-economische factoren waarvan de
uitvoerbaarheid van IGO’s afhangt, zoals
de geschiktheid van een produkt voor op-

is 24).
Ook ten aanzien van de tweede uitgangsstelling in het grondstoffenoverleg moet,
gelet op de vraagtekens die moeten worden
gezet bij de haalbaarheid, uitvoerbaarheid
en effectiviteit van internationale grondstoffenovereenkomsten, worden geconclu-

deerd dat zij, evenmin als de eerste, in haar
algemeenheid staande kan blijven. Theorie
noch praktijk geven grond voor de veronderstelling dat internationale stabilisatieovereenkomsten op ruime schaal tot stand
kunnen komen en doeltreffend kunnen
zijn.

Geert Dales

19) Onlangs heeft het UNCTAD-secretariaat
een studie van Alfred Maizels uitgegeven, waarin
enkele van de hier opgesomde kwesties worden
geanalyseerd: Selected issues in the negotiation
of international commodity agreements: an economic
analysis,
UNCTAD,
doc. nr.
TD/B/C.1/224, 5 januari 1982.

20) Over dit vraagstuk is in het proefschrift van
Vingerhoets een interessante studie opgenomen,
Vingerhoets, op. cit., hfst. IV.
21) Bananen, bauxiet, fosfaten, harde vezels,
jute, katoen.koper, mangaan, plantaardige olien,
thee, tropisch hout, vlees, ijzererts.
22) Als mogelijke uitzondering kan koper worden genoemd. Zie voor details over het overleg
inzake het gei’ntegreerde grondstoflenprogramma
mijn proefschrift Het overleg over het gei’ntegreerde grondstoffenprogramma ran UNCTAD;
een poUtiek-economische analvse, Groningen,
1982.
23) R. Barents, Internationale grondstoffenover-

eenkomslen, studies over internationaal economisch recht (red. P. VerLoren van Themaat),
deel III, Den Haag. T. M. C. Asser Instituut,
1982, biz. 344.
24) ,,Commodity agreements as a solution to the
various problems of primary product exporters
are neither a new idea, nor yet an idea that has
not been tried in practice, in historical experience. Commodity agreements of one kind and another have on the contrary over half a century of
experience behind them, all of it a history of failure”, H. G. Johnson, Commodities; less-developed countries’ demand and developed countries’ response, in: J. N. Baghwati (red.), The newinternational economic order; the North-South

debate, Cambridge, Mass., 1977, biz. 240.
25) Zie daarover mijn proefschrift, m.n. hfst. IV
en V.
116

Auteur