Eco no m is ch — Statistische
Ber.t*chten-.,
*
Spciaa1 numrrter
*
ONDERWERP:
Oordee1s’orrning
*
-.
1
.
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
38e JAARGANG
No 1899
WOENSDAG 21 OCTOBER
1953
A
1720
R. MEES & ZOONEN
A01720
BANKIERS
& ASSURANTIE-MAKELAARS
De Nieuwe Rotterdam.sc Cöurant wordt
geel gelezen door hen, die in onderne-
mingen en bedrijven de toon aangeven.
34 procent
der iezers is werkgever
22 procent
bekleedt een andere leidende
positie.
–
De N.R.C. staat niet alfren om
haar
re-
dactionele inhoud, doch ook als adver-
tentje-medium in hoog aanzien. –
U doet in tweeërlei opzicht een goede keuze
met de
1 11!I 1ROTTER
DAM
SE
‘i’lIJ
I1
1£
Witte de Withstraat 73, Rotterdam, tel. 11.10.00
ROTTERDAM
AMSTERDAM
–
‘s.GRÂVENHAGE
DELFT- SCHIEDAM
–
VLAARDINGEN
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij,
op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Aanpassing van ondernemingspensioen-
en spaarfondsen aan de
NIEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN
Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850-5345
ADVERTEERT REGELMATIG
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTËN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse
Steenweg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hooc/zweg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs,
franco per post, voor NederIand en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan liet Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom) – De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te Weigeren.
KAS-ASSOCIATIE N.V.
SPUISTRAAT
172
AMSTERDA[S1
Verhuur van brandkasten en
kluizen voor grote administraties
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s.Gravenhae
Allé Bank- en Effectenzaken
Iii’rersen:
Te koop van partic. wegens
vertrek buitenland Citroën Nor-
maël 1948, met prima A.N.W.B.-
rapport. Linker Rottekade 21a,
Rotterdâm, Tel. 116665.
822
j OORDEELSVORMINI
21 October
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
823
Advertentieteksttest
Bij reclame in persorganen kunnen omvang, kleur en op-
maak van advertenties
bijdragen
tot het trekken van de aan-
dacht. Daarnaast is echter – althans indien de adverteerder
zijn reclame richt op een zo groot mogelijk deel van het
pûbliek – vereist, dat de eigenlijke tekst der advertenties
zodanig is, dat deze voor een ieder, dus ook voor hen, die
weinig schoolopleiding hebben genoten, leesbaar en begrij-
pelijk is. L. C. -Keyes
1)
heeft een toetsingsmethode ontwor-
pen aangaande de leesbaarheid van advertenties, die wij in
•het kader van dit nummer willen weergeven, opdat de lezer
bij zijn oordeelsvorming over Amerikaanse lectuur desgewenst
theorie en practijk kan verenigen.
Voordat de lezer echter komt tot het rekken van te kloeke
conclusies, zij eerst de inleiding die Ieyes
bij
zijn beschou-
wing schreef, vermeld. Hij wijst er op, dat de bedragen, die
aan reclame worden uitgegeven bij vele ondernemingen der-
mate groot zijn geworden, dat de verantwoordelijkheid voor
de wijze, waarop deze bedragen worden besteed, in
–
de meeste
ondernemingen niet meer
bij
één man, i.c. de reclame-ma-
nager, berust, maar
bij
de directeuren. In verband daarmede
wordt de advertentietekst veelal aan het oordeel van deze
laatsten onderworpen.
Keyes maakt duidelijk, dat hiérbij de geestdrift om mee
te doen de erkenning van de noodzaak van een zekere des-
kundigheid in het gedrang kan brengen. In tragi-komische
trant beschrijft hij, in een paragraaf getiteld: de dood van
een tekstschrijver, een geval van beoordeling door directeu-
ren, die geen van allen reclamedeskundigen zijn. Behalve de
tekstschrijver heeft ook één der directeuren, een ingenieur,
die een intense behoefte gevoelt om ook eens iets te schrijven,
een tekst ontworpen. Deze tekst wordt door de overige direc-
teuren in beginsel accoord bevonden; vooral citeert men met
instemming en respect de woorden ,,pernicieuze verwikke-
lingen”, die als een vondst worden beschouwd. En terecht,
‘)
.,Advertising Copy – hit or miss?” in ,,Harvard Business Review” van
Mei/Juni 1953.
voor hun groep is de tekst duidelijk en suggestief; voor het
gemiddelde publiek, voor zover dat minder schoolopleiding
heeft genoten, niet. Een dergelijke advertentie is door haar
onleesbaarheid verspffling.
Het zoeken is naar quantitatieve en geobjectiveerde maat-
staven voor het vastleggen van deze verspilling. Keyes nu,
is op grond van een analyse van duizenden advertenties tot
de conclusie gekomen, dat in de Verenigdé Staten adverten-
ties, die leesbaar zijn voor personen met een zevenjarige
schoolopleiding — dat is twee jaar minder dan de ge-
middelde opleidingsduur – het diepste spoor hebben nage-
laten op de massa-markt. Zijn conclusie stemt overeen met
• onderzoekingen, die hebben aangetoond, dat de doorsnee
volwassene bij voorkeur leesstof verwerkt, die twee jaar be-
neden
zijn
maximum leesvermogen ligt.
Een advertentietekst ligt volgens Keyes op ,,seventh grade
reading level”, indien aan de volgende w5orwaarden is vol-
daan. Het aantal lettergrepen dient ongeveer 142 per 100
woorden te bedragen. Is dit aantal veel groter, dan is de tekst
te moèilijk. De gemiddelde zinslengte moet ongeveer 14
woorden zijn; het aantal woorden per zin – het betreft hier
uiteraard de zin als gedachte, niet als gramaticale eenheid –
mag variëren
–
van 1 tot 30. Voorts dienen per- 100 woorden
minstens 10 woorden, die op personen betrekking hebben –
:namen, beroepen, persoonlijke en bezittelijke voornaam-
woorden en dgl. – voor te komen en ten slotte mag slechts
één passief werkwoord op de .100 woorden worden gebruikt.
De lijdende vorm is ni. lang niet zo doeltreffend als de bedrij-
vende, omdat hij de actie in omgekeerde volgorde beschrijft.
Tot zover de ,,readability check points’ van Keyes. Zij
zijn meer dan een academisch spel. Voorwaarde immers voor
oordeelsvorming is, dat ook de
wijze,
waarop het oordeel
wordt gevraagd, de vorming van de beoordelaar niet te boven
gaat. In vol vertrouwen op onze lezers hebben
wij
het gewaagd
-een titel te kiezen, die als begrijpelijkheidsproef wellicht aan
de hoge kant ligt.
Blz.
Advertentieteksttest
……………………823
Openbare mening, door Prof Dr K. Baschwitz
824
Public Relations,
door Dr M. Weisgias ……..
827
De Overheid en de voorlichting,
door Dr G. .1.
Lammers
………………………….
830
Reclame en psychologie,
door Prof Dr H. C. J.
Duijker
……………………………
833
Publiciteit en reclame,
door Drs G. de Bruyn …..
836
Blz.
Collectieve publiciteit,
–
doör L. Smilde ………
839
De prijs van het merkartikel,
door Dr W. J. van
de Woest ijne
……………………….
843
Aspecten van het cadeaustelsel,
door Drs J. L.
Wage…………………………….
. 845
De reclame van de fabrikant bij de detaillist,
door:
•
Dr E. J. Tobi …………………………
848
De waarde van film-, radio- en televisiereclame,
• door F. J. Bruning …………………..
850
COMMISSIE VAN REDACTIE; Ch. Glasz; H. W. .Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES. VOOR BELGIË: F. ol1in; J. E. Mertens;
J.
van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
824
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October 1953
Openbare mening
Het opinie-onderzoek heeft de mening der mensen
over de meest uiteenlopende onderwerpen gepeild; wat
men echter over de publieke opinie als zodanig denkt,
is nog niet onderzocht. Dit is begrijpelijk, daar de meeste
ondervraagden slechts een zeer vage voorsteffing van de
,,publieke opinie” zullen hebben, niettegenstaande zij
het woord vaak horen en uitspreken. Indien echter de
vraag gesteld zou worden aan meer ontwikkelde per-
sonen, dan zou uit de antwoorden die men hier ontvangt
blijken, dat zeer vele van de ondervraagden bepaald geen
goede mening ôver de openbare mening hebben.
• De enkeling poogt ziih rii eenmaal gaarne als zelf-
standig denkende persoonlijkheid te onderscheiden van
de ,,oppervlakkig oordelende”, ,,door hartstochten. ver-
troebelde” massamening. Men kan dit vooral ook lezen
in de talrijke wetenschappelijke en populair-wetenschap-
pelijke boeken, die zich met de openbare mening bezig-
houden. Van deze heeft het boek van
Walter Lippmann,
,,Public Opinion”,
de grootste oplage bereikt; het op
zichzelf geenszins gemakkelijk te lezen boek is klaar-
blijkelijk in zeer brede kringen doorgedrongen en heeft
dus bij talrijke lezers instemming gevonden, die daarin
nauwkeurig beschreven vinden, dat het merendeel van
de mensen en dus ook vele van deze lezers, helemaal niet
in staat zijn zich een eigen oordeel te vormen.
De gemiddelde mens, die door zijn broodwinning
wordt beziggehouden, beschikt volgens Lippmann niet
over de tijd of de middelen om zich doorlopend al die
informaties te verschaffen, die in ons zeer ingewikkelde
maatschappelijke stelsel nodig zijn om tot een enigszins
gefundeerde oordeelsvorming te geraken. Veeleer zijn
het de georganiseerde groepen en in hun midden de enkele
permanente leiders, die door de’ hun ter beschikking
staande middelen en methodes hun opvattingen en hun
verlangens in het openbaar kunnen verkondigen. Met
andere woorden: het zijn de zgn. ,,pressure groups”, die
als spreekbuis voor de. zgn. openbare mening optreden
en waaraan zich dan eventueel ook mettertijd de mening
van de vele anderen aansluit. Ijd
Lippmann, deze ervaren en zeer invloedrijke joujq-
list, stelt de dingen wel wat eenzijdig voor. Maar ook in
vele wetenschappelijke boeken van beoefenaars der
sociale psychologie, der politieke wetenschappen en van
aanverwante gebieden, komt, hoewel meestal minder
kras, de zorg naar voren, dat de openbare mening een
product kan zijn van een gewetenloze propaganda.
Onder propaganda verstaan wij in dit verband: een
stelselmatige en uniform geleide beïnvloeding van de
openbare mening en wel vooral met suggestieve middelen.
In een boek over de publieke opinie wordt dan ook door-
gaans eveneens de propaganda behandeld. En het is ken-
merkend voor de atmosfeer van zorg en wantrouwen,
dat N. J. Poweli
in zijn
,,Anatomy of Public .Opinion”
kan
zeggen: ,,In het gewone spreken en schrijven is propa-
ganda een lelijk woord, iets soortgelijks als zonde, mis-
daad, communisme, fascisme”. Poweil bestrijdt evenals
vele andere wetenschapsmensen dit eenzijdig woord-
gebruik en wijst er op, dat dit begrip vroeger geenszins
deze kwade betekenis had. Men kan hier bijvoegen, dat
men ook tegenwoordig zonder bijbedoeling over propa-
ganda spreekt, als deze op een edel doel van naasten-
liefde is gericht. Er kan bijvoorbeeld een propaganda-
actie gevoerd worden met het erkend goede doel geld
te verzamelen voor een instelling als het Rode Kruis, een
fonds t.b.v. de kankerbestrijding of iets dergelijks. Propa-
ganda is dus noch slecht noch goed, het is slechts een
methode, die de mens als ieder ander gereedschap voor
eéi[“goed of een kwaad doel kan hanteren.
De zorg van alle auteurs is in hoofdzaak er op gericht
hoe men bereiken kan, dat het brede publiek enigszins
immuun wordt tegen de uitwerking van een kwaadwil-
lende propaganda. Indien men de uiteenzettingen van
Lippmann tot in de üiterste consequenties zou door-
voeren zou het geval welhaast hopeloos zijn. Immers,
afgezien van het feit dat de mensen volgens hem niet over
voldoende informaties beschikken, zijn zij meestal ook
niet in staat informaties op de juiste wijze tè verwerken,
doordat deze door de vooroordelen der mensen vervor-
mingen ondergaan, door de stereotypen, zoals Lippmann
dit noemt. Het woord stereotyp in deze betecenis heeft
ingang gevonden in de gehele wetenschapjielike litera-
tuur, op dit gebied. Zeer zeker wordt daarmedé iets waars
aangeduiçl ten opzichte van onze begripsvorming en van
onze vooroordelen. Maar dat neemt niet weg, dat wij met
vele andere vakgenoten de taak om onszelf en onze
medemensen tot een zekere waajczaamheid ten opzichte
van onze eigen stereotypen te lènen, niet voor on-
uitvoerbaar houden. Hiertoe di&i5.W onder andere ook
dergelijke waarschuwende boek€f, ‘waarvan de meeste
eindigen met een voortreffelijke propaganda voor een
betere opvoeding reeds op schoq1.en een opvoeding van
volwassenen tot zelfcontrôle.
**
*
Jc
Wij hebben getracht in het bovenstaande de geestelijke
atmospheer te schetsen, waarin zici
h
et’onderzoek naar’
het verschijnsel, dat men openba,nëning noemt, tegen-
woordig voltrekt. Een definitie is .ie’rmede nog niet ge-
geven; hiertoe was nog geen autetir in staat, tenzij de
een of ander een zeer bepaalde çn pçroonlijke af bake-
ning van de begripsinhoud wil vöorstéln, die. door an-
deren weer niet wordt- erkend. Ondâriks dit ‘alles is het
woord ,,openbare mening” onmisbaar,. 6mdat het in zijn
vaagheid de treffende uitdrukking is vbor iets onbegrensds,
waarmee men rekening moet houden.
Mac Dougall
beperkt zich’ dan ook tot het spreken over de ,,onbe-
paaJd invloed, die wij openbare mening noemen”.
Mri onbepaalde iets heeft toch een zeer bpaa1de
functi en wij gaan dus doelmatiger te werk als wij geen
moeite besteden aan het zoeken naar een definitie, maar
als wij nagaan, wat er in elk geval bedoeld wordt bij de
toepassing van de benaming openbare mening. Bij een
dérgelijke werkwijze vinden wij wel vaste richtlijnen
waaraan wij ons kunnen houden. Wij gaan dus thans
uit van de meest eenvoudige voorstelling.
Het individu moet zich voortdurend een mening vor-
men over de hem omringende toestanden en gebeurte-
nij,sen. Enkele hiervan bestaan alleen in zijn eigen hoofd,
vele anderë van zijn meningen zijn in overeenstemming
met die van de overige leden van bepaalde groepén waar-
toe hij behoort; daarentegen is in andere groepen een
andere mening weer sterker verbreid. Sommige van zijn
meningen heëft hij en zijn groep gemeen met vele andere
groepen en uiteindelijk met de meerderheid van de be-
volking. Op de geneigdheid tot een dergelijke overeen-
stemming berust onze samenleving. Maar de verbreiding
van een bepaalde mening over de meerderheid der be-
volking wordt nog niet zon1er meer ,,openbare mening”
genoemd. Bijvoorbeeld: de ‘ons allen gemeenschappelijke
mening, dat een bovenmatig roken van tabak de ge-
21 October
1953
ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
825
zondheid schaadt, is geen openbare mening. “Nu horen
‘wij echter, dat in een bepaalde plaats het tabaksmisbruik
bij de schoolgaande jeugd verontrustende vormen aan-
genomen heeft en er wordt in het openbaar over gedis-
cussieerd, of er door school of ov’erheid iets tegen te do.çjii
zou zijn. In zulk een geval Zou’ men kunnen zeggen, dat
de openbare mening zich tegen een bepaalde wantoestand
richt. Vooral de oudere theoretici van ons vak drukten
dit als volgt uit: bij de begripskenmerken van de openbare
mening hoort, dat ze een politieke wilsimpuls inhoudt.
Het moderne opinie-onderzoek bekommert zich welis-
waar niet om deze beperkende begripsbepaling, het stçlt
ook vele vragen aan de proefpersonen, die met een
politieke wilsimpuls geen direct verband houden. Maar
ook in de brede opvatting van
Gallup
en anderen komen
onder nieuwe bewoordingen sommige van de oude be-
gripskenmen tot uiting. Zo spreekt het ook voor hen
vanzelf, 4’nderwerp van een opinie-onderzoek slechts
een kwestie, vai’i algemeen belang of tenminste een, die
de algemene belangstelling trekt, mag vormen. Want als
de mensen geen belangstelling e
n
dus ook geen kennis
van het onderwerp bezitten, dan kunnen zij daarover
ook geen mening uiten. Daar komt verder nog bij, dat
de openbare ffienin& ii nit als een ethisch oordeel over
toestanden en perbiiç.;. en van hier leidt dan toch de
draad verder naar de pqlitieke wilsimpuls.
3;
Zo is ‘dan ook hetJ8ord ,,openbare mening”, weiks
eigen geschiedenis niet eens zo ver in het verleden ligt,
indertijd ontstaan als uitdrukking van een sterk met
ethische en morele argumenten werkende dppositie tegen
de macht der regtiiig. Het treedt vôor het eerst scherp
geformuleerd “bij tè wijsgeren en de vooruitstreyende po-
litici, zoals Nécken de vooravond van de Franse
revolutie naar vorenrn parlement en pers heeft de open-
bare mening haar, spreëkbuizen gevonden. Maar zij kan
zich onder bepae
om.tandigheden
ook tegen het parle-
ment richtn, â’an Engeland in hetzelfde tijdperk een
voorbeeld ‘te
~
d
elP
g
af bij de strijd voor de vrijheid van
drukpers tegen d ‘iLaatrege1en van het Lagerhuis. In
onze tijd ontbreekt het niet aan symptomen, dat de open-
bare mening wel in staat is zich door sympathiebetui-
gingen voor stakers
.
tegen een parlement als geheel te
richten (bijvoorbeeld Frankrijk). Maar ook tegeni djrs
kan de openbare mening zich keren. Dat gebeçe;1ij-
voorbeeld in Nederland tijdens de bezetting tegen” d’aan
de bezetter gehoorzame ,,legale” pers.
Onder normale omstandigheden in een rhtsstaat
echter ,vormen parlement en pers twee zeer belaqgrjke
factoren der openbare mening, hoewel zij nooit dè’ enigé
zijn. Het onbegrensde in het begrip openbare mening
wordt aangeduid door het bijvoeglijk naamwoord ,,open-
baar” of ,,publiek”, hetgeen inhoudt, dat het bedoelde
proces van de meningsvorming plaatsvindt met dçl-
neming van iëdere belangstellende. Dit houdt oolClil,
dat het,’ zoals gezegd, een kwestie van algemeen belang
moet betreffen, want anders kan men geen belangstelling
van zovelen verwachten. Daarom ook zijn alle auteurs
het er”over eens, dat de grondslag van een echte openbare
mening gevormd wordt door vrije gedachtenwisseling.
Hoe komt het nu, dat dit los en onbegrensd wisselspel
van argumenten en tegenargumenten een ‘zo sterke in-
vloed ‘uitoefent? In een parlementair geregeerde staat
ligt het antwoord voor de hand: de mening, die op deze
wijze ‘gevormd ‘wordt, uit zich in de uitslag van een
parlementsverhezing en heeft dus rechtstreeks invloed
op de samenstelling van de regering. Maar reeds de
machthebbers uit vroeger tijden, toen het woord ,,open-
bare mening” nog niet jn omloop was gekomen, hebben
–
onder gebruikmaking van velerlei andere benamingen
–
rekening gehouden met deze ongrijpbare factor.
Zelfs een soort van opinie-ondèrzoek vinden wij in zeer
vroege tijd toegepast, weliswaar als zeer grote uitzonde-
• ring. Het meest indrukwekkende voorbeeld leveren de
rapporten, die Paus Gregorius X bij zijn streven, de
vorsten en de volkeren van het avondland tot een nieuwe
kruistocht tegen de Sarâcenen op te wekken, uit alle
landen der Christenheid verzamelde. In een bul van 11
Maart 1273 gaf de Paus nadere ânwijzingen, hoe men
niet alleen de gehele geeslijkid van hoog’ tot laag,
doch ook, de gehele bevkin zowel man als vrouw,
zou moeten onder’ragen door middel van vertrouwelijke
gesprekken. .Uiteraard waren de rapporteurs allen geeste-
lijken, de enigen die toen konden schrijven en voor een
dergelijke taak geschikt waren. Maar,in hun bewaard
gebleven rapporten komen alle’ lagen van de bevolking
aan het woord. Het gedrag van de toehoorders tegenover,
de hèt kruis predikende monniken wordt, beschreven;’ en
met indrukwekkende ,openhartigheid worden de argu-
menten opgçsomd waarmede hoog en laag geplaatste,
personen uitdrukking gaven aan de sôherp tegen een
nieuwe kruistocht gerichte openbare mening. Een enkele
keer’ wordt hier zelfs van communis opinio gesproken..
In hun geheel geven deze rapporten een totaalbeeld van
de toenmalige openbare mening in Europa, een beeld,
dat weliswaar niet op de moderne wijze in ‘getallen werd
overgebracht, maar dat desalniettemin voldoende helder
inzicht gaf in de mogelijkheid, ,casu quo onmogelijkheid,
na het laatste door Lodewijk IX geleden ëchec weer een
succesvolle propaganda voor een nieuwe kruistocht tegen
de Saracénen te voeren.
,,Propaganda” is een woord, dat pas in de eerste helft
van de zeventiende eeuw (1621) door dé curie in Rome
vastgelegd werd’ en dat onmiddellijk als benaming voor
de stelselmatige beïnvloeding van de ‘openbare mening
door de wereldlijke machthebbers werd’ overgenomen.
Hierbij, doet zich het merkwaardige verschijnsel voor,
dt
n
dévorsten, koningen en keizers in het tijdperk va
li t 1
‘a.bsolute vorstendom naarstig gebruik maakten van
de nieuwe uitvinding der boekdrukkunst om do’or middel
van vlugschriften’ en pamfletten hun. eigen politieke. be-
sluiten, hun neutraliteits- ôf oorlogsverklaringen enz.,
in het openbaar te verdedigen. Een dergelijk streven om
de openbare mening van het eigen volk en van vreemde
volkeren te winnen heeft natuurlijk o.a. ten doel bond-
genoten te krijgen en steun in geld of troepen te sugge-
reren. ‘Dit doel komt vooral gedurende de eerste helft
van de tachtigjarige oorlog’ zeer sterk tot uiting in de
vloed van propaganda-literatuur, die zowel van de Neder-
landse als van de Spaanse kant in omloop werd gebracht.
Hi
er
bij: moesten de Nederlanders zich o.a. verweren
‘tegen de van Spaanse zijde verbreide leuze, dat zij re-
bellen, opstandelingen waren tegen” hun rechtmatige
souverein. Het maakt op ons, nakomelingen, een zonder-
linge indruk te lezen met ‘welk een ijver ‘zij zich’
te weer stelden tegen een verwijt, dat klaarblijkelijk in’
het toenmalige Europa eén ongunstige uitwerking had
i).
Dit is weer een bevestiging van onze voörgaande be-
wering, dat de openbare mening zo dikwijls’ naar de’ zijde
van het ethisch oordeel neigt.
De opvallend sterke behoefte om in de ogen van het’
‘)
zie
de pamfiettenverzamelingen in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag
en ‘de Univerajtejtabibijotheek in Amsterdam.
826
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October
1953
publiek gerechtvaardigd te schijnen, die monarchen zoals
keizer Karel V en koning Frans T, en later alle vorsten
in het tijdperk van het absolutisme vertoonden, is echter
niet uitsluitend te verklaren uit rationeel politieke over-
wegingen. Veeleer hebben zij deze behoefte gemeen met
ieder normaal mens; ons allen is veel gelegen aan de
erkenning door anderen. Hierop berust dat, wat men als
,,macht” van de openbare mening aanduidt. Maar men
moet ook in dit verband voorzichtig zijn met dit
woord. In ieder geval mag men zich hierbij niet onder
alle omstandigheden een meerderheid in de zin der
democratische opvatting voorstellen. De macht van de
openbare mening is indertijd voor het eerst merkbaar
geworden als mening van die mensen aan wier oordeel
de betreffende machthebbers gelegen was; en dat waren
de vorsten en raadslieden van vreemde staten en de
geestelijke elite van alle Westerse volkeren. –
Dit staat geenszins in tegenspraak tot het taalgebruik
bij ons moderne opinie-onderzoek, dat er op steunt, dat
de openbare mening een mening van de meerderheid
moet zijn. Want wij weten, dat de meningsvorming van
het brede publiek niet tot stand komt als een gemiddelde
van de gedachten van alle individuen, maar dat in dit
proces van de vorming der openbare mening de invloed
van ter zake kundige en toonaangevende personen in
kleinere kringen zich voortpiant op bredere kringen en
ten slotte tot een -meerderheidsproduct wordt. Sinds
Ross
en
Giddings
spreekt men in dit verband van een
hiërarchisch principe, in de laatste tijd ook wel van een
elite principe, dat zich bij de vorming der openbare
mening doet gelden. Deze voorstelling is ook bij de boven
geschetste opvatting van Lippmann terug te vinden,
echter met een meer pessimistische intonatie..
.* *
*
Misschien was het niet overbodig’oni, in afwijking
van de gewone wijze van benadering van dit onderwerp,
eens de klemtoon te leggen op die verschijnselen, die
optraden in tijden in welke onze moderne middelen van
publicatie, de grote pers, radio en televisie, nog niet in
het spel waren. Zij alle zijn factoren van de openbare
mening, maar de meest belangrijke factor was te allen
tijde en is ook nu nog het gesprek tussen de mensen, het
persoonlijk contact. Dit heeft
Tarde
als eerste naar voren
gekacht, weliswaar. met een wat eenzijdige overdrjving.
In feite ‘staan deze factoren alle met elkaar in wissel-
werking. .
Deze wisselwerking maakt het verklaarbaar waarom
nog nooit een dictatuur, wier gehele propaganda-apparaat
steunde op onbegrensde intimidatiemiddelen, zich zeker
voelde van het effect van haar stelselmatige bemoeiingen
op de openbare mening van het eigen volk en zeer zeker
niet op die van vreemde volkeren. Dit laatste komt o.a.
tot uiting mde haast bijgelovige voorstelling van geheime
machten, die in de buitenlandse, dat wil zeggen in de Vrije
pers, hun werktuig gevonden zouden hebben
;
– een
angstvoorsteffing, waaraan reeds Napoleon
T
leed, zoals
ook Mussolini, Hitler en de machthebbers in. het Sow
–
jetrjk.
– De moderne publicatiemiddelen bespoedigen in enorme.
mate de vorming van een openbare mening. Ze ver-
breden de kringen, die aan de meningsvorming deel-
némen. Maar dat hierdoor de openbare mening iets
geheel anders geworden zou zijn dan in vroeger tijden,
iets van een lager moreel en intellectueel peil, dat is een
voorbarige bewering, die ten minste als onbewezen moet
worden beschouwd.
In feite is het zo, dat al deze middelen van publicatie
ons in staat gesteld hebben ten minste kennis te nemen
van dat, wat brede, vroeger helemaal niet geobserveerde
lagen van de bevolking weten, denken en voelen. Dit
was een verrassing, en wel gedeeltelijk een onaangename
verrassing, omdat bleek, en iedere dag opnieuw blijkt,
hoeveel opvoedend werk er nog te doen valt.
Op een waarnemingsfout echter berust de in onze
tijd zo vaak geuite pessimistische opvatting, dat dit pu-
bliek, om weiks meningsvorming wij ons bekommeren,
onopvoedbaar zou zijn, of dat het de hulpeloze prooi
zou zijn vaii iedere, met alle technische middelen door-
gevoerde propaganda. Men moet bij dergelijke generali-
serende beschouwingen niet over het hoofd zien, dat
wij uit een hele reeks van symptomen mogen concluderen,
dat de openbare mening als geestelijk product van brede
meerderheden voortdurend veranderingen ondergaat.
Deze wijzen er o, dat een leerproces op gang is.
Het zou te ver voeren als wij in dit verband nader er
op zouden ingaan, hoe de instelling tegenover de pro-
paganda als zodanig veranderd is op grond van de er-
varingen van die propaganda tijdens de eerste wereld-
oorlog. Een bijzonder duidelijk voorbeeld levert de
ontwikkeling van de waardering, van de reclame, die
met de politieke propaganda gemeen heeft, dat ook zij
een systematische meningsbeïnvioeding op grote schaal
beoogt, zij het met andeie doeleinden. Hier, op het ge-
bied van de reclame, op het gebied van de nuchtere
commerciële contrôle van successen en mislukkingen, is
men reeds lang tot het besef gekomen, dat men het onder-
scheidingsvermogen der mensen niet mag onderschatten.
In dezelfde lijn heeft zich de functie ontwikkeld, die wij
zeer ontoereikend met het woord ,,public relations” aan-
duiden. Wij zien, hoe deze functie zeer sterk gericht is op
ethische, dat wil hier zeggen sociale gevoelens en op de
behandeling van de openbare mening als een product
van mensen met denkvermogen.
Pas wanneer men het om zo te zeggen normale func-
tionneren bij de vorming van de openbare mening er-
kent, kan men zich wagen aan de schrikbarende mis-
.
vormingen, aan de bestudering van de massale verstands-
v.ertroebelingen. Men moet ze leren zien als dat wat ze
zijn: afwijkingen van de norm en geenszins de normale
gang van zaken. Ze zijn nooit alleen, of slechts in hoofd-
zaak door de propaganda van het woord veroorzaakt;
zij zijn slechts mogelijk als hun een uitzonderlijke sugges-
tibiliteit, een uitzonderlijke ontvankeljkheid, ja, zelfs
zucht van een meerderheid, om een dergelijke bedwel-
mende propaganda te aanvaarden, tegemoet komt. Ze
veronderstellen dus een afwijkende (doorgaans slechts
tijdelijke) geestesgesteldheid. Het onderzoek van deze
abnormale verschijnselen is een aparte studie, dat niet
kan volstaan met het bestuderen van de openbare mening
alleen: het moet zich ook uitstrekken tot het wezen van
de grote groepsconflicten, tot de uitwerking van licha-
melijke dwang berustend op morele intimidatie, tot de
terugwerking, die het gemeenschappelijk handelen en
het gemeensçhappelijke laten gebeuren van hun kant
weer uitoefenen op de meningsvorming van de daarin
meegevoerde groepen.
Amsterdam.
Prof. Dr K. BASCHWITZ.
Literatuur:
K. Baschwitz:
Denkend mens en menigte.
E. Everth:
Die Oeffentlichkeit in der Aussenpolitik. P. A. Throop:
Criticism of the crusade.
W. Lippmann: Public
Opinion.
G. Gallup:
A guide to
public
ôpinion polis.
E. Bogardus:
The making of
public
opinion.
N. J. Poweil:
Anatomy of
Public
Opinion.
G.
Tarde:
L’opïnion et la foute.
21 October 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
827
Public Relations
Eén der .grondslagen waarop public relations berust
is, dat onze samenleving in de letterlijke zin des .woords
een samën-leving is, hetgeen wil zeggen dat geen enkel
lichaam het zich veroorloven kan om als een volstrekt
op zichzelf staande eenheid. zijn bestaan te voeren. Of
het een persoon is, een georganiseerde groep van perso-
nen, een onderneming, of dat het de overheid of één
harer organen betreft,• elk dezer lichamen ziet zich
in
een bepaalde samenhang tot andere groeperingen of tot
het geheel dezer andere groeperingen gesteld. Zowel
vanuit het gezichtspunt dezer individuen, groepen of in-
stellingen, als vanuit het gezichtspunt van de samenleving
als geheel is het op straffe van schade – zelfs van onder-
gang – noodzakelijk met deze samenhang rekening te
houden en zich voor zover mogelijk hiernaar te richten.
De persoon, groep van personen of instelling, welke zich
aan deze samenhang wenst te onttrekken, stelt zich in
feite buiten de, samenleving, hetgeen slechts in zeer uit-
zonderlijke gevallen mogelijk en aanvaardbaar is.
De onderlinge samenhang en afhankelijkheid van de
het maatschappelijk bestel vormende onderdelen is niet
alleen van onze tijd. Ook vroeger was dit het geval en ook
vroeger moesten deze daar dus rekening mede houden.
Voor zover wij het begrip public relations als voorlopige
omschrijving aanduiden met dit rekening houden met de
maatschappelijke samenhang, is het dan ook geheel niet
nieuw. Thomas Jefferson moge de term ,,public relations”
in zijn op 27 October 1807 voor het Amerikaanse congres
uitgesproken rede voor het eerst met name hebben ge-
nomd
1),
het wezen van public relations gaat tot de
vroegste tijd terug.
Het nieuwe element in public relations – in de Ver-
enigde Staten in het bijzonder sinds de periode tussen
de beide wereldoorlogen tot ontwikkeling gekomen, in
de Westeuropese landen en met name Nederland vooral
sinds het einde van de laatste wereldoorlog – ligt daarin,
dat public relations van een veelal onbewust aanvaarde
en meestal onsystematisch toegepaste activiteit een meer
bewust en dikwijls zeer systematisch aangewende prac-
tijk is geworden. Het meest wezenlijke in deze ontwikke-
ling achten wij de grotere erkenning, welke de publieke
opinie als zelfstandige maatschappelijke factor heeft ge-
kregen. In een defrocratische samenleving, welke in een
land als het onze met de invoering van het algemene kies-
recht in 1917 foirneel haar beslag heeft gekregen en van
welker feitelijke doorwerking wij in deze jaren wellicht
pas getuige zijn, is het in laatste aanleg de publieke opinie,
welke over het bestaan en voortbestaan van bepaalde
maatschappelijke instellingen beslist. Het is deze publieke
opinie, die in een democratie de richting aangeeft van het
beleid der politieke organen, welke op zo veelvuldig ge-
bied hun activiteit uitstrekken. Hoe ongrijpbaar deze
publieke opinie op zichzelf ook moge zijn, het is duidelijk
dat het voor vele onderdelen onzer samenleving in toe-
nemende mate van gewicht is met haar rekening te houden.
Dit laatste vooronderstelt het streven om van de publieke
opinie over en haar reacties op bepaalde faits et gestes.
zô goed mogelijk kennis te dragen.
De betekenis van de publieke opinie is in een democrati-
sche samenleving één der hoofdmotieven op grond waar-
van de overheid behoefte gevoelt aan een doelmatige voor-
lichting over haar beleid, de voorbereiding en de ujtvoering
daarvan. Een belangrijk middel, dat de overheid hiertoe
‘)
,,Your public relations”, Glen and
Denny Griswold, blz,
5.
ter beschikking staât, is de openbaarheid van de beraad-
slagingen met de volksvertegenwoordiging. Aangezien de
voorbereiding, de vaststeffing en de uitvoering Yan het
overheidsbeleid evenwel niet steeds op het moment waar-
op publieke voorlichting hierover mogelijk is, onderwerp
van parlementaire bespreking kunnen uitmaken, moet de
overheid ook over andere voorlichtingswegen beschikken.
Deze bestaan veelal voornamelijk uit het verstrekken van
inlichtingen aan de organen der publieke opinie, waardoor
deze over de vereiste gegevens beschikken om een ver-
antwoorde meningsvorming mogelijk te maken. Daar-
naast kan de overheid onder bepaalde omstandigheden
het publiek ook rechtstreeks door middel van brochures,
ifims en andere media voorlichting verschaffen. Naast de
voorlichting in het binnenland heeft de overheid nog een
belangrijke voorlichtingstaak in het buitenland te ver-
vullen, waarop wij te dezer plaatse niet ingaan.
Het kennisnemen en beoordelen van de bestaande en
de te verwachten publieke opinie is dikwijls een belangrijk
element in het geheel van factoren, welke het overheids-
beleid bepalen, hetgeen niet betekent, dat dit beleid steeds
conform de heersende publieke opinie behoeft te zijn.
Het zal dikwijls juist van wijs overheidsbeleid getuigen
om zich alleen door objeçtieve overwegingen te laten.
leiden en de ongunst der publieke opinie te riskeren. Wij
menen in dit artikel met deze enkele opmerkingen over
de overheidstaak met betrekking tot voorlichting en public
relations te kunnen volstaan.
**
*
Is de doorwerking van de democratie één der belang-
rijkste verklarende. factoren voor de zich uitbreidende
betèkenis der public relations, een tweede factor is de
mede door de technische ontwikkeling van de communi-
catiemiddelen toenemende gecompliceerdheid van onze
samenleving. De toegenomen omvang van de overheids-
taak met de dienovereenkomstige vergroting van het
overheidsapparaat, de groei van de ondernemingsomvang
en de toegenomen specialisatie binnen het bedrijf en zijn
leiding, de groeiende betekenis van verschillende maat-
schappelijke groeperingen zoals werkgevers- en werk-
nemersorganisaties, dit alles houdt het gevaar van isole-
ment in zich, indien niet voldoende contact met de levende
maatschappij wordt onderhouden. Bij dit contact nemen –
de organen der publieke opinie een centrale plaats in.
Waar deze organen der publieke opinie zich in de loop
(Advertentie)
¶3etjamk,
Reclame- en Verkoopadviezen
Erkeid Advertentiebureau
Firmanten: L. B. Benjamin – Jac. Raven
Technisch en psychologisch adviseur:
Ir. H. J. Kolkman, psychol. drs.
Bergweg 351 .- Telefoon 84300-84302 — Rotterdam
828
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October 1953
der laatste decennia tot goed georganiseerde, veelal hoogst
deskundige lichamen hebben ontwikkeld, ontstond ook
vanuit deze zijde een druk tot openhartigheid van de als
voorlichtingsbron in aanmerking komende maatschap-
pelijke eenheden en groeperingen. Een openhartigheid,
welke zich overigens niet alleen onder deze druk heeft
ontwikkeld, maar vooral ook uit een zich bij de betrokken
organen geleidelijk wijzigend inzicht over de eigen functie
in het maatschappelijk verkeer. Ten aanzien van het
bedrijfsleven moge dit geïllustreerd worden met de recente
uitlating van de heer T. J. Twijnstra, Voorzitter van het
Verbond van Nederlândsche Werkgevers, dat de Neder-
landse ondernemer var.4iedep pr een open oog voor heeft,
dat hij zijn werkzaamheid’ moet verricijten staande in de
sociale orde van zijn eigen tijd en dat hij weet, dat hij bij
de vervulling van zijn belangrijke functie als private
ondernemer, zijn handelen bepalend in zo groot mogelijke
vrijheid, tegelijkertijd deel is van een sociale gemeenschap,
een gemeenschap zowel binnen zijn eigen onderneming
als in het geheel van zijn eigen volk
2).
De maatschappelijke ontwikkeling sluit in toenemende
mate het zich inkapselen in eigen isolement uit. Het reke-
ning houden met de samenleving wordt aldus een zjch
actief rekenschap geven van de eigen plaats in het geheel
en het hiernaar handelen. De zorg, voor externe betrek-
kingen – de in ons land voor het, begrip public relations
dikWijls gebezigde term – is op grond hiervan een essen-
tiële beleidstaak, waaraan continu en systematisch aan-
dacht dient te worden besteed.
Kon bijv. de leider van ‘een onderneming – en dit
geldt ook voor de overheid of voor leidende figuren’ van
organisaties – vroeger veelal bij zijn andere taken ook
terloops zijn betrekkingen zowel binnen de onderneming
als met de buitenwereld verzorgen, door de groei van zijn
onderneming en de gecompliceerdhei van ,,die buiten-
wereld” zal hij zich te dien aanzien veelal door één of
meer deskundigen moeten doen bijstaan. Naast de vele
andere gespecialiseerde onderdelen van de bedrijfsleiding
verwerft de zorg voor externe betrekkingen vooral in de
grotere onderneming aldus in toenemende mate’eYnéigen
plaats in het geheel der bedrijfsleiding. Aangezièn’ide
wijze waarop de onderneming zich in het maatschappelijk
verkeer gedraagt van grote invloed is op de mate van
waardering, welke zij ondervindt, zal de hoogste leiding
van de onderneming zich niettemin bij voortduring zelf
met public relations hebben bezig te houden, waarbij zij
haar desbetreffende adviseur of adviseurs, waaraan hoge
eisen zijn te stellen, een stafpositie in het bedrijf zal dienen
te laten bekleden. Ook voor de kleinere ondernemingen
doet zich deze behoefte aan public relations gevoelen.
Waar de hoogste leiding juist in dit soort ondernemingen
door de noodzaak om aan vele details zelf aandacht te
besteden veelal zwaar is •belast, terwijl de omvang en de
betekenis van het bedrijf geen volledige dagtaak voor een
public relations deskundige bieden, zal men hier dikwijls
een beroep moeten doen op onafhankelijke public rela-
tions adviseurs, die men sinds enige jaren ook in ons land
aantreft
3).
Geleidelijk aan spitsten wij onze beschouwingen over
public relations toe op de toepassing hiervan in de onder
–
neming. Hoewel in haar practische uitwerking uiteraard
‘) Jaarrede uitgesproken door de heer
T. J.
Twijnstra, Voorzitter van het
Verbond van Nederlandsche Werkgevers, op de algemene ledenvergadering van
dit Verbond op 8 October 1953 te Maastricht.
‘) In het Genootschap voor Openbaar Contact, dat zich binnenkort officieel
zal constitueren, ja een 25-tal in Nederland werkzame public relations deskundigen verenigd. De meesten hiervan zijn verbonden aan de overheid en het bedrijfsleven,
terwijl enkelen als onafhankelijke adviseurs optreden.
verschillend, geldt een en ander in zijn essentie ook voor
andere maatschappelijke eenheden en groeperingen. Het
uitgangspunt blijft hetzelfde: dit is het zich rekenschap
geven van zijn eigen plaats in het geheel en het hiernaar
handelen, waaraan wij thans toevoegen: teneinde deze
plaats een zo hecht mogelijke te doen zijn. In een vrije
democratische samenleving betekent dit het verwerven
van algemeen vertrouwen, waartoe alleen het wezenlijke
beleid van de betrokken insteffing of groepering de recht-
vaardiging kan geven. Het gevoerde beleid is primair.
Een beleid, dat vertrouwen rechtvaardigt, zal dit evenwel
alleen verwerven indien dit beleid ook bekend is.
Het is de taak der public relations om enerzijds op dit
beleid een invloed uit te oefenen, welke er toe bijdraagt,
dat het dit vertrouwen waard is, anderzijds om dit beleid
uit te dragen naar degenen, wier vertrouwen nodig en
gewenst is. Of, zoals de Amerikaanse public relations
literatuur dit dikwijls treffend samenvat: ,;B&good and
teil it”. Dit is een stelregel, welke in wezen een bepaalde
mentaliteit en geestelijke instelling vooronderstelt, welke
dikwijls niet met onze Nederlandse aard strookt. Niette-
min kan worden opgemerkt, dat, ondanks de in ons land
nog vaak hiertegenover gesteldiopassing van de spreuk
,,goede wijn behoeft geen kraii3′, vele organisaties
en ondernemingen een public relations politiek voeren,
welke de toetssteen der buitenlandse vergelijking – ook
die met de Verenigde Staten van iAinerika – zeer wel kan
doorstaan. Dit is tekenend voolde zich terzake alhier
geleidelijk wijzigende opvattingen, waarbij de voor public
relations vereiste mentale inste1li- zich parallel ont-
wikkelt met het inzicht in de no’odzaak dezer public
relations.
* *
*
ifl
Ter illustratie van deze algemehbeschouwingen willen
wij ons thans als voorbeeld tt de practijk der public
relations van een willekeurigë ondçming bepalen.
Deze zal veelal in stérke mate. rekeniiig’ h’ebbii te houden
met die groeperingen in de samenlevin’g,die haar kapitaal
hebber verstrekt of waarop zij evenfûeel in de toekomst
een beroep zal moeten doen om verdere financiële mid-
delen ‘te verwerven. Het beleid dezer Onderneming zal
e1gricht moeten zijn, dat zij het vertrouwen van deze
gr
q
p’èfingen geniet, in welk verband haar bedrjfspolitiek
in hêVlicht van kapitaalsrentabiliteit van groot gewicht is.
Hie,rpaast zal de leiding dezer onderneming in een sfeer
van vetrouwen dienen te verkeren methaar medewerkers
xan hbog tot laag, waartoe haar sociale politiek in de
breedste zin des woords bepalend is. Slechts dan, zal de
onderneming de voor het leveren van goede prestaties zo
noodzakelijke werkgemeenschap kunnen vormen. De
inferne betrekkingen zijn van grote betekenis voor het
behoud en het verwerven van goede externe betrekkingen,
oh.dat een onderneming op zijn minst over even veel
goodwill of badwill ambassadeurs beschikt als haar
personeelsgetal groot is.
Onze onderneming zal Voorts op het vertrouwen
moeten kunnen rekenen van de afnemers van haar
producten of de economische tussenschakels, welke
zich met deze producten occuperen. Dit betieft niet
zozeer de reclame voor deze producten zelf, dan ,wel
het scheppen van goodwill voor hun vervaardiger
tegen .welke achtergrond – zonder dat dit het eerste
doel is – deze reclame overigens veelal meer
effect
zal
sorteren Oôk ten aanzien van haar leveranciers zal onze
denkbeeldige onderneming overeenkomstige doeleinden
hebben na te streven.
21 October 1951
ECONOMIS’CH-STATISTISCHE BERICHTEN
829
Naast de genoemde categorieën zal zij er tevens
aan hechten, dat zij in de plaats harer vestiging een
goede reputatie geniet. Een politiek van goede bur-
ger en nabuurschap zal de haar in zovele opzicJitn
van de medewerking van de locale gemeenschap af-
hankelijke bedrijfsvoering zeer ten goede kunnen ko-
men. Deze ,,community relations” behoeven zich niet
tot de locale plaats van vestiging te beperken. Naar gelang
de omvang en de aard der onderneming kunnen deze tot
de zôrg voor goede regionale, nationale en zelfs inter-
nationale verhoudingen uitgroeien.
De grote invloed, welke de politieke en ambtelijke orga-
nen somtijds direct of indirect op de betrokken onder-
neming kunnen uitoefenen, zal haar tot de wens brengen
om ook daarmede, zelfstandig of in organisatorisch
verband, harmonische betrekkingen te onderhouden.
311d’
De tot dusverre genoemde groeperingen waarmede onze
onderneming in het kader van het maatschappelijk bestel
heeft rekening te houden en die naar gelang de feitelijke
ni
ostandigheden waarin zij verkeert voor wijziging vat-
baar zijn, zijn voldoende rechtvaardiging voor het opbou-
wen en ten uitvoerbpngen van een bewtste en systema-
tische public •relatiôns4olitiek. Zij zal hiervoor, zoals
eerder opgemerkt, primair een volgens de bestaande nor-
men verantwoord ondernemingsbeleid- hebben te voeren,
waarop bedoelde pütiek harerzijds grote invloed zal
moeten kunnen uitoefenen.
Van een dergelijk beleid uitgaande, staan onze onder-
neming vele middb ter beschikking. Alle genoemde
groeperingen wordei in beginsel door de
pets
bereikt,
terwijl ook radio en film (en wellicht in een nabije toe-
komst ook televisie) een groot deel van het Nederlandse
vôlk bereiken. Waar het in dit verband niet om gaat is
het verwerven van redactionele plaatsruimte voor mede-
delingen, welke in de reclamekolommen der persorganen
thuishoren. Binnen de redactionele plaatsruimte zal aan
de betrokken dderneming ter eigen onafhankelijke be-
oordeling van d ,des
,
betreffende redactie slechts dan aan-
dacht worden besteed, indien dit met de primaire taak
van de pers om nieuws te verspreiden en toe te lichten
te verenigen is. Hetgeen voor de nationale dag- en week-
bladen, de radionieuwsdienst of het fflmjournaal in
Slit
licht
van geen belang is, kan voor de regionale of pkitfljke
pers van groot gewicht zijn, hetgeen ook veeiafhf ;dé
maatschappelijke betekenis van de betrokken on&he-
ming’ zal overeenkomen. Inzicht in het
wezen?ji
in de
functie van de pers, alsook in die
r
van de andere
5
publici-
teitsmedia, is voor de uitvoering van een public relations
programma dan ook van veel gewicht.
11
Ten aanzien van de onderscheidene groeperingen zelf
staan de onderneming, welke ons ter illustratie nog steeds
voor ogen staat, vele contactmiddelen open. Ten aanzien
van de kapitaalverschaffers denken wij aan het jaarversg,
waarvan de betekenis dikwijls ook veel verder kan «rék-
ken. Zo kan dit jaarverslag, wellicht voor dit doel hieraan
aangepast, ook als voorliçhtingsbron voor de eigen rned-
werkers dienen, waardoor het begrip voor de zin van
eigen arbeid ook langs deze weg kan worden bevorderd,
hetgeen de eerder aangeduide interne sfeer van vertrouwen
ten goede kan komen. Afhankelijk van de maatschappe-
lijke betekenis der betrokken onderneming alsmede van
de inhoud en de vorm van haar jaarverslag kan dit ook
het element van nieuws bevatten, dat de pers rechtvaar
–
digt hiervan melding te maken en er eventueel beschou-
wingen aan te wijden.
no
Opleidingen
voor het kader, van bedrijven
M.O. ECONOMIE
HANDELSECONOMIE
BEDRIJFSLEIDER
INTERNE BEDRIJËSORGANISATIE
BEDRIJFSÂSSISTENT
MODERNE BEDRIJFSADMINISTRATIE
M.O. HANDELSWETENSCHAPPEN A
S.P.D. VOOR BEDRIJFSADMINISTRATIE
RECLAME-ASSISTENT
Al deze schriftelijke cursussen leiden op voor een.
Rijks-, Associatie-
of ander examen.
Vraagt het gratis prospectus van de cursus,
waar U belang instelt.
U1IiJ.'(uF.IöIII 1il
,,
1I11II.1l1IUEe1 1J
Erkend door de Inspecteur voor het Schriftelijk Onderwijs, met mede.
werking van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
JOHAN DE WITTSTRAAT
396-398 – LEIDEN
(Advertentie)
Onze onderneming staan niet alleen schriftelijke com-
municatiemiddelen ter beschikking. Zo kan de jaarlijkse
algemene aandeelhoudersvergadering aanleiding zijn om
het tweede deel van het adagium ,,be good and teil it” in
letterlijke zin in toepassing te brengen. Ook voor de eigen
medwerkers kunnen hiertoe aangepaste bijeenkomsten
wordën belegd. De public relations techniek beperkt zich
niet tot laten lezen en horen. Niet minder belangrijk kan
het zijn om te zien, waartoe de bedrijfsfilm ten behoeve
van een of meer der genoemde groeperingen een doelmatig
middel kan zijn. Nog efficiënter kan somtijds het fabrieks-
bezoek zijn, waartoe in overleg met de onderwijsautori-
teiten bijv. de plaatselijke jèugd in de gelegenheid kan
worden gestëld. Het is immérs die jeugd, die in de toekomst
op vele plaatsen direct of indirect invloed op onze onder-
neming, of breder: op het bedrijfsleven, zal uitoefenen.
Behalve de jeugd komen uiteraard ook anderen voor
fabrieksbezoek in aanmerking, waartoe wij ons als voor-
beeld slechts met name tot de familieleden van de eigen
arbeiders beperken.
Deze aanduidingen, welke naar gelang de aard der
onderneming, Organisatie of insteffing met nog vele andere
aangevuld zouden kunnen worden, geven – naar wij
vertrouwen – in dit bestek een voldoende inzicht in het
arbeidsterrein der public relations. Tegen de achtergrond
van de geschetste wezenlijke doelsteffingen, welke hieraan
ten grondslag liggen, is public relations een vçelbelovende
nieuwe loot der sociale en bedrijfswetenschappen, welke
nog in velerlei opzicht verdieping en verbreding behoeft.
‘s-Gravenbage.
Dr M.
WEISIeAS
830
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October
1953
De Overheid ,en de voorlichting
De overheidsvoorlichting heeft haar huidige vorm ge-
kregen na de tweede wereldoorlog. Wel was er ook vÔôr
1940 reeds een zekere vorm van voorlichting, uitgaande
van de Overheid, doch de Regeringspersdienst, opgericht
in 1934, had een meer beperkte taak. Hij ressorteerde
organiek onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Aanvankelijk in de eersteplaats bedoeld om het buiten-
land een juiste indruk te geven van Nederlands politiek,
was hij alléngs uitgegroeid tot een informatiebron voor
de binnenlandse publiciteit. In verband daarmede werd
naderhand deze dienst naar het inmiddels ingestelde
Ministerie
•
van Algemene Zaken overgebracht. Toch
bevredigden Organisatie en werkwijze van deze dienst
slechts ten dele, en ,onmiddellijk véôr de tweede wereld-
oorlog bestonden er reeds ver uitgewerkte plannen om
de Regeringspersdienst uit te bouwen tot een regerings-
voorlichtingsdienst met vertakkingen op de verschillende
departementen.
In de Meidagen van 1940 kwam er aan de activiteit
van de Regeringspersdienst een abrupt einde. Hij volgde
de Regering niet naar Londen, zodat deze onmiddellijk
pOgingen,. aanwëndde om een nieuw voorlichtingsappa-
raat op te bouwen. Terzijde gestaan door de heer Adriaan•
Pelt, die tot 10 Mei 1940 de functie van chef van de voor
–
lichtingsdienst van de Volkenbond te Genève bekleedde,
richtte zij de Regeringsvoorlichtingsdienst op. De heer
Pelt werd de eerste directeur. Evenals de Regeringspers-
dienst in Nederland stond de Regeringsvoorlichtings-
dienst (R.V.D.) in Londen op de begroting van Buiten-
landse Zaken. ‘Toch droeg niet in de eerste plaats de
Minister van Buitenlandse’ Zaken de verantwoordelijk-
heid voor deze dienst, want in Juni 1942 werd oveteen-
gekomen, dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor
dë voorlichting over, kwesties van regeringsbeleid
ZO.0
drukken op de Minister-President, Minister voor de
Algemene Oorlogvoering van het Koninkrijk. De R.V.D.
bleef rekenplichtig aan het Departement van Buiten-
landse Zaken, omdat de Minister-President geen comp-
tabel personeel tot ‘zijn beschikking had.
Het spreekt vanze1f dat de taak ‘en werkwijze van een
Regëringsvoorlichtingsdienst in oorlogstijd niet te ver
gelijken zijn met die van een dergelijk apparaat in vredes-
tijd., Reeds ‘de doelstelling is anders. De taak van en
Regeringsvoorlichtingsdienst in oorlogstijd is onderdeel
van de grote .taak van het rijk, namelijk de oorlog te
winnen. In .vredestijd liggen de zaken principieel anders.
De doelsteffing van de overheidsvoorlichting is gewijzigd.
Het verschil tussen de voorlichting in oorlogstijd en in
vredestijd spreekt nog te meer wanneer op de omstandig-
heden wordt gelet. De Nederlandse Regering in Londen
was verstoken van de normale apparatuur van ‘nieuws-
voorziening. Het A.N.P. ,was’ in handen ‘van de vijand.
Hetzelfde gold voor de ,radio en één van de eerste en
meest urgente taken van de R.V.D in Londen was dan
ook zorg te dragen voor de voortzetting van het A.N.P.
in de vrije wereld. Maar ook de nieuwsvoorzienirig over
Nederland in het ,buitenland, moest onmiddellijk ter
hand worden genomen. Daarnaast ontwikkelde zich de
voorlichting in het buitenland omtrent de toestand in
Nederland .en de bijdrage van Nederland in de gemeen-
schappelijke strijd der geallieerden. Hiertoe werden in-
formâtiébureaux verbonden aan de Gezantschappen in
de hoofdsteden der vooraanstaande, vrije, geallieerde
landen. Voorlichting over Nederland werd verstrekt via
de radio en pamfletten.
Na de beëindiging van de ôorlog in Europa en de
bevrijding van Nederland losten deze activiteiten zich
geleidelijk op. De voorlichting over Nederland aan het
buitenland en omtrent de Nederlandse buitenlandse poli-
tiek en de leiding van’de informatiebureaux in.het buiten-
land, kwamen te berusten bij een nieuwe afdeng van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken: de Directie
Voorlichting Buitenland. Het A.N.P. hervatte in 1945
zijn eigen onafhankelijke functie. De voorlichting ,aan
Nederland was in het laatste stadium van de oorlog
mede een taak van het Militair Gezag, waarvan de sectie
Voorlichting aanvankelijk in het bevrjde Zuiden en
later voor geheel Nederland de algemene vôorlichting
verzorgde. Na de opheffing van het M.G. nam’de R.V.D.
de taak van de sectie Voorlichting over op 1 ‘September
1945. De gedachte is wel eens geuit, dat de R.V.D. in,
zijn tegenwoordige vorm een voortzetting zou zijn van
de sectie Voorlichting van het M.G. De archieven van
de Ministerraad leren echter anders.. Daaruit blijkt, dat
de R.V.D. in Juni/Juli 1945 is ontstaan krachtens eën
besluit van de Minister van Algemene Oorlogvoering
van het Koninkrijk. Weliswaar werd personeel van de
R.V.D.-Londen en ,van de sectie Voorlichting van het
M.G. ‘overgenomen, doch de nieuwe dienst berustte op
nieuwe overwegingen en besluiten. In een radiorede van
27 Juni 1945 gaf Prof. Schermerhorn zin en taak van.
een eigen voorlichtingsdienst van de Overheid – meer
zijnde dan een persdienst – aan.
Uit het kamp St Michielsgestel nam Prof. Schermer-
horn Dr H. Brugmans mede. Deze werd belast met de
taak van Regeringscommissaris voor de Voorlichting.
Op 10 Juli 1945 stelde Prof. Schermerhorn de Minister-
raad voor te besluiten tot de benoeming van een technisch
directeur van de R.V.D. naast de heer Brugmans als
commissaris. Een plan voor de Organisatie en werkwijze’
van de R.V.D. werd opgesteld en constituerende ver-
gaderingen onder voorzitterschap van Prof. Schermer-
horn hadden plaats op 13 Juli 1945 (voorbereiding tot op-
richting van een R.V.D.) en 27 Juli 1945 (opdracht’ tot
organisatie en bepaling van- de plaats van de R.V.D:
tegenover de voorlichtingsdiensten ‘van de departe-
menten).
**
*
Hiermede was een nieuwe R.V.D. geboren. In de
eerste jaren van zijn bestaan heeft hij een veelbewogen
leven geleid. De kinderziekten, waarmede hij te worstelen’
had, waren voor een groot deel het gevolg van het ont-
breken van een juist inzicht in de taak en de grenzen der
overheidsvoorlichting. In de eerste tijd na de bevrijding,
toen de Staten-Generaal nog niet bijeengeroepen waren,
werd een belangrijke functie van de R.V.D. gezien in het
leggen van de banden tussen .de centrale Overheid en het
volk. Dit kwam vooral tot uiting in de Regeringsdienst
,,Oog en Oor” en in het blad’ ,,Commentaar”. Dit had
tot taak die publicaties te brengen, welke de normale’
dag- en weekbiadpers nog niet ‘konden verzorgen. Ook
de persoverzichten kunnen in dit verband worden ge.
noemd. ..
In de eerste tijd na de bevrijding was men nog wël
bereid het optreden van de R.V.D. op dit brede terrein
21 October 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
831
te aanvaarden, doch aldra, nadat de politieke partijen
herrezen waren, ontstonden er spanningen. De Staten-
Generaal hernamen met hun plaats in het Nederlandse
volk, ook hun aloude rechten, welke zij belaagd zagen
door de overheidsvoorlichting. Hetzelfde verschijnsel
deed zich voor bij de pers, die de pijlen van haar critiek
op de R.V.D. richtte. Met name de harde en ernstige
critiek, welke in Februari 1946 in de Tweede Kamer ten
aanzien van de aard en de grenzen van de overheids-
voorlichting naar voren werd gebracht, was voor de Re-
gering aanleiding tot insteffing van de Adviescommissie
Overheidsbeleid inzake Voorlichting, gewoonlijk naar
haar voorzitter de ,,Commissie Van Heuven Goedhart”
genoemd. Het rapport van deze commissie is van grote
betekenis geweest voor de ontwikkeling van de overheids-
voorlichting hier te lande
1).
Dé Commissie; waarin de journalistiek en het bedrijfs-
leven door deskundige personen waren vertegenwoordigd,
trok de lijnen scherp en juist. Wie zich een beeld wil
vormen van de aard en grenzen der overheidsvoorlich-
ting in een democratische staat, kan niet beter doen dan
dit
rapport
te bestuderen. De Comniissie stelde, dat,
naarmate de normale organen van staat en maatschappij
hun functie normaal kunnen vervullen, de behoefte aan
voorlichting vanwege de Overheid slinkt; zij slinkt, zij
verdwijnt stellig niet. ,;Een overheid, die zelf een taak
en een doel ziet, die zelf bezield wordt door de overtuiging
van het goed recht van haar politiek en die bij herhaling
zich moet begeven in de regeling van• ingewikkelde
materies, iet onmiddellijk toegankelijk voor hen, die
bij die. regelingen zijn betrokken, zulk een overheid zal
ten allen tijde behoefte gevoelen aan een apparaat dat het
publiek verduidelijking geven kan van wat zij beoogt”.
In deze zinsnede uit het rapport van de Commissie
Van Heuven Goedhart werd in zeer beknopte vorm de
aard en het doel van de overheidsvoorlichting omschreven.
Door de samenvattende term ,,verduidelijking” werd
onmiddellijk .afgesneden alles wat zweemt naar ,,propa-
ganda”. Verdergaand met de omschrijving van voor-
lichting, maakt de Commissie deze negatieve opmerking:
,,Voorlichting mag er in geen énkel geval rechtstreeks
of zijdelings op zijn gericht de burger af te dringen van
diens levens- en wereldbeschouwing of zelfs maar van de
door hem aangehangen politieke opvatting. Anders uit-
gedrukt: ,,Opvoeding tot staatsburger” ligt ten enenmale
buiten de taak van de overheid en haar voorlichting”.
Deze forse omschrijving van wat in een democratische
staat voorlichting van de zijde van de Overheid mag zijn
en niet mag zijn, is van fundamentele betekenis geweest
voor de ontwikkeling van de voorlichting. Men kan
zeggen, dat hiermede voorgoed de mogelijkheid werd af-
gesneden de voorlichting voor andere, bijvoorbeeld poli-
tieke, doeleinden te gebruiken. Nu is het beslist niet zo,
dat de overheidsvoorlichting in die tijd over de gehele.
linie laboreerde aan een juist inzicht ten aanzien van haar
aard en grenzen. GlukIçig kon worden geconstateerd,
dat met name bij een groot aantal reeds bestaande voor-
lichtingsdiensten van de departementen een zuiver staats-
rechtelijk geweten aanwezig was. Het gevaar was echter
zeker niet denkbeeldig, dat daar, waar dit staatsrechtelijk.
inzicht ontbrak, de grenzen aan de voorlichting te stellen
gemakkelijk konden worden overschreden. In dit verband
is hetgeen de Commissie Van Heuven Goedhart heeft ge-
daan van groot belang geweest. Haar verslag bevat de
beginselen van een constitutie voor voorlichting uitgaande
van de Overheid. /
‘) Overheidsvoorlichting. ‘s-Gravenhage, Algemene Landsdrukkerij, 1946.
4Het rapport van de Commissie Van Heuven Goedhart
heeft ook bijgedragen tot de bevordering van de samen-
werking en tot besparing van kosten. De groei van de,
voorlichtingsapparaten tijdens de oorlog in Nederland
was nogal grillig geweest. Uiteraard waren deze opge-
bouwd in een tijd, dat de departementen behoeft& ge-
voelden aan deze diensten teneinde de ingewikkelde en
moeilijke materie van de distributieregelingen voor het
publiek duidelijk en overzichtelijk te maken. Bovendien
hadden verschillende diensten een onderkomen gegeven
aan journalisten en publicisten die in de pers geen plaats
meer vonden. De Commissie Vanjleuven Goedhart, die
de situatie grondig had bestudeerd, wees een oplossing.
in de richting van coördinatie van het voorlichtingsbeleid
en centralisatie in de uitvoering. De beleidscoördinatie
zou volgens de commissie in handen moeten worden ge-
legd van een regeringsadviseur voor de voorlichting,
tevens hoofd van de Regeringsvoorlichtingsdienst. De
uitvoering zou in deze dienst moeten worden gecen-
traliseerd.
Uitgaande van de gedachte dat beleid en voorlichting
niet zijn te scheiden, besliste de Regering op advies van
een Ambtelijke Commissie (Commissie-Hermans), dat
het voorlichtingsbeleid van ieder departement afzonderlijk
zou blijven onder het desbetreffende departement. Wel
zou dit beleid worden gecoördineerd in de Voorlichtings-
raad en zou de uitvoering – althans wat betreft het
(doen) vervaardigen van voorlichtingsmateriaal – wor-
den gecentraliseerd in de R.V.D., doch de gedachte re-
geringsadviseur werd door de Regering van de hand
gewezen. Dit was principieel een andere oplossing dan
de Commissie Van Heuven Goedhart had voorgesteld;
haar Regeringscommissaris voor de voorlichting had niet.
Exporteert U?
De presentatie van Uw bedrijf èn van
Uw producten in het buitenland zal dan
bijzondere zorg vereisen. Met name
geldt dit voor
Uw
:
*
De chaime van een
goed verzorgd
druk.
CATALOGI
werk straalt af op Uw
BROCHURES
producten en maakt deze begerenswaar-
FOLDERS
diger. Het Idee,
de
tekst,
de Illustraties,
en
alle andere voor hef
de layout èn de druk,
alles
moet
âf
zijn 1
buifenland besfemde
drukwerken
Voor de verzorging van deze druk-
:
werken heeft U een prima drukker
.
nodig en bij voorkeur een groot
grafisch bedrijf, dat van alle mark-
ten thuis Is. Zulk een bedrijf is de
:
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE BOEKDRUKKERIJ
H.A.M. ROELANTS
SCHIEDAM
(Advertentie)
832
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October
1953
slechts een coördinerende taak, doch ook een superviseren-
de en dirigerende. Wel wilde ook de Commissie Van
Heuven Goedhart de ministeriële verantwoordelijkheid
volkomen intact laten, doch zij ging er van uit, dat het
voorlichtingsmateriaal op de R.V.D. als centraal tech-
nisch apparaat volgens de richtlijnen van zgn. contact-
afdelingen op de departementen zou worden verzorgd.
Dit zou niet alleen gelden voor drukwerken, films e.d.,
maar ook voor alle persberichten. De constructie van
de Commissie Van Heuven Goedhart had de aantrekke-
lijkheid een logische opbouw te suggereren, doch zij had
één groot practisch bezwaar; de ervaring leert, dat slechts
hij op verantwoorde wijze voorlichting kan plegen, die
in voortdurend contact staat met het apparaat of de
Organisatie waarvoor hij is aangesteld. Het snel wisselend
aspect der problemen maakt het noodzakelijk dat de voor-
lichtingsambtenaarals het ware van uur tot uur de ontwik-
keling kan volgen en constant contact heeft met de ambte-
naren en de leiding van het departement, waaraan hij is
verbonden. Zodra hij dit contact verliest, wordt zijn
visie op de problemen onzeker en voelt hij zich al spoedig
in de mist. Hij moet als het ware voortdurend door de
bron van zijn departement worden gevoed en daarom
was het’niet wel doenlijk dat ook de vervaardiging van
alle persberichten aan de R.V.D. zou worden toever-
trouwd. De Commissie-Hermans ging dan ook zo ver
voor te stellen, dat de media radio en pers niet zouden
worden gecentraliseerd.
• De door de Regering in 1947 in het leven geroepen
Voorlichtingsraad distantieerde zich dan ook ingevolge
zijn instructie van het dagelijks contact met de pers, voor
zover dit .de verschillende departementen betrof. Alleen
het contact met betrekking tot de Minister-President
en diens depar
.
tement werd aan de zorgen van de R.V.D.
toevertrouwd, hoeweldit eigenlijk op een persQnele unie
berust. Het is namelijk zo, dat degene, die als woord-
voerder van de Minister-President optréedt, de functie
van directeur van de R.V.D. kan bekleden, doch dat
dit iiet noodzakelijk het geval behoeft te zijn.
De Voorlichtingsraad is het orgaan, dat het beleid in-
zake de voorlichting coördineert en daarbij meer in het
bijzonder heeft te zorgen voor eenheid in stijl van de
voorlichting, te wâken voor de overvoering van de markt
en toe te zien op zo efficiënt mogelijk gebruik van de
gelden.. Om het volvoeren van deze opdracht mogelijk
te maken zijn deze gelden centraal geboekt op de begro-
ting van het Ministerie van Algemene Zaken, in casu van
de R.V.D. De Voorlichtingsraad beslist over de besteding
van deze gelden, waarbij slechts beroep op de Minister-
raad mogelijk is.
Eén moeilijkheid hadden de Commissies Van Heuven
Goedhart en -Hermans niet kunnen oplossen, namelijk
de moeilijkheid een juiste en practisch hanteerbare’ defi-
nitie te geven van het begrip voorlichting. De Commissie
Van Heuven Goedhart nam het begrip nauw: overheids-
voorlichting omvat verklaring en toelichting van het
regeringsbeleid. De Commissie-Hermans trok de grenzen
ook nauw en voerde het onderscheid in tussen ,,voor-
lichting”, ,,instructie” .en ,,uitvoering wettelijke bepa-
lingèn”. De voorlichting in engere zin (verklaring en toe-
lichting van het beleid) werd alleen onder de competentie
van de Voorlichtingsraad gebracht.
In de praktijk gaf dit onderscheid nogal moeilijk-
heden, omdat de grens tussen voorlichting en instructie
erg vaag bleek. De Commissie-Fock, in 1949 ingesteld
om het gehele probleem der overheidsvoorlichting nog
eens vooral met het oog op de efficiency der centralisatie
te bezien, heeft dit onderscheid dan ook geheel laten
vallen. De Voorlichtingsraad, nog met enkele deskundigen
versterkt en gesteld onder het presidium van de Secre-
taris-Generaal van het Ministerie van Algemene Zaken
als veftegenwoordiger van de Minister-President heeft,
nadat de hoofdlijnen van het rapport-Fock door de
Ministerraad waren aanvaard, nu bemoeienis met het
gehele terrein der voorlichting, waarbij niet meer wordt
gelet op de onderscheiding tussen voorlichting, instructie
of uitvoering wettelijke bepalingen.
De Commissie-Fock introduceerde echter een ander
ondersçheid, ditmaal gericht op de media. Zij adviseerde
de Voorlichtingsraad in te schakelen bij. alle gebruik
van kostbare media, ongeacht de doeleinden. Als kostbare
media zag zij drukpers, film en fotografie, tentoonstel-
lingen en advertenties. Aan de Raad werd overgelaten
op welke wijze hij deze centralisatie zou willen effectu-
eren. Het is thans zo dat gebruik van deze kostbare
media de verplichting oplegt de Voorlichtingsraad in te
schakelen, waarbij als vanzelf de R.V.D. – sinds 15
September’ Rijksvoorlichtingsdienst – als adviserend en
uitvoerend orgaan optreedt.
**
*
Ziehier in grote trekken de Organisatie van de over-
heidsvoorlichting in Nederland. Plaatsruimte ontbreekt
om dieper in te gaan op de Organisatie van de departe-
mentale voorlichtingsdiensten, welke een belangrijk ele-
ment vormenin het gehele apparaat. De plaatsruimte
ontbreekt ook om stil te staan bij het belangrijke element
van het twee-richting-verkeer in de voo’rlichting, namelijk
de taak van de voorlichting naar binnen, dat wil zeggen
naar de zijde van de minister en zijn ambtenaren. Op
één punt moge hier aan het slot van dit artikel nog de
aandacht worden gevestigd: in geen der rapporten over
de overheidsvoorlichting uitgebracht, is ooit bestreden
het recht van de Overheid om voorlichting te geven en
daarbij gebruik te maken van bepaalde hiervoor bij-
zonder geoutilleerde diensten. Het is trouwens en mis-
vatting te menen dat overheidsvoorlichting een nieuw
begrip is, opgekomen na de tweede wereldoorlog. Zolang
de Overheid naar democratische beginselen regeert, heeft
zij behoefte gevoeld voorlichting te geven aan haar
onderdanen, teneinde de uitvoering van wetten en maat-
regelen te bevorderen.
De specialisatie na de tweede wereldoorlog op
dit terrein is zoals overal elders, slechts een gevolg
van de ingewikkeldheid der problemen en de om-
vangrijkheid der media, welke een speciale technische
en psychologische kennis vereien. Hetzelfde ver-
schijnsel zien wij ook buiten de Overheid optreden,
waarbij wij in het bijzonder denken aan de ,,public
relations”-diensten in tal van grote bedrijven, waar-
over op een andere plaats in dit blad wordt ge-
schreven. Het essentiële bij dit alles is, dat steeds meer
en meer wordt ingezien dat men hier met een bepaald
vak te maken heeft, waarvoor dus ook een speciale vak-
kennis en over het algemeen vakmanschap wordt ver-
eist. Gelukkig begint in steeds breder kring de gedachte
door te dringen dat de voorlichting en de ,,public rela-
tions” niet iets zijn wat iedereen ,,er wel bij kan doen”.
Nog niet overal is deze gedachte echter doorgedrongen.
Zal zij veldwinnen dan is het in het allergrootste
belang, dat door studie en opleiding het vakmanschap
op dit voor een deel nog braakliggend terrein wordt
aangekwekt. •
‘s-Gravenhage.
Dr G. J. LAMMERS.
21 October
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
833
Reclame en psychologie
Het maken van reclame is een vorm van toegepaste
psychologie. Immers, wie reclame maakt, wil mensen
beïnvloeden, en kiest daartoe middelen, waarMan ver-
wacht wordt, dat zij effectief zullen blijken. Waarop is
deze verwachting gebaseerd? Op min of meer gegronde
vermoedens aangaande de manieien, waarop mensen
zich
laten
beïnvloeden, d.w.z. op zekere opvattingen
aangaande de factoren, waardoor het menselijk gedrag
wordt bepaâld. En zulke opvattingen horen ongetwijfeld
thuis in de psychologie – althans voor zover zij juist zijn.
Er zijn talloze vormen van reclame. De ontwikkeling
der techniek, in het bijzonder op het gebied der corn-
municatiemiddelen, schept steeds nieuwe mogelijkheden
op dit terrein – men denke slechts aan de televisie. Wij
zullen ons hier beperken tot een korte bespreking van
enkele as’pecten der
advertentiereclame,
zoals die wordt
aangetroffen in dagbladen en periodieken. Deze reclame
is bestemd om gelezen, resp. bekeken te worden; anders
gezegd: is bedoeld om het gedrag te beïnvloeden door
middel van een geschreven tekst, al dan niet voorzien
van afbeeldingen.
De advertentie staat niet alleen. Zij is opgenomen in
een omgeving of context. Er is een context in
ruimere
zin: het blad, waarin de advertentie verschijnt, als geheel.
Maar er is ook een
engere
context: de advertentiepagina,
resp. advertentiekolom. Het blad, waarin de adverténtie
voorkomt, fungeert als vervoermiddel, als vehikel, waar-
van zij gebruik maakt, om de lezers te berçiken. In de
meeste gevallen is men niet in de eerste plaats abonné
of koper van een blad wegens de advertenties, die daarin
zijn opgenomen; al moet men niet vergeten, dat adver-
tenties een voorname attractie vormen, en dat met name
in veel locale bladen de advertenties ook als informatie-
bron een belangrijke functie vervullen. (De economische
betekenis van de advertenties voor de Uitgevers der bladen
blijft hier en in heC,yerdere buiten beschouwing). De
engere context, de advertentiepagina of -kolom, vervult
in hoofdzaak een dubbele functie: vanwege het cumula-
tief effect der vele advertenties, die ieder voor zich de
aandacht opeisen, trekt zij de blik van de lézers; ander-
zijds brengt deze zelfde situatie mee, dat op de advertentie-
pagina tussen de advertenties onderling een concurrentie-
strijd wordt uitgevochten. Voor de advertenties gezamen-
lijk kan de opeenhoping dus een voordeel, voor de ad-
vertenties afzonderlijk een nadeel betekeneit
Deze feiten worden hier vermeld, omdat zij van oudsher
het ondeiwerp hebben gevormd van talloze studies op
het gebied der reclamepsychologie. De plaats, het for-
maat, de opmaak, de tekst, het lettertype, de herhaling
enz. enz. zijn talloze malen bestudeerd met behulp van
de methoden en technieken, waarover de psychologie,
meer in het bijzonder de waarnemingspsychologie, be
schikt. Hieruit mag men overigens niet concluderen, dat
de resultaten van deze onderzoekingen nu ook regelmatig
in practijk worden gebracht. Met name in Nederland
wordt aan deze zijde van het advertentievraagstuk be-
trekkelijk weinig aandacht besteed.
Het waarnemingspsychologische aspect van het ad-
verteren is overigens wel zeer belangrijk, maar het is
geenszins het enige, dat de aandacht van de psycholoog
verdient. Het is belangrijk, omdat het als het ware de
basis vormt, waarop de werking der advertentie berust:
een niet opgemerkte advertentie kan het gedrag niet
beïnvloeden. En dit is toch eigenlijk, waar het de adver-
teerder om begonnen is. Hij wil zijn publiek niet alleen
ertoe brengen, de advertentie te zien en te lezen: men
moet zover komen het geadverteerde artikel aan te schaf-
fen (in het korte bestek van dit artikel is er geen gelegen-
heid, om in te gaan op niet op de consumptie van ver-
bruiksartikelen gerichte reclame, zoals bijv. wervings-
advertenties).
Men kan dit eigenlijke doèl van het adverteren om-
schrijven als het
activeren
en
richten
van behoeften. Activeren: de indruk wekken, dat het bezit van een be-
paald artikel begeerlijk is. Na het kennisnemen van. de
advertentie moet de lezer als het ware tot zichzelf zeggen:
,,het zou toch wel fijn (gemakkelijk, gezond enz.) zijn,
als ik zo’n radio (bromfiets, ijskast, hoogtezon, regenjas)
had”. Richten: ,,als ik een goede regenjas wil hebben,
moet ik bij A wezen (resp. moet ik er een hebben van het
merk B)”.
Het spreekt wel vanzelf, dat wij hier eerst recht’ ‘op
het terrein der psychologie zijn. De leer van de behoeften,
algemener gezegd: van de drijfveren van het menselijk
handelen, is misschien wel ‘het belangrjkstè onderdeel
dezer wetenschap. En ook op dit gebied is veel psycho-
logisch onderzoek verricht, dat voor het advertentie-
wezen van rechtstreeks belang is. Als voorbeeld wil ik
noemen het onderzoek naar de bestaande behoeften
(wensen, verlangens), naar de v66r het op de markt
brengen van een artikel bij het publiek reeds aanwezige
bereidheid om het te zijner tijd aan te schaffen. Vooral
in de Verenigde Staten gebeurt dit op grote schaal, maar
ook in Nederland is het allerminst onbekend. Een
(Advertentie)
–
EEN ONTDEKKINGSREIS.
Trwijl U rustig’ in Uw stoel gezeten deze
artikelen over de Reclame. doorleest, doet U
een ontdekkingsreis door de Reclamewereld.
Er zijn altijd gegevens of ideeën, welke voor
Uw bedrijf van belang zijn of in toepassing
kunnen worden gebracht.
Zo ‘n ontdekkingsreis door de Reclamewereld
kunt U geregeld ondernemen, wpnneer U
onderstaande coupon invult.
Ons Huisorgaan met tips en interessante
artikelen wordt U dan geregeld toegezonden,
terwijl U. tevens het in delen verschijnende
ReclaTechnica/ReclaStudio’sReclame
vademecum”, na iedere uitgave ontvangt.
Internationaal Reclame-, Advies- en Erkend Advertentiebureau
ReclaTechnjca,.,’ ReclaStucijos
SINGEL 512
–
AMSTERDAM
‘TEL. 49692
–
35806
834
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October1953
advertentiecampagne kan afgestemd worden op de uit
een dergelijk onderzoek naar voren gekomen resultaten.
Toch zijn hier zekere moeilijkheden. De menselijke
behoeften zijn uiteenlopend en wisselend. Mannen,
vrouwen, adolescenten, kinderen hebben vaak verschil-
lende behoeften en wensen; en men moet, als men zich
in het bijzonder tot één dezer categorieën richt, de reclame
op deze specifieke behoeften.afstemmen. Dit pleegt tegen-
woordig meer en meer te gebeuren: men ziet bijv. in
sommige grote advertentiecampagnes, dat de adver
–
teerder zich nu eens rechtstreeks tot de huisvrouwen
richt, dan weer tot de kinderen, om via deze laatsten de
moeders tot het aanschaffen van zekere artikelen te
brengen. Hierbij worden dan natuurlijk tegenover de
kinderen andere argumenten gebruikt dan tegenover hun
moeders, wordt het artikel voor de kinderen begeerlijk
gemaakt op een manier, die voor de moeders niet zou
opgaan (bijv. door het beschikbaar stellen van bij kinderen
populaire geschenken).
Het activeren der behoeften kan, zoals uit het boven-
staande al blijkt, op velerlei wijzen geschieden. Het kan
langs de directe weg geprobeerd worden: men kan er
bijv. de nadruk op leggen, dat een regenjas stevig, water-
dicht enz. is, m.a.w. goede bescherming biedt. Ook kan
men de goede snit naar voren brengen, zodat het accent
komt te liggen op het feit, dat men er met zo’n jas elegant
uitziet. Men kan appelleren aan het snobisme, en be-
weren, dat allerlei deftige heren een dergelijke jas bij
voorkeur dragen. En zo zijn er nog vele andere mogelijk-
heden.
Het ligt overigens voor de hand, dat men een ver-
schillende tactiek moet volgen al naar gelang van het
artikel, dat men aan de man wil brengen. Sommige waren
(bijv. levensmiddelen) voorzien in een zich telkens weer
spontaan manifesterende behoefte; andere (zoals kleding-
stukken) voorzien uiteraard wel in een .behoefte, maar.
deze wordt in de regel slechts périodiek gevoeld (bij
wisseling van seizoenen; wanneer de mode verandert;
wanneer de oude kleren versleten zijn). In het eerste
geval is het richten der permanent aanwezige behoeften
de hoofdzaak, in het laatste geval treedt het moment
van het activeren veel meer op de voorgrond.
Hiermee. .hangt nauw samen. het vraagstuk van de
hiërarchie
der behôeften. Er zijn behoeften, die bevredigd
moeten
worden, wil men in leven blijven. De bevrediging
van andere behoeften kan desnoods nog wel even uit-
gesteld worden. Als wij tien jaar met een jas gedaan
hebben, kunnen er nog wel een paar weken bij. Maar
wij kunnen niet een paar dagen zonder eten. Gegeven
het feit, dat nagenoeg niemand al zijn verlangens kan
bevredigen, maar dat integendeel in bijna alle gezinnen
moet worden gewikt en gewogen, d.w.z. een keuze gedaan
moet worden tussen het bevredigen van verschillende op
zichzelf zeer redelijke verlangens, kan men vele adver-
tenties zien als pogingen om in deze hiërarchie van be-
hoeften verandering te brengen, de misschien nog latente,
misschien ook reeds duidelijk gevoelde behoeften aan een
bepaald artikel een paar treden omhoog te brengen,
resp. om
het beslissende argument te leveren voor de
onmiddellijke aanschaffing van het geadverteerde artikel.
Doch als men dit met sucôes wil doen, moet men zich
eerst een globaal beeld hebben gevormd van de ,,con-
currerende” béhoeften; dit kan eigenlijk alleen op grond
van
psychologisch
onderzoek.
De
hiërarchie
der behoeften is natuurlijk niet eens
en vooral gefixeerd; zij wisselt van structuur al naar
gelang van de situatie waarin de mensen verkeren. In
dit verband wil ik nog slechts op één verschijnsel even
wijzen, dat een nog niet vermeld aspect der reclame in
het licht kan stellen. Dat is het verschijnsel van de toe-
nemende dfferentiëring der behoeften,
wanneer de mo-
gelijkheden tot bevrediging toenemen. In dit opzicht kan
een terugblik naar de oorlogsjaren ons veel leren. De
rokers waren toèn al blij, als zij maar iets hadden, dat
enigszins op tabak leek; niemand maakte zich druk over
merken en smaken. Velen waren de koning te rijk met
een fiets; het kwam er niets op aan, van welk fabrikaat
en van welk model. Tegenwoordig is dat heel anders;
temidden van een overdaad van verschillende soorten
en merken kunnen wij ons weer veroorloven, kieskeurig
te zijn, en zijn dat dan in de regel ook. Bij dit proces van
verfijning van keuze of differentiatie van behoeften speelt
de reclame een niet te onderschatten rol. Concurrerende
firma’s brengen de specifieke voordelen en aantrekkelijk-
heden van hun producten op zo overtuigend mogelijke
wijze naar voren. De consument weet zodoende niet
alleen, dat er keuze mogelijk is, maar kan zich ook tot
op zekere hoogte rekenschap geven van de factoren,
waarmee hij bij zijn beslissing rekening dient te houden.
Zo beschouwd, vormen advertentie en soortgelijke re-
clamemiddelen een belangrijk middel bij de ,,opvoeding”
van de consument. Dit is een gang van zaken, waarmee
men tegenwoordig zeker rekening moet houden. De
kracht van zakelijke argumenten in een advertentie moet
men niet onderschatten, speciaal niet, wanneer men met
een publiek te maken heeft, dat geneigd of genoopt is,
,,de kat uit de boom te kijken” alvorens tot aanschaffing
van min of meer kostbare artikelen over te gaan.
Natuurlijk is de consument over het algemeen niet
al te goed in staat, de juistheid der in de advertentie
vermelde argumenten te beoordelen. Maar een onder-
neming, die zichzelf niet onmogelijk wil maken, zal er
zich wel voor wachten om man.ifeste, resp. gemakkelijk
constateerbare onjuistheden in haar advertenties te
plaatsen. Men aanvaardt het wel, als zij alleen de voor
–
delen van haar product noemt, de nadelen verzwijgt.
In deze gedachtengang is het overigens voor de consument
te betreuren, dat men de nadelen niet alleen van het eigen
product niet vermeldt, (men kan ternauwernood ver
–
langen, dat iemand daarmede begint), maar evenmin de
nadelen van de concurrerende producten. Waarschijnlijk
is men indachtig aan het spreekwoord: ,,wie kaatst,
moet de bal verwachten”. Toch zou bij een dergelijk
balspel de consument zeer gebaat zijn, en de makers van de
beste producten eveneens.
Ten slotte nog een enkel woord over de taak, die de
psycholoog in het reclamewezen kan vervullen. Men kan
van hem niet verwachten, dat hij een perfecte advertentie
ontwerpt. Maar hij kan wel nagaan, in hoeverre men
de hoop mag koesteren, dat het met de advertentie na-
gestreefde doel zal worden bereikt. Hij kan de reacties
van allerlei personen op de gebezigde reclame nagaan,
kan adviezen verstrekken aangaande de strategie en de
tactiek van een reclamecampagne, kan helpen fouten
te vermijden. Hij beschikt krachtens zijn opleiding over
methoden, die het mogelijk makén, om in plaats van met
vage vermoedens en subjectieve waarderingen, met ob-
jectief vastgestelde feiten te werken. De reclame is in
wezen een middel tot psychologis
ç
he beïnvloeding van
mensen; en hoewel de psycholoog niet op de hoogte
kan zijn van alle kanten van het reclamevraagstuk, is
toch het onderdeel, waarop hij competent is, van essen-
tiële betekenis voor het geheel.
Amsterdam.
H. C. J. DUIJKER.
Is er
reclame
?
–
4.
Trots en hoop… het verlangen naar schoonheid, naar
geluk en een erkende plaats onder de zon…
daarin uiten zich veel van de ingewikkelde complexen, die
de mens beheersen en die niet veranderen,
omdat een reclameman achter zijn schrijfmachine
of zijn tekenbor’d gaat zitten.
Sinds jaren, pogen wij onze advertenties
te bouwen op deze waarheid… op de impulsen.
uit de oriderbewuste. gedachtenwereld,
die normale mannen en vrouwen in het dagelijks levèn
tot handelen brengen.
Het succes van vele onzer campagnes voor
–
Neerlands indrukwekkendste be’drijven
(maar’ ook voor zeer bescheiden ondernemingen)
mag, zo geloven wij, als een bewijs gelden, dat het belang
van onze cliënten met. onze zienswijze is ge4iend.
Aan belangstellenden zenden wij gaarne onze
jongste ui’tgave van het ,,Nieuws van de Voorburgwal”
Reclameflims vormen een
indrukwekkend hulpmiddel in
het reclame-programma.
Tajloze Nederlandse bedrijven
vertröuwen op de kennis
en kunde van CEFIMA, die reeds
zoveel opvallende reclameflims
produceerde en crculeerde.
Cefima n.v.
N.
Z.
Voorburgwal
278-280
Amsterdam-c, telefoon
42133
Studio’s te Duivendrecht
Buitenreclame werd
door PUBLEX in geheel nieuwe
banen geleid: grote bedragen
werden geirvesteerd. in de
nieuwe PUBLEX-borden, welke
ieder affiche geisoleerd tonen.
PUBLEX verzorgt en controleert
iedere vbrm vn buitenreclame
over geheel Nederland.
,1
Publex n.v.
N. Z. Voorburgwal
278-280
Amsterdam.c, telefoon
42133
Agentschappen over het hele land
°
de la M ar n-,v,
reclameadviseurs
/
advertentiebureau
N.Z. Voorburgwal 2 78.2 80, Ansterdam-c, tel.42 133 (5 .lijnen)
Filialen: Rotterdam, Den Haag • Agentichap: Eindhoven
Op het gebied van
tentoonstellingen heeft
HYPSOS
zich internationale faam
verworven. In practisch alle
wereiddelen werden paviljoens en
stands door
HYPSOS
gebouwd.
Hypsos nv.
Spoorlaen, Bilthoven
Tentoonstellingswerken, maquettes,
mode/bouw
835
________
.,
-‘•_•
.,-
..
w
-.
-..
,
.
—
836
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October
1953
Publiciteit en reclame
Op een zonnige Zondagmorgen schalt in een Tiroler
bergdorp een luidspreker over het marktplein vol, rustig
luisterende mannen. Mededelingen van het gemeente-
bestuur van louter plaatselijk belang worden via een
hiidspreker aan de gevel van een hotel bekend gemaakt.
Er is geen plaatselijk dagblad en geen aanplakbord
voor gemeentelijke bekendmakingen. De beschrijvingen
van de agora – de volksvergadering op het marktplein
in de kleine Griekse democratieën – komen een hotel-
gast weer voor .de geest. Echter, in de agora ging ge-
dâchtenwisseling aan opinievorming en besluitvorming
vooraf. Hier praten de Tirolers nog wat na, zodra de
luidspreker zwijgt. Het gemeentebestuur (volksvertegen-
woordiging en uitvoerend bestuur) regelt en dôet mede-
deling daarvan via de modernetechniek in de vorm van
een acoustisch medium tussen bestuurders en bestuurden.
Een visueel medium (krant of gedrukte bekendmaking)
schijnt niet te lonen.
Binding eist commyjiicatié.
Sedert de bloei van de agora is er meer veranderd
dan vervanging van de volksvergadering door de volks-
vertegenwoordiging en de intrede van de techniek met
haar media voor publicatie en opinievorming. De mense-
lijke samenleving omvat thans de gehele aardbol. Wij
vernemen omtrent bijzondere Voorvallen, waar ook.
Tenzij menselijk iigrijpen ons dat verhindert voor korte
of lange tijd, kunnen wij naar de meest afgelegen ge-
bieden gaan. Met het verkrijgen van de persoonlijke
vrijheid in politicis en de verrüiming tot wereidhuis-
houding iii, economicis is de golf van politiek en econo-
misch liberalisme in de stroom des tijds hoog gerezen.
Een reactie is ingetreden, al zijn de bindingen veel en
veel losser dan eeuwen tevoren. Toch is er . een zeker
bindingsproces; het ontwikkelt zich, zoekend naar vor-
men,
zoals
water op oneffen hellende grond zijn weg
zoekt. Politiek gezien zoekt de Overheid meer bemoeiing
met de mens in sociaal, fiscaal, cultureel opzicht enz.
Economisch gezien zoeken Overheid en economische
insteffingen de.mens in bepaalde richtingen te beïnvloe-
den uit hoofde van de technische specialisatie, de massa-
productie, de rationalisatie om slechts enkele factoren
te noemen. Eén voorbeeld slechts: de activiteit van de
Contactgroep Opvoering Productiviteit. Meer welvaart
voor meer mensen lokt als loon. De politieke en econo-
mische bindingen van de mens zijn mogelijk gemaakt
door en vereisen tevens de technische en organisatbrische
ontwikkeling van de contactmiddlen tussen mensen.
Naarmate Overheid en economische instellingen meer in-
vloed op de mensen nastreven is, naast wet, contract en
macht door concentratie, het toepassen van geestelijke
beïnvloeding nodig, b(jv. door propaganda en reclame,
vooral in de meer subtiele vormen, om de gevoelens van
rechtspositie en onafhankelijkheid zo min mogelijk te
kwetsen en toch het door de instellingen beoogde doel
zoveel mogelijk te benaderen.
Van de cotactmiddelen zijn in dit verband alleen
van belang de media, waardoor een persoon of instelling
zich kan richten tot een grote bepaalde kring (een be-
paald publiek) of tot een potentieel onbeperkte .kring,
waaraan iedr kan deel hebben (het publiek in het
algemeen).
Aldus kan aan het publiek bekend worden gemaakt:
een wét of andere bindende gedragsregel, een feit of een
uiting van mensen, waardoor al of niet een bepaalde
reactie van het publiek wordt beoogd in de vorm van
gedachten, meningen of daden. Tot zo’n reactie kan
ook in zeer directe termen worden opgewekt. Dat alles
is te zien als een machtig publiceerproces in deze wereld.
Publicfteit: publiceerproces.
De systematische sidie van het publiceerproces is
van.recente datum en nog van bescheiden omvang. De
drukpers leverde lang het voornaamste contactmiddel (me-
dium) tussen mens of instelling enerzijds en het grote
publiek anderzijds
1).
Kort na 1900 ontwikkelde zich in
Duiisland de ,,Zeitungskunde”, welke via ,,Zeitungs-
wissenschaft” heeft geleid tot het .begrip ,,Publizistik”,
dat pas in April 1951 in een internationale wetenschap-
pelijke conferentie te Bad Godesberg is omschreven
2).
Het
omvat – in Vrije vertaling – het publiceerproces, uit-
gaande van subjecten, zoals een mens of instelling, die
via een medium (redevoering, drukpers, film, radio,
televisie enz.) aan de objecten (het publiek) feiten of
uitingen mededelen of openbaren (al of niet) met. be-
paalde bedoelingen. In de Verenigde Staten spreekt men
van de ,,science of mass communjcations”. Men kan
daar op onderdelen zoals jqurnalism en public, relations
promoveren. Voor Nederland kunnen we het woord
publicistiek gebruiken voor alles wat met het publiceer-
proces samenhangt.
Wij gebruiken het woord publicistiek reeds voor het
schrijven van artikelen, maar er is niets tegen het uit te
breiden tot alle vormen van openbaar maken. Een
schrijver van artikelen kan zich publicist blijven noemen,
even goed als de kenner en onderzoeker van het publiceer-
proces in ruime zin als publicoloog kan worden aan-
geduid. In het licht van de jonge wetenschap der publicis-
tiek is de publiciteit dan de openbaarheid van feiten en
menselijke uitingen
in
de ruimste. zin. Maar een adver-
tentie-afdeling van een dagblad verstaat er onder: ad-
vertentieruimte (en dan liefst in dât dagblad). Zo’n ter-
minologische inflatie zullen we meer ontmoeten.
Waarom zoeken de mensen contact met elkaar?
Waarom doen ze elkaar mededelingen en waarom streven
zovele mensen en instellingen naar openbaarheid van
bepaaFde feiten en uitingen? De publicistiek heeft op
dit punt nog vèel te onderzoeken. Als algemeen aan-
vaârdbaar uitgangspunt vermelden we het standpunt van
de socioloog W. 1. Thomas, die vier wensen als drijf-
veren voor de mens in het groepsleven onderscheidde:
1. afwisseling; 2. zekerheid (van bestaan); 3. sociaal
contact en 4. erkenning. In het licht van deze vier wensen
kunnen we begrijpen, waarom het publiek in beginsel
qpen oog en oor heeft voor publicaties. Daarvan maken
mensen en instellingen gebruik töt het doen van mede-
delingen al of niet (maar meestal wel) met bepaalde
doelstellingen.
In het publiceerproces kunnen we een aantal trappen
onderscheiden:
in de politieke sector: 1. inlichtingen; 2. toelichten;
3. public relations; 4. voorlichten;
5.
propaganda en
6. agitatie;
in de economische sector: 1. inlichten; 2. toelichten;
3. public relations; 4. sales promotion; 5. reclame;
6. high pressure salesmanship.
9
In de vorm va’n (chronologisch naar betekenis gerangschikt) vlugschrift
bock en krant.
9
Van de vele goede voorafgaande literatuur verdient vermelding: Dr Karl
Jaeger: ,,Von der Zeitungskunde zur publizistischen Wissenschaft”. Liitg. Gustav
Fischer, Jena 1926. Blz. 67 es’.
21 October 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
837
Bovenstaande indeling berust op toenemende toe-
spitsing van de publicatie naar inhoud, -vorm en tijdstip
op een concrete en intensieve reactie van de objecten,
het publiek. Dit gaat gepaard met afnemende objectivi-
teit met als spiegelbeeld toenemende subjectiviteit, waar-
door des te grotere speelruimte tussen bona en mala
fides kan ontstaan
3).
Bij genoemde indeling bedenke men,
datzowel politieke als economische doelstellingen meestal
het beste kunnen worden benaderd door een oordeel-
kundig gebruik maken van meerdere trappen in de ver-
houding.
Wat is reclame?
In deze systematiek is reclame een trap van openbaar
maken (publiciteit geven), gericht op het direct cf in-
direct doen overgaan tot een economische transactie.
Uiteraard toont de definitie van verschillende auteurs
een aantal variaties. Het begrip reclame kunnen we ook
weer systematisch onderverdelen, bijv. in: a. publiciteit
in de pers (advertenties); b. gerichte reclame(het aan de
dames gerichte vouwblad van een modemagazijn); c.
buitenreclame (borden in de open lucht); d. reclame van
de detailhandel; e. reclame
in de vakpers;
f.
andere re-
clamevormen.
Deze niet-volledige indeling
is ontleend aan examenopga-
ven op advertentiegebied
4).
Niet alleen het begrip publi-
cistiek kent vele vormen en –
variaties, maar ook het onder-
deel reclame. Daarbij treedt
wel eens verwarring op, of
liever, de terminologische in-
flatie, waarvan we reeds ge-
waagden. Zo noemt een han-
delsonderneming nogal eens
propaganda, wat in wezen
reclame is. De Overheid in
Engeland en Frankrijk spreekt
van ,,information” en in
Nederland van ,,voorlichting”
om alle gedachten aan pro-
paganda te voorkomen. ,,Sales
promotion” moet soms interne
,,high pressure salesmanship”
maskeren.
In dezelfde reclame-uiting
vindt men meermalen verschil-
lende kenmerken uit een sys-
tematische indeling terug,
bijv. 1. naam-, 2. buiten-, 3.
lichtreclame. Boven dé licht-
laag van de étalages op de
straat staat in het zwart-blauw
avonddonker hoog boven
München in zachtblauwe let-
ters – in dezelfde kleur
omlijnd – een getal van vier
cijfers. Men denkt aan eau
de cologne en herkent tegelij-
kertijd alle drie hiervoren ge-
‘) Op deze divergentiemogelijkheid heeft
de Chef van de Pers- en Propagandadienst
van de P.T.T. onlangs in een discussie over propaganda speciale aandacht gevestigd.
1)
zie ,,Mededelingen van De Neder-
landse Dagbladpers 1945″, nummer Au-
gustus 1953, blz. 125.
noemde kenmerken. Op een overbrugging van de Autobahn
beoorden Frankfort staat in simpele grote onverlichte
roodbruine letters de naam van een bekende Duitse
autofabriek, enkele overbruggingen verder gevolgd door
een minder bekende concurrent. Beide tonen de ken-
merken 1. en 2. Bij Hannover schreeuwt een banden-
fabriek haar naam door een kolossale neonlichtreclame
naar de stad en naar het verkeer op de Autobahn. Het
is zo anders dan de aan- en uitfioepende lichtreclames op
Piccadilly Circus te Londen, maar Hannover èn Londen
tonen de drie vorengenoemde kenmerken. Het is leer-
zaam er over na te denken, waarom voor het ene artikel
reclame in de stad wordt gemaakt en voor het andere
langs de. autoweg; waarom men hier zoveel blauwe licht-
reclame ziet en daar zoveel in de meer bekende geel-
achtige kleur. –
Ofschoon men bij de reclame nog niet goed kan spreken
van een algemeen. aanvaarde diep doordringende weten-
schappelijke systematiek, zijn er ten dienste -van didactiek
en toepassing toch een aantal empirisch gevonden en
voor genoemde doeleinden gesystematiseerde regels,
waarvan enkele voorbeelden volgen:
838
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October
1953
rechtsboven aan de bladzijde is de meest opvallende
plaats. Onderzoekingen hebben de procentuele aandacht-
waarde bepaald van de verschillende delen van een blad-
zijde
5);
liever zesmaal een zesde pagina adverteren dan een-maal een hele;
enige variatie in aanhef en aanblik, maar steeds uit-
komen op dezelfde in te hameren conclusie;
bereid de menselijke geest geleidelijk voor op het
opnemen van een conclusie (als U dorst hebt – drink
iets verfrissends – verfrissender dan wat ook –
drink …. );
suggereer meer dan gij beweert;
weet wannéër men met beeld en woord op gevoelens
moet werken en wèlke gevoelens men aanspreekt (nylon-
kousen bijv. lenen zich zeer voor zgn. ,,cheesecake”, dat
zijn afbeeldingen met een zekere sensuele attractiviteit);
weet wannéér in bepaalde mate het verstand moet worden
bewerkt.
–
Men vergelijke regel 2 met de methodiek van onder-
wijs; regel 3,
5
en 6 met de techniek van propaganda;
regel 4 met het programma Werkinstructie van de Bedrjfs
Kader Training.
Baat en kosten.
De man of vrouw met de geniale intuïtie behoeft deze
regels niet te leren. Degene zonder een grein van intuïtie
ook niet; want hij zou de regels teveel verkeerd toepassen.
De grote middenmoot van reclamemensen heeft baat
bij zoveel mogelijk gesystematiseerde opleiding en kennis
8);
Maar ook dan is het resultaat van een reclamecampagne
moeilijk vooraf exact te bepalen. Ex ante en ex post
kunnen soms zeer uiteenlopen.
De geroutineerde reclameman echter met een fijn ge-
voel in de vingertoppen weet de verschillen tussen opzet
en resultaat over een aantal campagnes dooreen genomen
zeer draaglijk te maken. Komt er een verantwoorde
marktanalyse tot zijn beschikking, kan hij inzicht krijgen
in het verloop van kôsten- en opbrengstcurves voor
verschillende hoeveelheden en kan hij praten met een
man in de betreffende branche, die de smaak van de af-
nemers redelijk goed aanvoelt, dan kan de reclameman
een verantwoord budget opstellen. Dan weet hij ongeveer,
welke reclame nodig is en hoeveel om het beoogde resul-
taat te bereiken. Voor de nodig geachte reclame kan hij –
wat de pers betreft – vrij nauwkeurig de kosten be-
rekenen.
Voor
Nederland
kan hij daarbij gebruik maken van de
diensten van het Cebuco (Centraal Bureau voor Cou-
rantenpubliciteit van de Nederlandse Dagbladpers) te
‘s-Gravenhage. Dit bureau verstrekt gegevens omtrent
de advertentietarieven, het aantal betalende abonné’s,
hun topografische verspreiding enz. van de iets meer. dan
100 Nederlandse dagbladen
7),
d.w.z. bladen die ten min-
ste 6 maal per week verschijnen. Daarnaast zijn er nieuws-,
week-, maand-, advertentie-, buurtbladen enz.
8
). Aan, het-
zelfde adres is sedert 1946 gevestigd het Bureau voor
Budgetten-Contrôle. Een adverteerder kan dit bureau
opdracht geven hem alle gegevens te ‘verschaffen omtrent
de advertentiecampagne van een of meer firma’s, zoals de
namen van de dag-, nieuws-, dames-, vak-, radio-, ge-
illustreerde bladen enz. waarin de ander adverteerde,
‘) De resultaten van die onderzoekingen zijn in de reclamewereld zeer om-
streden; de aard, de aanblik en de grootte van advertenties kunnen van grotere
betekenis zijn dan de plaats.
) Zie bijvoorbeeld de Syllabus and Regulationa voor de Diploma Examinations
van The Advertising Association, Ludgate House, 110 Fleet Street, London E.C. 4.
‘) Exclusief de zogenaamde kopbiaden.
‘) Deze bladen vallen buiten het gebied van het Cebuco..
de datum van plaatsing, het aantal, mm-regels, de hierin
geïnvesteerde bedragen, alsmede knipsels van de adver
–
tenties.
Het Cebuco publiceert, voor ieder toegankelijke, drie-
ma’andeljkse samenvattende overzichten van het aantal
advertentieregels (uitgedrukt in millimeters), verbruikt
voor landelijke dagbladcampagnes, gesplitst in artikelen-
groepen, waarvoor een zeker aantal regels werd geplaatst.
Dat zijn thans 39 groepen, beginnend met auto’s, motoren
en huipmotoren en eindigend met was- en afwasmiddelen.
Aan het overzicht voor 1952 is let volgende ontleend:
Advertentieregels
Ingezonden mededelingen
groep
van totaal
groep
van totaal
aantal advertentie
aantal mm-regels
min-regels
I.
M.
textiel met
…………
29,9 pCt
1. tabak met
……….
46,4 pCt
was- en afwasmiddelen
10,7 pCt
2. geneeamiddelen
……
19,7 pCt
suikerwerk e.d . …….. 10,0 pCt
3.. suikerwerk
……….
6,0 pCt
tabak enz . …………
9,2 pCt
4. genever e.d. ……..
5,1 pCt
schoenen
…………..
6,1 pCt
5. was- en afwasmiddelen
3,9 pCt
In
Duitsland
bestaat een dergelijk bureau. Voor
Enge-
land
kan men de gegevens putten uit ,,The Statistical
Review of Press Advertising” (Legion Publishing Co.
Ltd). Volgens deze bron is in het tweede kwartaal van
dit jaar ,,in all. press media groups” een recordbedrag
uitgegeven van £
15.213.374,
dat is
30,54
pCt meer dan
in het tweede kwartaal 1952. Dit was mogelijk door de
ruimere voorziening met krantenpapier.
Zoekt men naar meer macro-economische gegevens,
zoals de totale uitgaven voor reclame en de verdeling
daarvan over verschillende media: pers, radio enz. om
deze cijfers voor verschillende landen In verband te
brengen met het nationale inkomen en het conjunctuur-
verloop, dan stuit men op vele onvolledigheden en on-
zekerheden. Toch is belangwekkend de National Adver-
tising Index, welke het Amerikaanse blad ,,Printers’
Ink” periodiek betreffende de
Verenigde Staten
publiceert
,,representing dollar expenditures for media, talent and
production”, waaraan het volgende is ontleend:
(Gemiddelde uitgaven in de jaren 1935-1939
100; gecorrigeerd voor seizoen-
schommelingen)
Saar
–
Algemene
index
Couranten
Radio
Televisie’)
83
95
69
–
.
10
107
89
–
1937
………………
108
107
–
101
94
112
–
107
96
123
–
1936
……………….99
113
102
144
–
1938
………………..
127
..
103
162
–
1935
………………..
1939
………………..
1940
………………..
121
90
179
–
1941
………………..
152
114
213
–
180
123
265
–
198
132
289
–
1942
………………..
1943
………………..
1946
……………….
230
155
299
–
268 210
296
–
1944
………………..
290
246
309
–
1945
………………..
299 284
292
11
1947
……………….
1948
……………….
337 318
284
37
1949
……………….
1950
……………….
405
312
271
110
1951
……………….
1952
……………….
453
315
251
153
Gemiddelde 1950152 = 100.
Opmerkelijk is de achteruitgang in radioreclame ten
gunste van de televisie. De dagbladen lijken minder van
de televisie te lijden te hebben. In 1952 boekten de Ameri-
kaanse dagbladen een advertentievolume ad $
526
miii-‘
oen, waarnaast aan reclame voor televisie $ 264 millioen
werd uitgegeven. In Europa is de reclame in de televisie
in meer dan een land nog een omstreden vraagstuk, maar
als jongste publicistisch medium is de televisie toch al
een (voor ons nog slechts potentieel) machtig medium
voor reclame, evenals voor andere vormen van de pu-
blicistiek.
Rotterdam.
G. DE BRUYN.
21 October1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
839
Collectieve publiciteit
Als titel van dit artikel heb ik collectieve publiciteit
gekozen, omdat de commerciële of economische acties,
die hieronder moeten worden verstaan, zowel het karakter
van reclame als van public relations kunnen hebben.
Ik vermijd liever het woord propaganda. Het geeft soms
een onaangename bijsmaak. In de Engelse of Amerikaanse
literatuur kent men niet de uitdrukking collectieve pu-
bliciteit; de Fransen gebruiken haar wel in de door mij
omschreven zin
1).
De Amerikanen spreken veelal van
,,cooperative” of van ,,association advertising”. Met
,,cooperative advertising” stichten zij soms verwarring,
omdat zij hiermede ook die reclame aanduiden, die de
individuele fabrikant in meer of mindere maté voor en
met zijn wederverkopers financiert en plaatst.
Ik wil niet trachten nauwkeurig vast te stellen, wanneer
de collectieve publiciteit is ontstaan. Als ik mij goed
herinner geeft Xenophon ergens in zijn Anabasis een
enthousiaste beschrijving van het uiterlijk en de gezond-
heidstoestand van kinderen, die blijkbaar regelmatig
tamme kastanjes aten. Later heb ik mij wel eens afge-
vraagd of de ,,Cooperatieve Caspische Kastanje Kwe-
kers” geen hand gehad hebben in de totstandkoming
van de betreffende passages in de Anabasis. In ieder
geval kregen de tamme kastanjes een uitstekende ,,free
publicity”. Maar hoe dan ook, wij kunnen wel aannemen,
dat de collectieve publiciteit eerst sinds ruim de laatste
kend of nodig. De literatuur over het onderwerp is zeer
uitgebreid. Het blad ,,Printer’s Ink” publiceerde alleeen
al hierover in acht jaar tijds over de honderd artikelen.
Wij kunnen gerust aannemen, dat voor collectieve pu-
•
‘
dI
:=
PVIA
–
NP0W
ER
J
`
<
–
2~
–
ri
illustratie H.
Iluiererer }u
/.rnale
11/iah’oer };s
hakt…
a
J?ailraad
–
Ii );arJlqjor”
I’Lt)
R
t-
Jitst.:v
Illusiratie 1.
30 jaren meer en meer wordt gebruikt als een veelzijdig
gehanteerd werktuig.
Een beschrijving van de omvang van deze vorm van
publiciteit lijkt mij evenmin in dit
verband
belangwek-
1)
C. R. Haas, ,,Théorie et Technique de la Publicité”, 1948, blz. 3, spreekt
bovendien nog van
,,publicité communautaire”. Dit onderscheid maakt mi. de
zaak nodeloos ingewikkelder.
bliciteit wel een paar honderd millioen gulden per jaar
wordt besteed. In Amerika alleen waren er in het jaar
1918 twintig groepen, die in nationale tijdschriften
collectief adverteerden. In 1950 was dit aantal gestegen
tot 147.
Van belang lijkt mij te onderzoeken wat collectieve
publiciteit nu eigenlijk betekent en wat daardoor kan
worden bereikt. Aangezien publiciteit naar haar aard zeer
gevarieerd is, valt het moeilijk een formule samen te
stellen, die collectieve publiciteit geheel zal dekken.
Misschien zou de volgende omschrijving kunnen dienen:
collectieve publiciteit is de publiciteit gevoerd door
,of ten behoeve van meer dan een ondernemer of Organi-
satie ter bevordering van een economie of de afzet van
goederen en diensten op korte of lange termijn. Op
zichzelf genomen kan de publiciteit, die collectief wordt
gevoerd, in de meeste gevallen ook individuéel worden
bedreven. Maar de kosten van publiciteit, de financiële
draagkracht van de afzonderlijke belanghebbende, de
aard van het product of dienst en de kracht van de con-
currentie maken samenwerking dikwijls noodzakelijk of
gewenst. Indien bijv. een aantal ondernemers het ieder
voor zich van belang acht de staat New Jersey in Amerika
als vestigingsplaats voor industrie door middel van
publiciteit te ,,verkopen” dan zullen zij wel spoedig de
hoofden bij elkaar §teken, omdat de kosten van een
campagne te hoog zijn in verhouding tot het individuele
nut. De aard van een product als bloemen (niet te ver
–
warren met bloembollen) brengt met zich, dat een indi-
viduele bloemkweker het moeilijk via de reclame met
bloemen kan laten zeggen.
840
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October 1953
–
MakethisaDutchChristmastiy-
giving these quaity gifts from
Holland
“.
“S’
tiKU
–
Illustralie III
De directe motieven voor collectieve publiciteit zijn
vele. Ik noem er enkele. Daar is de bevordering van het
verbruik of de omzet. Hierbij valt te denken aan cam-
pagnes voor sinaasappelen, Iers linnen, melk, Zwitserse
horloges, bloembollen, hout, gas en electriciteit, levens-
verzekering, appels, verf en vernis, bankdiensten. De
reeks zou tot tientallen kunnen worden uitgebreid.
Voorts is als motief voor een collectieve campagne te
noemen de concurrentie van substituutproducten of dien-
sten, bijv. boter versus margarine, bier – alcoholvrije
dranken, wasserij – wasmachines, brood – andere meel-
spijzen, leder – kunststoffen. Ook deze reeks van voor-
beelden is hiermede niet uitgeput. Een derde motief voor
een collectieve actie zijn de mode- en smaakveranderingen.
Hier valt bijv. onder een campagne voor het dragen van
hoeden, het verbruik van sigaren en thee. Een geheel
afzonderlijke groep vormen de veelal public relations
campagnes in de Verenigde Staten van Amerika van bijv.
de petroleumindustrie, de spoorwegen, de staal- of
katoenindustrie. Het economisch politieke facet moet
hierbij niet uit het oog worden verloren. In de verte
verwant aan deze groep zijn acties, die de bevordering
van de economische of commerciële ontwikkeling van
een land of gebied beogen. Ik denk hierbij aan de cam-
pagnes, die een land als Puerto Rico zeer consequent in
de Verenigde Staten van Amerika voert. Acties tot het
aantrekken van industrie of scheepvaart kunnen in deze
categorie worden gebracht. Ook valt hier te denken aan
de publicitaire actie van de Geseilschaft zur Förderung
des Deutsch-Amerikanischen Handels, m.b.H.
Ten slotte kan nog een genre collectieve publiciteit
worden genoemd, die weliswaar reeds in het verleden
incidenteel werd aangewend maar tegenwoordig meer
doelbewust wordt gehanteerd. Dit is de collectieve pu-
bliciteit, die uitgaat van twee of meer ondernemers,
welke complementaire producten of diensten leveren. Deze
ondernemers gebruiken doorgaans dezelfde dirtributie-
kanalen en hebben dezelfde afnemers. Zo treft men de
coöperatie aan tussen fabrikanten van resp. bakmeel en
bakolie, tafeffinnen en tafelgias. De combinatiemogelijk-
heden zijn natuurlijk vele. Ofschoon de directe relatie
soms ver te zoeken is treft men in het buitenland bijv.
ook nog samenwerking aan tussen een fabrikant van
thee en een producent van een malariabestiijdingsmiddel.
Complementair zijn deze producten haast niet meer te
noemen.
Men ziet wel naar ik hoop, dat een scherpe indeling
van de collectieve publiciteit naar motieven of catego-
rieën moeilijk gemaakt kan worden. Om het zo eenvoudig
mogelijk te stellen zouden wij kunnen spreken van de
homogene horizontale collectieve publiciteit, hétzij offen-
sief hetzij defensief en de heterogene verticale collectieve
publiciteit, eveneens offensief of defensief. Deze indeling
in twee hoofdgroepen is naar mijn mening bruikbaar
zo lang wij maar in het oog houden, dat er allerlei
variaties en mengvormen bestaan.
Het hangt geheel van de doeleinden van een collectieve
actie af of een campagne de trekken heeft van reclame
dan wel van public relations. Soms wordt in een collec-
tieve publiciteitsactie van beide technieken gebruik ge-
maakt. Naar mijn mening gebeurt dit in toenemende
mate. Hoe meer ik mij in deze zaak verdiep des te meer
21 October
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
841
kom ik tot de overtuiging, dat een scherp onderscheid
tussen de collectieve reclame en de collectieve pubflc
relations bijna geen zin heeft. Wil men een onderscheid
maken, zo
.
zou men m.i. hoogstens kunnen zeggen, dat
reclame de directe verkoop ten doel heeft en door de
public relations de indirecte verkoop wordt gezocht
2).
Indien bijv. de sigarenfabrikanten door middel van de
,,reclametechniek” trachten het verbruik van hun artikel
te vergroten en door middel van de ,,public relations
techniek” een poging doen de accijns verlaagd te krijgen,
heeft hun actie slechts directe en indirecte verkoop ten
doel. Naar mijn mening behoort ‘in ieder geval elke
collectieve publiciteitsactie te bestaan uit een deel reclame
en een deel public relations. Het doel van de actie zal de
verhoüding tussen de delen moeten bepalen.
Over de media voor collectieve publiciteit behoef ik
niet te spreken. Zé zijn identiek aan die, welke voor
individuele reclame of public relations worden gebruikt.
Het doel van en het budget voor een collectieve actie
bepaalt de keus van de media.
Ook in Nèderland vallen sinds 20 â 30 jaar regelmatig
collectieve publiciteitsacties waar te menen. Blijkbaar
zijn de producenten en allerlei officiële en semi-officiële
organisaties toch wel overtuigd van het nut van dit type
campagnes. Ware dit niet het geval dan zouden wij niet
het verschijnsel zien, dat sommige acties zeer lang worden
voortgezet. Daarom valt het temeer op, dat terwijl wij in
eigen land wel grijpen naar dit werktuig om een product,
een dienst of een idee ingang te doen vinden, wij daarvan
in het buitenland praktisch geen gebruik maken. Het
treft ook hierom, omdat het buitenland bijna altijd zoveel
moeilijker individueel kan worden bewerkt dan het
binnenland. De enige Nederlandse producenten/expor-
teurs, die op het gebied van collectieve publiciteit in het
buitenland werkelijk permanent technisch goed werk
verrichten, zijn de bloembollenkwekers/handelaren.
S
Wij hebben hierboven reeds aangetoond, dat, om tot
een collectieve actie te komen, elke denkbare samenwer-
king mogelijk is en in de praktijk plaatsvindt. Wij zien
combinaties van kleine producenten, die door collectieve
publiciteit uitgegroeid zijn tot sterke organisaties, bijv.
California Fruit Growers Association en The Irish Linen
Guild. Wij komen combinaties tegen van grote individueel
sterke ondernemingen, bijv. combinatie General Mills,
The Border Company en Wesson Oil ‘Cy. Wij kunnen
combinaties vaststellen, die zich als een handelsexport-
organisatie presenteren, bijv. de Associated Manufac-
turers Export Corporation in Chicago of Glassexport in
Praag. Ten slotte zien wij een samengaan van onder-
nemingen en organisaties in groot verband om een gebied
of land te ,,verkopen”, bijv. Puerto Rico Development
Administration, Geselischaft zur Förderung des Deutsch-
Amerikanischen Handels, m.b.H. Tot deze groep reken
ik bok het Instituut voor Nederlandse-Amerikaanse In-
dustiiële Samenwerking.
Ik geef dus voorbeelden van bestaande concrete coöpe-
raties. Bij een beschouwing nu over de toekomstige
afzetmogelijkheden voor Nederlandse goederen en dien-
sten, en terloops Nederlands intellect, in het buitenland
zou blijken, dat de publiciteit een factor is, die van steeds
groter betekenis is. Overal, ook in de zgn. onderont-
) Dit is nog zwak uitgedrukt. Public relations veroorzaakt soms directe ver-
koop. Vide Modern Industry, Maart 15, 1952, The External House Organ. Zie
ook W. H. van Baarle en F. E. Hollander, Reclamekunde, 1946, blz. 117.
t
.
j2
rtT)h
GZ
;
4 Sl’SEIFOR
11
PRAHA . rcHaeoaLovAoupe
Illustratie V•
wikkelde landen. Wie zich hiervan wil overtuigen behoeft
slechts het pas verschenen boek te lezen van de Irakaan
Mahmoud.Kammas, ,,Die Besonderheiten des Exportes
nach dem Orient”
3).
Aan de factor reclame wordt een
afzonderlijk hoofdstuk van 20 bladzijden gewijd. Voorts
wijst Kammas op het nut van de collectieve publiciteit,
wanneer hij de voordelen van exportcombinaties be-
handelt.
Er wordt wel eens beweerd, dat Nederlandse pro-
ducten en diensten over de gehele wereld bekend zijn.
Indien ‘wij nagaan, dat ongeveer tweederde van onze
zichtbare uitvoer in Europa blijft, is er reden aan de
juistheid van deze bewering te twijfelen. Zijn wij wel zo
bekend in het buitenland in actievé zin? Aan passieve
goodwill enpassieve vage kennis omtrent de Nederlandse
producten en diensten hebben wij niets. Dit is zo iets
als het cadeau, dat een in het buitenland vertoevende
Nederlander van een zakenrelatie zou krijgen. Het zou
een echte Hollandse kaas worden. Hij ontving zijn
,,Hollandse” kaas, ,,made in Wisconsin, U.S.A.”. Met de
,,Hollandse” molen’ als illustratie op de verpakking.
De conclusie van dit alles
is,
dat waar collectieve pu-
bliciteit in Nederland een goed werktuig is gbleken te
zijn, zij in het buitenland minstens, even effectief kan
worden aangewend. De spreuk ,,goede wijn behoeft geen
krans” is slechts historisch juist.
‘s-Gravenhage.
L. SMILDE.
‘) Fachverlag Schiele & Schön, Berlijn, 1953.
S
Clië’lltell Waarderoil creaties !
OS
S
xII
s
IiJII
ij
.5
•
S•
5$
S..
.
S
,
.NOORDEINDË 67 . DEN HAAG • TELEFOON 18.44.57 (3 LIJNEN)
S
S
Ons Memorandum “lVat ç Reclame-Service?”
wordt U op aanvraag gaarne toegezonden.
842′
S
S
–
21 October1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
843
De
prijs
van het merkartikel
Het moderne merkartikel is ontstaan onder invloed
van de industriële ontwikkeling van de laatste driekwart
eeuw. Sedert het einde van de vorige eeuw kwamen vooral
op het gebied van de geneesmiddelen en levensmiddelen
vele nieuwe producten op, waarvan de consumenten de
kwaliteit niet prima vista konden beoordelen. Zij waren
dus aangewezen op de garantie van derden en in de eerste
plaats van hun leverancier. Maar ook deze was in het
algemeen niet in staat de kwaliteit te beoordelen en moest
dus terugvallen op de garantie van de fabrikant. Ook
bij deze kwaliteitsgarantie doet zich weer de moeilijkheid
voor dat deze niet eenvoudig op het uiterlijk van de
goederen gegeven kan worden. Zelfs een regelmatige
steekproefcontrôle op het
eindproduct
is daarvoor onvol-
doende. Slechts als gedurende het productieproces op
alle critische fasen een voldoend toezicht wordt uitgeoe-
fend,
is
men in staat de kwaliteit te garanderen. Dat is
in het bijzonder nodig indien agrarische grondstoffen
een belangrijke plaats innemen, zoals bij levensmiddelen
het geval is, als het product uit een gecompliceerd samen-
stel van ieder op zichzelf nauwkeurig afgewerkte onder-
delen bestaat (horloges), of als gedurende het produçtie-
proces bijzondere voorzorgen moeten worden getroffen
voor de zuiverheid en de juiste kwantitatieve verhoudin-
gen, zoals bij geneesmiddelen. In zulke omstandigheden
kan alleen de
fabrikant
de kwaliteitsgarantie geven. Nu
in de textielbranche het aantal grondstoffen sterk is toe-
genomen en de consument, noch in het algemeen de
handel, over de apparatuur beschikt om de kwaliteit van
het eindproduct te onderzoeken, ontstaan ook hier de
voorwaarden om de kwaliteitsgarantie volledig naar de
fabrikant te verleggen.
De fabrikant van zulk een artikel heeft er belang bij
zijn artikel van die van andere fabrikanten te doen onder-
scheiden: als hij dat artikel niet rechtstreeks aan de ge-
bruiker aflevert, voorziet hij het van een fabrikantenmerk.
Slechts dan als een handelsfii ma tegenover. de fabrikant
een zeer sterke strategische positie inneemt, kan het
handelsmerk maatschappelijk de functie van het fabrikan-
tenmerk overnemen.
Economische betekenis heeft het merkartikel eerst als
de consument er een kwalitatief-onderscheidende beteke-
nis aan toekent. Eerst dan is er economisch sprake van
een merkartikel, voordien is het nog slechts een gemerkt
artikel of een merkartikel in juridische, doch niet in eco-
nomische zin. Het eist meestal jaren van een constant
houden van de kwaliteit vô6r deze consumentenvoorkeur
inderdaad in voldoende kracht en omvang is ontstaan.
Maar als deze er eenmaal is, heeft de fabrikant voor zijn
product een eigen deelmarkt doen ontstaan. Voor het
verklaren van de prijsvorming is men dan aangewezen
op een dynamische theorie van de beperkte concurrentie.
Het moet een dynamische theorie zijn, want wij moeten
er de gebeurtenissen en verhoudingen van een reeks van
jaren in betrekken. Met het plotseling opkomen bijv.
van een nieuw fabrikaat, dat precies dezelfde eigenschap-
pen zou hebben, zou immers de eenmaal verkregen
goodwill niet plotseling verdwijnen doch slechts geleidelijk
verminderen. Anderzijds leert de ervaring dat de fabrikant
van een merkartikel die zijn kwaliteitsniveaü niet hand-
haaft, zeer spoedig het vertrouwen bij de consumenten
en daarmede zijn voorsprong verliest. Deze omstandig-
heid, waardoor een in vele jaren opgebouwde en dus
meestal kostbare goodwill verloren gaat, is een ?an de
sterkst werkende oorzaken voor het behoud van het
kwaliteitsniveau en daarmede van het vertrouwen dat de
consument in het merkartikel stelt.
‘Ter vermijding van misverstand moet er op worden
gewezen, dat het merkartikel wel gebonden is aan de
handhaving
van een kwaliteitsniveau, maar niet aan het
hebben van een bepaalde kwaliteitshoogte. Er bestaan
even goed merkartikelen in de lage en middelbare als in
de hoge prijsklassen. Wel is een voorwaarde, dat het
artikel in zijn prjsklasse
de kwaliteitsconcurrentie goed
kan doorstaan. Als aan die voorwaarde blijvend is vol-
daan, kan het merkartikel op zijn deelmarkt binnen zijn
prijs- en kwaliteitsklasse een iets hogere prijs bedingen
dan artikelen die geen of minder goodwill hebben. Deze
hogere prijs hangt dan direct met de consumentenvoor-
keur samen. Indirect is er verband enerzijds met de offers
die in het verleden gebracht zijn om die goodwill op te
bouwen en anderzijds met de offers die regelmatig moeten
blijven worden gebracht om door de interne contrôle op
het productieproces het eenmaal bereikte kwaliteitsniveau
te handhaven.
Deze beide indirecte oorzaken, ni. de in het verleden
gebrachte en de in het heden continu te brengen offers,
vormen een maatschappelijke rechtvaardiging voor een
prijsverschil. Dit prjsverschil zal kleiner zijn, naarmate
er in de ogen van de consument meer substitutiemogelijk-
heden zijn. Enerzijds is dit dus een kwestie van het aan
de markt zijn van min of meer gelijkwaardige binnenland-
se of buitenlandse producten, anderzijds hangt het af
van het inzicht van de consument en van zijn bereidheid
risico’s t.a.v. de kwaliteit te aanvaarden. In die gevallen,
waarin de consument op rationele of irrationele gronden,
geen kwaliteitsrisico wenst te lopen, kan dus de markt-
positie van het merkartikel sterk zijn. Voorbeelden hier-
van vindt men in de pharmaceutische branche en bij
kostbare artikelen die slechts zelden gekocht plegen te
worden (bijv. microscopen). Bij artikelen van zgn. dage-
lijks gebruik kan de consument meestal wel het kwaliteits-
risico dragen en is dus de positie van het merkartikel bij
de prijsvorming zwakker. De voorkeur voôr het merk-
artikel heeft dan (bij een niet te groot prijsverschil) vooral
betekenis omdat er een regelmatige afzet uit resulteert.
Niet de prijs, maar de gunstige bedrjfsbezetting is dan de
voornaamste gunstige factor voor de fabrikant.
Het heeft voor een fabrikant alleen maar zin zijn arti-
kelen van die- van anderen door een merk te onderschei-
den. . . . als er andere concurrerende artikelen zijn! Het
merkartikel is dus principieel een element in de concur-
rentiestrijd. Deze is, zoals de moderne theorie leert, veel
gecompliceerder dan vroegere generaties van economen
dachten en de huidige generâtie van leken denkt. Het
bestaan van prijsverschillen wil in het geheel niet zeggen
dat er onvoldoende concurrentie is; de concurrentie kan
immers ook met andere middelen worden gevoerd.
Fabrikanten, die in concurrentiepositie tot een sterk merk-
artikel staan, zullen in het algemeen gedwongen zijn hun
producten tegen een duidelijk lagere prijs aan te bieden
om zodoende een compensatie te vinden tegen de ver-
woiven consumentenvoorkeur van het sterke merk. Zo
dwingt dus juist het sterke merk de wederpartij tot een
aanbod tegen prijzen die lager moeten zijn, naarmate de
goodwill van het merkartikel groter is. Bovendien zullen
zij dan ook nog met een kwaliteit moeten komen, die de
844
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21October1953
kwaliteit van het merkartikel benadert, want de consu-
ment heeft in die kwaliteit een belangrijke vergelijkings-
maatstaf. Zo heeft het bestaan van een merkartikel vaak
belangrijke en gunstige gevolgen voor hen, die er geen
gebruik van maken!
Daar, waar het merkartikel niet of nog niet tot ontwik-
keling is gekomen, is het voor de consument uiterst moei-
lijk kwaliteiten en prijzen te vergelijken omdat hem een
richtpunt ontbreekt.
Wij mogen dan ook aannemen dat op zulke onover
–
zichtelijke markten grote prijsverschillen voorkomen die
niet met kwaliteitsverschillen corresponderen en dat er
kwaliteitsverschillen kunnen bestaan zonder adequate
prijsverschillen, welke op een markt met merkartikelen
onbestaanbaar zijn. Wij denken hier o.a. aan de prijs-
vorming voor groenten, bloemen, zuidvruchten, meubels
en textiel. Hier ontbreken immers aan het publiek alge-
meen bekende artikelen van een gestandaardiseerde kwa-
liteit, die aangeboden worden tegen prijzen, die het
publiek in voldoende mate kent. Dientengevolge mist het
publiek hier vergelijkingsobjecten bij het beoordelen van
een aangeboden artikel. Maar niet alleen het publiek,
ook de handel ondervindt op zulke markten grote moei-
lijkheden bij het beoordelen van de prjswaardigheid van
een artikel. Hierdoor valt de nationale markt meestal
uiteen in een groot aantal regionale deelmarkten die
vaak niet groter zijn dan een wijk in een stad en soms
niet groter dan een straat of een afzonderlijke winkel.
De binding, die het nationaal bekende merkartikel over
het gehele land legt, ontbreekt immers, terwijl de directe
concurrentie tussen de regionale deelmarkten op een
onoverzichtelijke markt uit de aard van de zaak verdwij-
nend klein is. Volledigheidshalve dient te worden opge-
merkt, dat fihiaalbedrijven op soortgelijke wijze de gren-
zen van de regionale deelmarkten kunnen doorbreken
als het nationale merkartikel doet.
De binding, die het merkartikél tussen anders min of
meer scherp gescheiden locale deelmarkten tot stand
brengt en daardoor de onderlinge concurrentie intensi-
veert, heeft een belangrijk gevolg gehad. Bij andere goede-
ren heeft iedere winkelier tot op zekere hoogte een eigen
deelmarkt. Daarom kunnen zekere prjsverschillen tussen
hen bestaan. Aangezien evenwel de consumenten weten,
dat het ene exemplaar van een merkartikel precies de-
zelfde kwaliteit heeft als een ander, leidt ieder prjsver-
schil, hoe klein ook, tot verplaatsing van de vraag. Wie
een algemeen gangbaar merkartikel tegen een iets lagere
prijs dan normaal aanbiedt is practisch zeker van het
aantrekken van cohsumenten. Als daarbij nog de mogelijk-
heid bestaat, naast het merkartikel ançlere artikelen
aan zulk een consument te verkopen, dan is zulk een prijs-
verlaging voor een merkartikel een belangrijk wapen in
de concurrentiestrijd geworden. Gewoonlijk zal de we1er-
partij dit niet op zich laten zitten en zo ontstaat een
•
buitengewoon felle concurrentiestrijd waarbij
over en
weer
prjsconcessies worden gedaan. Dit kan zo ver
gaan dat zulk een merkartikel aangeboden wordt tegen
de winkeliers-inkoopprijs zonder rekening te houden met
de distributiekosten, dus beneden de kostprijs van de
winkelier.
Van het standpunt van de winkelier uit kan dit nog
rationeel zijn als hij daardoor nieuwe klanten aan kan
trekken die hij dan tevens goederen verkoopt waarvan,
door het gemis aan kennis t.a.v. kwaliteiten en prijzen
bij de consument, de winkelier aanbieder op een deel-
markt is. Hoewel de consument dan het merkartikel
inderdaad beneden kostprijs krijgt is het de vraag of hij
voor het totaal van de artikelen dat hij koopt, voordelig
uit is. Vast staat evenwel dat een dusdanig gebruik van
het merkartikel de markt verstoort. Voor die detaillisten
die het merkartikel niet als verliesbrengende gangmaker
gebruiken,. is dat artikel onverkoopbaar gewordén en zo
kan het artikel practisch geheel uit de markt verdwijnen,
mede tot schade van de fabrikant die nu zijn normale
productiehoeveelheid niet kan halen.
Aan dit gevaar is
potentieel
ieder populair merkartikel,
dat geen vaste-prijs-politiek voert, onderworpen. Aan-
gezien zowel handel als industrie de nadelen van zulk een
scherpe, de grenzen van de normale concurrentie te bui-
tengaande prjsstrjd ondervinden, is in vele landen het
stelsel van verkoop van merkartikelen tegen een voor alle
detaillisten geldende vaste prijs ontstaan en noodzakelijk
gebleken. In de tijd dat zulk een politiek in de U.S.A. als
in strijd met de anti-trustwetten werd beschouwd, had
men daar in vele staten een wettelijke maatregel die bij
ons ontbreekt, nl. het verbod van verkoop beneden eigen
kostprijs (inkoopprijs plus verkoopkosten). Hierdoor
werd daar dus nagenoeg hetzelfde bereikt als door prijs-
handhaving.
Aan de handhaving van de vaste prijs zijn evenwel
ook moeilijkheden verbonden, vooral omdat met de
vaststelling van de consumentenprijs en de prijs af-fabriek,
de totale handelsmarge gefixeerd is. De vraag kan daarom
worden gesteld welke ,,spelregels” door handel en in-
dustrie in acht genomen zouden moeten worden om ener-
zijds een dodelijke prjsconcurrentie met merkartikelen
te voorkomen en anderzijds enige speelruimte aan de
handel over te laten. Bij sommige merkartikelen heeft
men die kunnen bereiken door niet met vastgestelde,
doch met geadviseerde prijzen te werken. Bij artikelen,
die door een groot aantal merkartikel-fabrikanten worden
aangeboden, kan dit systeem veelal bevredigend werken.
De consumenten kennen dan immers niet de prijzen en
dus werkt een eventueel lagere prijs in e.en bepaalde winkel
niet extra scherp op het gedrag van de ‘,consumenten.
Ook bij artikelen, die weinig frequent gekocht worden,
is het gevaar van een prjsbedervende concurrentie gering.
Dit is enerzijds het geval omdat de consumenten de prij-
zen niet kennen en anderzijds omdat die artikelen niet
geschikt zijn als lokartikelen te worden gebruikt.
Uit het bovenstaande volgt, dat de verkoop-strategie
van merkartikelfabrikanten, onverschiffig tot welke
branche zij behoren, tot vele gecompliceerde vraagstukken
aanleiding geeft. Deze zullen deels door uitwisseling van
ervaring, deels door research, tot oplossing moeten worden
gebracht. Een samenwerking van merkartikelfabrikanten
uit verschillende branches zou er toe kunnen bijdragen
hun gemeeiischappelijke problemen tot oplossing te
brengen en hun gezamenlijke belangen op het gebied van
,,public relations” in de ruimste zin, te behartigen.
Amsterdam.
.
Dr W. J. VAN DE WOESTJJNE.
21 October
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
845
Aspecten van het cadeaustelsel
Een volledige inventarisatie van de in tijdschrift- en
pamfietliteratuur sedert 1926 naar voren gebrachte as-
pecten van het cadeaustelsel is in het kort bestek van
één tijdschriftartikel niet mogelijk. Zou het probleem
zo eenvoudig liggen dat dit mogelijk ware, dan zou de
Sociaal-Economische Raad het vraagstuk niet nogmaals
naar de discussielocaliteiten van het bedrijfsleven hebben
verwezen. Slechts enkele aspecten zullen in het onder-
staande gegeven worden, naar aanleiding van het Voor-
ontwerp en van het Advies van de S.-E.R.
Versluierde prjsconcurrentie?
De aanval der drie Ministers, wier namen in het Voor-
ontwerp nog voorlopig blanco zullen blijven, richt zich
grotendeels tegen het feit, dat het cadeaustelsel het (blijk-
baar als gezond beschouwde) prjsargument uit het
middelpunt der mededinging naar de peripherie verdrijven
zou. Hier wordt dus een stuk economische ideologie ge-
presenteerd die er op neerkomt dat de prijs, in oudere
economische thetrieën inderdaad het koopmotief en dxs
het verkoopargument bij uitnemendheid, in de Vrije
mededinging centraal behoort te staan.
Wanneer wij mogen aannemen dat de S.-E.R. in de
opsomming van verkoopbevorderende middelen een
belangrjkheidsvolgorde heeft willen leggen, dan wordt
ook in die kring het prijsargument zo niet centraal, dan
toch op de eerste plaats gesteld. Zeker in de na-oorlogse
verkoop van verbruiksartikelen (mèt of z?nder cadeaux)
weet de fabrikant echter dat het prijsmotief niet meer
domineert in de verkoopbevordering. Het cadeaustelsel
brengt hierin geen enkele wezenlijke verandering.
De ,,moeilijke economische omstandigheden” van ons
volk, waarnaar in de Memorie van Toelichting wordt
verwezen, hebben na de oorlog niet verhinderd dat het
belangrijkste deel van de omzetten in de sector der dage-
lijkse levensbehoeften bestaat uit de topsoorten der prijs-
couranten, terwijl de middensoorten of laagstgeprjsde
submerken niet dan met uiterst veel moeite aan de man
kunnen worden gebracht. Men koopt voor dit soort pro-
ducten liever het duurste en men wantrouwt blijkbaar
het goedkope. Het ware te wensen dat instellingen als het
N.I.P.O. en de Nederlandse Stichting voor de Statistiek
hun desbetreffende marktanalytische gegevens behalve
voor hun beperkte kring van opdrachtgevers ook ter
beschikking stelden van de kringen der vak-economisten.
Voor zover het prjsargument nog met kracht in de
verkoopbevordering gehanteerd wordt (zoals bij een
toonaangevend grootwinkelbedrijf en enkele imiterende
vrijwillig-filiaalbedrijven), kan men duidelijk consta-
teren dat het ,,naakte” prjsmotief slechts in ,,ver-
sluierde” toestand (om nogmaals de Memorie van Toe-
lichting te citeren) yoldoende verleidelijkheden biedt om
de consument aan te trekken. Het prjsargument wordt
hier immers bewust en systematisch vermomd tot een
kortingargument. De ondersteunende reclame hamert
niet op het ,,naakte” prjsvoordeel, doch houdt zich
bezig met de kledingstukken, vacantiereizen en andere
nuttigheden die men zich verwerven kan met het ge-
restitueerde geld en die de welkome beloning vormen voor
maandenlange koperstrouw. Het uitgestelde rabat krijgt
dus, door de andere verkoopbevorderende middelen van
de aanbieder, wel degelijk een cadeaukarakter en het is
o.i. een volkomen miskenning van het karakter van de
reclame indien men dit over het hoofd ziet en de kassa-
bon- en zegelsystemen niet tot het te verbieden cadeau-
stelsel rekent. Op zijn minst genomen zal het verbieden
van cadeaux in natura gevolgd moeten worden door een
nauwkeurig toezicht op de presentatie van geldkorting-
systemen omdat dé’ fameuze ,,versluiering” van de Me-
morie van Toelichting daarin even geraffineerd kan ge-
schieden.
Kleinfabrikant en reclame.
Nog steeds aannemend dat de S.-E.R. een rangorde
heeft willen aanbrengen in de middelen tot verkoop-
bevordering, verbaast het ons dat de reclame in het
Advies van 20 Februari ji. naar de achterste gelederen
is verwezen. De reclame is immers juist het, door indirecte
verkoopmethoden noodzakelijk geworden, rechtstreekse
gesprek tussen fabrikant en consument. De reclame bevât
de verkoopargumenten (waaronder eventueel de prijs)
en is niet een verkoopargument op zichzelf. Zelfs het
feit dat men, als landelijk werkend fabrikant; goedkopèr
aanbiedt dan een concurrent, zal door middel van een
algemene reclame geannonceerd moeten worden en zelfs
wellicht…, gerechtvaardigd.
Terecht wijst de S.-E.R. op het feit, dat de kleinfabri-
kant de prijs voor een landelijke media-reclame niet kan
opbrengen. Teneinde deze uitspraak enig reliëf te geven
zij er op gewezen dat, om alle Nederlandse gezinnen via
de dagbladpers te bereiken, een tarief betaald moet worden
van omstreeks f 16 per kolom-millimeter. Een zeer be-
scheiden campagne van maandelijks 500 kolom-milli-
meters kost dus per jaar omstreeks
f
100.000. Zelfs indien
de kleinfabrikant dit bedrag kan vrijmaken betekent het
voor hem per verkochte product-eenheid een veel zwaarder
belasting dair voor zijn grote collega die een veelvoud
van zijn omzet heeft. Zoekt de kleinfabrikant, steeds meer
bedreigd door de zorgvuldig opgebouwde merkvoorkeur
en merkbekendheid der groten, naar middelen tot zelf-
handhaving dan geeft het cadeaustelsel h’em nog de beste
kansen om zijn terrein te verdedigen of zelfs iets uit te
breiden. De kosten der geschenken drukken op zijn om-
zet minder zwaar dan een advertentie-campagne zou
doen. Het geschenk ,,werkt” waar zijn verkooppunten
zijn: is hij regionaal werkzaam dan kofnen ze niet buiten
zijn rayon, heeft hij een ,,ijle” of ,,verdunde” landelijke
omzet, dan werkt zijn stelsel op al die punten waar hij
detailspreiding heeft. Door de bestaande koopmotieven
bij consumenten is het cadeaustelsel waarschijnlijk effec-
tiever dan prijsonderbieding (n’en déplaise de voorkeui
spaart
kilometer na
kilometer geld
(Ingezotden rnededeling)
846
ECONOMISCH-TÂTISTISCHE BERICHTEN
21 October 1953
der economisten voor de prijsieer) omdat deze licht de
suggestie van kwalitatieve inferioriteit geeft. De groot-
fabrikant wordt immers stilzwijgend als de prijsleider
beschouwd.
Door het verbieden van het cadeaustelsel ontneemt
men de: mogelijkheid tot voortademen aan de klein-
fabrikant. Men begunstigt althans de grôten en schept
daarmee of versterkt daarmee oligopolistische tendenties.
In feite verhindert men deelneming aan het markt-
gebeuren aan diegenen die zich geén kostbare minimum
productiecapaciteit kunnen veioorloven. Of dit stimu-
leren van oligopolistische tendenties op de langere duur
tot voordeel zal strekken aan hem of haai, terwille van
wie het cadeauverbod is uitgevaardigd, valt nog te bezien.
Een systeem van ,,fair. trade practices” naar Amerikaans
voorbeeld zou in elk geval logischer zijn dan het vrij
willekeurig ingrijpen ten aanzien van één acquisitievorm
waardoor het aantal aanbieders op de markt wordt ge-
reduceerd.
De grootfabrikant en het cadeaustelsel.
Omdat de cadeaukosten de neiging hebben, evenredig
aan de omzet te blijven, terwijl de kosten van media-
reclame per product-eenheid kleiner worden naarmate
de omzet stijgt, betekent het toegiftsysteem voor de groot-
fabrikant een relatief onvoordelige vorm van verkoop-
bevordering. Nochtans zal het bij de kleinfabrikant aan-
– gevangen toegiftstelsel veelal een kettingreactie in de
branche ten gevolge hebben waardoor na kortere of
langere tijd ook de grootfabrikant een regulair cadeau-
systeem heeft. ingevoerd. Toch zullen de tegenstanders
van het cadeaustelsel de grootfabrikanten als regel aan
hun zijde kunnen vinden. Voor de meesten, zo niet allen
hunner, betekent een cadeauverbod dat zij zich kunnen
concentreren op reclamemiddelen die voor hen èn rela-
tief goedkoper zijn èn onbereikbaar voor de kleine con-
currenten die nog een belangrijk deel van de markt onder
elkaar versplinteren. Deze afkeer van toegiften bestaat
natuurlijk ook bij fabrikanten, die het stelsel defensief
hebben moeten adopteren, doch bij wie het als regel niet
zo’n integrerend bestanddeel van het reclamebudget uit-
maakt als dat bij kleineren het geval is.
Het cadeaustelsel zal bovendien voor de grootfabrikant
een welkom middel tot verkoopbevordering zijn
wanneer hij zich bevindt in het pionieisstadium voor
een nieuw product of een nieuw merk. In dat geval heeft
hij te strijden tegen de wet der traagheid die nu eenmaal
rust op bestaande gebruiks- en koopgewoonten, op merk-
bekendheid en merkvoorkeur. Slechts een intensieve
en/of langdurige campagne kunnen de markt scheppen
voor massa-afzet van het nieuwe product en voor recht-
aardiging van grote technische investeringen. Een in-
troductoir cadeaustelsel kan helpen, om een langzame
uitputtingsstrjd tegen remmende factoren om té zetten
•in een snelle doorbraak die spectaculair is en daarom de
indruk wekt van hoge kosten, doch die in feite goedkoper
is. De consument wordt door middel van het cadeau (of
van het combinatie-aanbod, of van de belachelijk lage
introductieprjs, want dit valt alles onder cadeau-activi-
teit) geprikkeld om snel kennis te nemen van het nieuwe
product. Het is natuurlijk niet te ontkennen dat hier het
gevaar voor een eindeloos over en weer opjagen aan-
wezig is, omdat de fabrikanten van ,,oude” producten
of merken eveneens met cadeaux kunnen antwoorden.
Het behoort bij een enigszins optimistische maatschappij-
beschouwing dat men tôch in deze beweeglijkheid een
gunstige voorwaarde voor technische en economische
vooruitgang kan zien. Wordt ook het introductoire ca-
deaustelsel uit onze samenleving verbannen dan zullen
productverbeteringen of totaal nieuwe artikelen op
langzamer en daardoor veelal kostbaarder manier ge-
propageerd moeten worden.
De detailhandel en het cadeaustelsel.
Waar de merkartikelfabrikant en de zelfstandige dis-
stribuent hun lot nu éenmaal vrij sterk aan elkaar ge-
koppeld zien, zal een verbod van het cadeaustelsel ook
repercussies hebben voor de detailhandel. Indien en voor
zover een cadeauverbod de grootwinkelbedrijven
,
en
vrijwillig-filiaalbedrjven vrij zou laten, een korting-
systeem te handhaven, ontstaat voor de fabrikant zowel
als voor de ‘nietzegelende detaillist een uiterst onaange-
name situatie. De klantenbinding tussen fabrikant en
consument wordt in elk geval verzwakt en de fabrikant
is niet in staat, een politiek .van vaste en te handhayen
eindprjzen te verenigen met de beweeglijkheid in prijs-
courant die de grootwinkelbedrijven als mogelijkheid
hebben. Wanneer het doel der cadeau-vijanden, te weten
het eerherstel van de prijsconcurrentie, werkelijk bereikt
‘zou worden door een anti-cadeauverordening, valt het
nog te bezien. of de voor de middenstand toch stabili-
serend werkende prjshandhaving voor merkartikelen nog
kansen van voortbestaan heeft. Een dieper graven in dit
probleem zou echter te ver van ons uitgangspunt af-
voeren. Daarom worde het slechts vluchtig vermeld.
Besluit.
Met opzet is het anticadeau-argument onbesproken
gelaten, dat de detailverkopers der geschonken artikelen
in bescherming wil, nemen. Hier is namelijk een andere
ideologische kwestie aan de orde: in hoeverre moet men
bestaande distributiekanalen a.h.w. legaliseren en exclusi-
viteit geven. Ook hier liggen, de zaken gecompliceerder
dan de belanghebbenden (overigens in
•
alle eerlijkheid)
menen. Het klassieke voorbeela van de goedkope camera’s
die destijds als cadeau-artikelen verspreid werden en die
het fotograferen door amateurs stimuleerden, waardoor
een uitgebreid veld van activiteit ontstond voor winkeliers
in fotografische artikelen, toont duidelijk aan dat het
eind van kettingreacties niet gemakkelijk te voorspellen
valt.
In het bovenstaande is slechts gepoogd een vraagteken
te zetten achter het uitgangspunt van de cadeau-discussie
die nu al sedert 1926 gaande is. Is het juist, het prijs-
argument als ,,meest gewenst” of als ,,meest normaal”
voor te stellen in een systeem van economische mede-
dinging waarvan de uitingen elke dag laten zien, dat er
ândere koopmotieven en qok ândere verkoopargumenten
bestaan? Is voorts niet te verwachten, dat het wegnemen
van het concurrentien
–
tiddel bij uitstek van de klein-
fabrikant, dus de relatieve bevoordeling van de groot-
fabrikant, juist gevaren voor de werking van het con-
currentie- en prijsmechanisme zal oproepen? In geval
van twijfel,,onthoudt U! De S.-E.R. raadt de wetgever
aan, niet in te grijpen. Doch tegelijkertijd geldt de Ameri-
kaanse tegenuitdrukking: ,,When in doubt find out”! Het
ziet er naar uit, dat dit laatste een langdurig proces zal.
worden.
Rotterdam.
J. L. WAGE.
Voor tienduizenden werkers
uit honderden bedrijven
werden
bij Amst
Adviezen
gaarne v
NV. AMSTERDAMSCHE MAATSCHAPPIJ VAN LEVENSVERZEKERING – N. Spiegeistraat 17 te Amsterdam Tel. 63272
MEDEDELING VOOR HANDEL EN INDUSTRIE
42,5 pCt van de abonné’s van
het
Algemeen
Handelsblad. zijn
directeuren,
firmanten
of
bekleden
topfuncties
in
Handel, Industrie,
Scheepvaart,
Bankwezen, Assurantiewezen, en.
Déze 42;5 pCt omvatten een aantal van meer dan 25000.
Voor Industriële, advertenties is het Handelsblad daarom het aangewezen blad. Men bereikt ai
deze heren thuis, op een moment, .dat ze in hun eigen comfortabele
omgeving
rustig
hun
dagblad lezen
en dus ontvankelijk zijn voor indrukken: Het Handelsblad, dat is opgericht in
1828, wordt in de meeste gevallen reeds van generatie op generatie
in
deze
kringen
ge-
lèzen.
Er bestaat dus een hechte bandtussen het bladen zijn lezers en dat kömt ook de
advertenties ten goede.
0p geen andere wijze is het mogelijk deze grote groep van belangrijke personen op een zô
rustig en zo gunstig moment te bereiken.
Nadere.inlichtin gen alsmede documentatiemateriaal worden gaarne verstrekt door
flaun,a
ALÜL
rMEEN HANDELSBLAD
ADVERTENTIE-EXPLOITATIE -. N.Z. VOORBURGWAL 234-240
AMSTERDAM
–
TEL. 39811
‘
847
848
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October
1953
De reclame van de fabrikant
bij
de detaillist
Bij de beschouwing van dit vraagstuk dient men aller-
eerst te onderscheiden tussen niet-merkartikelen en
merkartikelen. De fabrikant van.de
eerste is voor zijn
verkoop aan het publiek en de opvoering daarvan
practisch geheel afhankelijk van grossier en winkelier.
Hij kan geen reclame voor zijn artikel bij de consument
maken omdat zijn product zich niet onderscheidt van dat
van zijn concurrenten; zou hij zich toch rechtstreeks
tot het publiek wenden, dan maakt hij tevens reclame
voor zijn concurrenten en dat is uiteraard niet zijn be-
doeling. Hij is dus bij- zij n reclame aangewezen op de
handelaren, die zijn rodi1ct verkopen en hij zal zijn
reclame richten op het doel: goodi’ill kweken bij de
grossier en vooral bij de detaillist. Hij kan dat doeLop ver.
schillende manieren nastreven., Hij kan uitzonderlijk werk
maken van zijn catalogi en/of circulaires, folders e.d.,
waarin hij zijn artikel onder de aandacht van de handel
brengt. Hij kan voorts adverteren in de vakbladen, welke
zijn afnemers regelmatig lezen en hij kan ook beproeven
in de redactionele kolommen van die bladen wat ten gunste
van zijn fabriek te doen opnemen. Hij zal vrjgevig zijn
met monsters en ander reclamemateriaal van direct nut
voor de winkelier en ten slotte is de stimulans groot om
zijn wederverkopers commerciële faciliteiten toe te staan,
teneinde hen op die wijze zoveel doenlijk aan zich te
binden.
Anders ligt de zaak bij de merkartikelen. Deze zijn
juist door dat merk onderscheiden van andere soort-
gelijke producten en die onderscheiding stelt de fabijait
in stâat zijn speciale artikel onder de directe aa’5acit
van de consument te brengen, desnoods over het ho’fd
van grossier en detaillist heen. Toch betekent dit aller-
minst, dat de producent het nu wél verder kan stellen
zonder reclame bij de handel. Om dat in te zien, dient
men zich eerst rekenschap te geven, wat de fabrikant
met zijn direct tot de. verbruiker gerichte reclame kan
bereiken. Dat kan.drieërlei zijn: hij kan voor zijjerk
bekendheid bij het publiek verwerven; hij kan beieiken,
dat de consument aan zijn merk de voorkeur geeft en
ten slotte is het mogelijk, dat hij het zover brengt, dat
de verbruiker een uitgesproken wens tot het bezitten
van juist zijn product uit. Het eerste, de bekendheid, is
voor vele fabrikanten het hoogst bereikbare, bijv. om-
dat zijn artikel in het dagelijks leven van de verbruiker
niet zo belangrijk is om er zich anders dan oppervlakkig
mee bezig te houden. Voor andere artikelen is het mogelijk
dat debrikant voorkeur bij het publiek weet ‘op te
wekken; dat is al een stap verder dan simpele bèkend-
heid. De hoogste trap: het uitspreken van een beslist
verlangen bij de koop door de consument, is slechts
voor weinigen weggelegd en het is bovendien een, twee-
snijdend zwaard: is niet aspirine van onderscheidend
woordmerk tot soortnaam geworden?
Gaan wij thans de houding van de consument na,
wanneer deze in een winkel naar een merkartikel vraagt.
Voor zover hij bepaaldeljk een met name genQemd nerk
wenst en er op staat dat ook te ontvangen, is de verkoop
al
beslist ten gunste van dat merk. Maar voor zoer hij.
alleen maar een voorkeur voor een bepaald merk aan
de dag legt, blijft het voor de detaillist moge.ljk hem te
beïnvloeden ten gunsre van een ander merk en dat is
nog in meerdere mate het geval, wanneer de consument
blijk geeft hoogstens één of meer der hem voorgelegde
merken te herkennen. En voor zover een koper deyinkel
binnentreedt zonder zelfs enig merk in de gedaMe te
hebben, is de verkoop geheel en al in handen van de
nian achter de toonbank. Alleen in het eerste geval heeft
de detaillist geen invloed op de verkoop, doch in de
drie andere gevallen is die in stijgende,iiate aanwezig.
Daarom zal een fabrikant in de grote meerderheid der
gevallen zijn rechtstreekse reclamè bij de verbruiker
altijd nog moeten aanvullen met reclame bij de handel
Ifryooral bij de winkelier. Dat klemt nog te meer, om-
de stortvloed van merkartikelen sinds de invoering
daarvan dermate groot is geworden, dat de fabrikant
bij de detaillist de nodige moeite moet doen om diens
keze
1
blijvend bij zijn merk te bepalen. Men mag deze
AIJ
nioei niet onderschatten. De concurrentie ligt voort-
‘duûaop de loer om met allerlei middelen een merk,
dat naast de gunst van de consument tevens die van de
detallist heeft verkregen, daaruit te verdringen en de
rltme van de fabrikant bij de detaiffist is dan ook
1iinstens even belangrijk als die bij het publiek. Ja soms
zelf5 belangrijker. Want er zijn merkartikelen en merk-
artikelen. Ruim vijfentwintig jaar geleden heeft schrijver
dezes voor het eerst het onderscheid gesignaleerd tussen
merkartikelen-voor-de-consument en merkartikelen-voor-
de-detaillist. Tot de eerste groep behoren die artikelen
waarvan de fabrikant heeft weten te bereiken, dat de
verbruiker ze met name verlangt en ook van zulk een
wens niet Is af te brengen. De niet talrijke producenten,
die het zover hebben gebracht, behoeven zich met reclame
bij de winkelier niet overmatig druk te maken: immers
juist het feit, dat het publiek hun artikel bepaaldelijk
verlangt is de beste stimulans voor de detaillist om het
voortdurend in voorraad te hebben.
Tot de tweede, veel grotere, groep behoren die merk-
artikelen, waarvoor de klant in de winkel hoogstens
voorkeur toont, voorts die waarvan hij het merk op zijn
best herkent en ten slotte die, welke hij helemaal niet
kent. In al deze situaties heeft de detaillist in stijgende
mate invloed op de koop, welke uiteindelijk zal tot stand
komeii; op het merkartikel, dat ten slotte in handen van
de klant zal komen. Enkele voorbeelden. Vele verbrui-
kers van schrijfinkt vragen aan de winkelier om ,,een
flesje inkt” en hij is het dus, die bepaalt of het een flesje
van het merk X dan wel van het merk
Y
zal.zijn, dat aan
deze klant verkocht wordt. Er zijn voorts fotograferende
consumenten, die voor de toonbank vragen om een
rolfilm A of B, doch in tal van die gevallen slaagt de
detaillist er zonder veel moeite in om een roffilm merk
C te verkopen. Het eerste geval is een voorbeeld van de
rasechte merkartikelen-voor-de-detaillist, het artikel is
voor de verbruiker van te weinig belang om zich merken
in het hoofd te prenten. Maar ook in het tweede voor-
beeld gaat het om merkartikelen-voor-de-detaillist, want
ook hier is het de winkelier, die de weliswaar een be-
paalde vobrkeur tonende klant met een ander merk de
deü’r laat uitgaan.
En nu zal het duidelijk zijn, dâf
al deze gevallen
van mogelijke beïnvloeding van de consument door de
aetaillist in verschillende nuances, het voor een fabrikant
iög belangrijker is die detaillist te beïnvloeden dan de
ve
l6Fûiker. Zeker, hij kan de consument niet verwaar-
löïèh, maar hij weet, dat. de detaillist al die moeite on-
gedaan kan maken en daarom zal hij het accent van zijn
reclame ook bij die laatste en nièt bij de eerste leggen.
DM!al hij doen met alle middelen: met catalogi en ad-
vértëhties in vakbladen, maar ook met huisorganen, met
etalage- en ander reclamemateriaal als lichtbakken e.4.,
21 October1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
849
met voorlichting, over het gebruik van zijn producten,
met demonstraties, met wedstrijden voor publiek èn
voor detaiffisten en natuurlijk ook met commerciële
middelen als kortingen, bonussen en dergelijke. meer.
Kortom, hij zal zich dienen te begeven op de weg ande
,,sales promotion” bj de detaillist.
Over deze
,,sfè
i’omotion”; de reclame bij de winke-
lier in de meesttgebreide zin, kan het een en ander
worden opgemerkt. Deze reclame is er uiteraard v66r
alles cp gericht de verkoop van het artikel van de. bè-
trokken fabrikant zoveel doenlijk te bevorderen., –
waardig is het nu, dat in de 1evensmidde1enhand
schillende fabrikanten elkaar hebben gevonden teneinde
tezamen een actie te voeren. Een kleine twintig merk-
artikelfabrikantqn heeft zich verenigd in een ‘si.al
tot dat doel in het leven geroepen prganisatie,,’llede
goodwill van de kruid,eniers tracht te verwerven ri de
verkoop van de producten der aangesloten fabrikanten
zoekt ,te bevorderen door het organiseren van gjatis
rçizen voor detaiffisten. Het zou ons te ver voerèh”het
hierbij gevolgde systeem nader te beschrijven; de zaak
komt hierop neer, dat aan de verkoop der betrokken
artikelen zgn. kilometercoupons zijn verbondn, welke
de winkelier dus kan verwerven en sparen. Voor iedere
50 kilometer aan coupons wordt een cheque aan de be-
trd’kken deelnemer verstrekt en met deze cheques kan
men dan de door bekende reisbureaux georganiseerde
reizen in binnen- en buitenland betalen. Kennelijk is
deze reclame-actie bij de detaillist mede bedoeld om hem
te belonen voor zijn pousseerkracht ten bate van de
artikelen der aangesloten producenten en naar verluidt
valt dezé actie zeer in de smaak.
Nu staat deze actie en in het algeiiieen alle ,,sales
promotion” bij de winkelier in het teken van: ,,Hoe
verkoop ik méér van mijn artikel?”. Gezien van het
‘subjectieve standpunt van de fabrikant uit’is dit alles-
zins verklaarbaar en volkomen gewettigd. Doch objectief
gezien schuilt hier iets onbevredigends in en het kan
zelfs niet verbazen, dat er economen zijn, die hierin een
verspilling zien. Immers, dergelijke reclame komt er op
neer, dat fabrikant A een detaillist-klant van fabrikant
B losweekt en voor zijn, A’s artikel, wint, terwijimis-
schien zelfs op hetzelfde ogenblik fabrikant B erin slaa’gt
precies hetzelfde te doen met een detaillist-klant van
A. Hier worden zowel door A als door B belangrijke som-
men uitgegeven met als uiteindelijk resultaat, dat ieders
omzet nagenoeg gelijk blijft!
Er gaan dan ook stemmen op de ,,sales promotion”
bij detaillisten een meer creatief aanzien te geven en zich
minder toe te leggen op het elkander afhandig maken
van een afnemer dan wel op het vermeerderen van de
totale omzet van âlle producenten van een bepaald
artikel. Dat kan men doen door bij de detaillist opvoe-
dend, ,constructief werk te doen, door hem betere ver-
koopsmethoden, meer koopmanschap, meer oog ,por
het uitbreiden van de totale markt bij te brengen. Bier-
voor is
Ipyiwerking nodig tussen producenten,
maar dan op andere wijze als hierboven werd geschetst.
Met instemming zouden wij hier een zinsnede willqn
aanhalen uit ,,Productiviteitsnieuws”, een uitgavçyae
Contactgroep Opvoering Productiviteit, welke ‘ziîçle
betoogt, dat voortbestaan minder een zaak is van tome-
loze en vernietigende wedijver, dan wel van constructieve
samenwerking. Het is uiteraard waar, wanneer
mçji
hier-
tegenover zou willen aanvoeren, dat vele fabri4iten
voor een dergelijke vorm van samenwerkingflg.
1
niet
rijp zijn. Maar dat zei men enkele decennia terug ook
t.a.v. de samenwerking van grossiers en detaillisten in
het zgn. vrijwillig fihiaalbedrijf, en thans kent ons land
verscheidene bloeiende voorbeelden van deze vorm, van
samenwerking. , Met, belangstelling ‘mag worden afge-
wacht of een dergelijke, niet op strijd doch op onderlinge
cböperatie gebaseerde vorm van reclame bij de detaillist
in de naaste toekomst ingang zal vinden.
‘s-Gravenhage.
Dr E. 5. TOBL
40 JAAR IN DIENST VAN DE
PUBLIEKE OPINIE
Het oudste Nederlandse. oinie-veekb1ad, de HAAGSE
POST, bestaat bijaa veertig jaaç. Veertig jaar is een lange
tijd, maar een tijd, die niet lang valt, als hij aan een
nuttige en dankbare taak besteed kan worden.
Een nuttige taak, want de HAAGSE POST baande de
weg voor een waarlijk onafhankelijke en degelijke bericht-
geving binnen het bereik van iedereen.
Een dankbare taak, want de HAAGSE POST vond altijd
grote waardering voor haar streven. Dat bewijst de plaats,
welke zij reeds vanaf haar, oprichting inneeiit ita de rijen
van de Nederlandse Pers. De HAAGSE POST werd spoe-
dig een begrip in Nederland, welk feit wel voldoende aan-
getoond wordt door de uitzonderlijke plaats welke zij in-
nam en nog steeds .inneemt in de harten van duizenden
Nederlanders.
N6g steeds inneemt, ja. De volgende cijfers bewijzen dit
afdoende: Sedert Juli 1952 steeg het abonnementental van
de HAAGSE POST met’ ruim 42,3%. De advertentie-
bezetting (een betrouwbare index voor het belang van een
‘blad) steeg in die periode met ruim 100%. In de maand
Maart
.1953
kon de HAAGSE POST als eerste van alle Ne-
derlandse bladen, door een fikse prijsverlaging haar abon-
nement weer binnen het bereik van velen brengen. En nog
steeds gaat het snel bergopwaarts. Het Nederlandse volk
ziet’ in, dat de HAAGSE POST een waarlijk onafhankelijke
berichtgeving brengt tegen lage prijs. Behoort U reeds tot
hen, die zich opgaven als abonné? Zo niet, doe het dan nu.
Ieder die zich vt6r 1 December a.s. abonneert, ont-
vangt een welkomstgeschenk in de vorm van een fraaie
gebonden roman. Vul vandaag nog onderstaande coupon in,
het is in alle opzichten in Uw voordeel.
Coupon.
.
Porto in open enveloppe
2
eta.
Administratie HAAGSE POST
b
; n.
Postbus 653 – Amsterdam.
M.,
Verzoeke mij te noteren als’ abonné op de HAAGSE
POST m.i.v. 1 December1953 tot:
*1 Juli 1954 ad
f
5.50
en vervolgens tot
*1 Jan.
1955
ad
f
10.50
wederopzegging, ad
f
5.—
per halfjaar.
De nummers tot 1 December 1953 ontvang ik gratis. Het abonnementsgeld heb ik heden gestort op
Uw
giro
Nr. 70, na ontvangst hiervan zendt U mij een gebonden
roman toe.
Naam
Adres
Woonplaats
Ondertekening:
*Doorhalen, wat niet gewenst wordt.
(Advertentie)
850
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October 1953
1,1
De waarde van film-, radio- en televisiereclame
Teneinde tot een waardebepaling te komen voor
film-, radio- en televisiereclame, is het allereerst nodig
op de eigenlijke vorm van deze drie jongste reclame-
middelen wat dieper in te gaan. Het eerste, wat daarbij
opvalt, is dat de reclame bij het betreden van deze drie
nieuwe gebieden, eigenlijk is teruggekeerd tot haar oudste
wijze van beïnvloeden: de acoustische. ,,Reclamare”
betekent ,,uitroepen”, ,,hard schreeuwen”, en de stand-
werker van de markt mag er zich op beroemen een vorm
van reclame te bedrijven, die meer dan 2.000 jaar oud is.
Bij de huidige vormen van radio-, film-, en televisie-
reclame wordt, in een
pf
andere vorm, geappelleerd aan
het gehöor van de prospect. De radioreclame is uiteraard
geheel acoustisch, de film en de televisie zijn audiovisueel.
In hoeverre de acoustische appellatie van de radioreclame
een hogere of lagere waarde heeft dan de visuele appel-
latie, bijv. .van een advertentie of affiche, is zeer moeilijk
uit te maken. De waarde moet men direct afmeten aan
het resultaat, en het resultaat is de uiteindelijke koop-
daad van de prospect, volbracht onder invloed van de
ondergane reclame-uiting. Men kan zich voorstellen, dat
de opmerkzaamheidswaarde van een acoustisch
–
reclame-
middel bijzonder groot is door de kracht van de menselijke
stem. Qua herinnerngswaarde echter wint de visuele
uiting het. Theoretisch kan men zeggen, dat de herinne-
ringswaarde met betrekking tot de koopdaad van groter
b1ang is dan de opmerkzaaniheidswaarde, maar de
theorie lost de vraag betreffende de waarde van de
acoustische en visuele reclamemiddelen niet op. Overigens
is het door deze kleine uitweiding over de opnamewaarde
van oog en oor duidelijk, welk een buitengewone kracht
er kan uitgaan van een gezamenlijk appelleren aan deze
twee zintuigen.
Resumerend kan men de werking van radio-, film- en
televisiereclame als volgt samenvatten:
Eadio:
uitsluitend acoustisch, met appellatievermogen in de persoonlijke sfeer vaji de prospect (de huiskamer). Film:
voomamelijk visueel, met acoustiek op de tweede plaats, en appellatie-
vermogen buiten de persoonlijke sfeer van de prospect (de bioscoop).
Televisie: voornamelijk visueel, met acoustiek op de tweede plaats, en appellatie-
vermogen in de persoonlijke sfeer van de prospect.
Een vraag, die in dit verband iiet onaangeroerd mag
blijven is: wat is de wezenlijke invloed van radio, televisie
en film op de koopgewoonten van het publiek? Berust
deze werkelijk alleen op de opmerkzaamheidswaarde
van het waargenomen beeld en het opgenomen commen-
taar? Hoe belangrijk die opmerkzaamheidswaarde ook
zijn mag, zij alleen is niet de oorzaak dat zulke grote
sommen van een reclamebudget worden uitgetrokken
voor deze jonge media. J. G. Gratzer zegt over het effect
van radioreclame: ,,Der Hörer nimmt es dann gerne
hin, dass der Spender seiner Freude auch etwas über
seine eigene Dingen, das heisst, über seine Ware oder
Leistungen sagt. Vielleicht nimmt er es sogar mit einer
gewissen Dankbarkeit hin, zoilt man demjenigen, der
einem Freude bereitet, doch auch seine Anerkennung”
1).
Wordt het antwoord op deze moeilijke vraag hier
misschien iets te eenvoudig voorgesteld, toch kont
Gratzer met dit psychologische lustgevoel waarschijnlijk
het dichtst bij de waarheid. De demonstratie daargelaten
(dit is immers de ,,hard-selling” methode van de stand-
werker) is het bij een serie goede radio- en televjsie-
programma’s, zowel als bij een onderhoudende film,
toch zo, dat het publiek de naam van het product koppelt
aan iets goeds, iets prettigs. Het is in zekere zin een
goodwillwerking, die veel meer direct ingrijpend is als
de uitwerking van een overkoepelende goodwill of in-
stitutionele campagne.
‘) J. G. Oratzer: ,,Ueber die Rundfunkwerbun”, in ,,Wcrbung” van April 1951.
Resultatencontrôle.
Het is voor een sponsor, die gebruik maakt van één
van de modernste drie reclamemiddelen, gelukkig niet
nodig zich te verdiepen in de theorie over de merkbare
waarde van die media. ,,Merkbaar”, dat is: merkbaar
in de verkoopcijfers. Een ieder, die zijn reclamebudget in
radio, televisie of film verantwoord besteden wil, kan
een bevredigend antwoord krijgen op de vraag: ,,Wat
brengt het op?” Een eerste stap in die richting is het
ônderzoek naar het aantal bereikte prospects. Hierbij
moet onderscheid worden gemaakt tussen ifimreclame
en televisie- en radioreclame. Men weet nl. na de ver
–
toning van een’ reclamefilm in een weekprogramma direct
en zonder veel moeite hoeveel mensen de film gezien
hebben. Bij deze wetenschap blijft het echter. Uit het
aantal luisteraars, respectievelijk kijkers, naar een radio-
of televisieprogramma, en vooral uit de beweging in dit
aantal (progressie, continuïteit of achteruitgang) mag
men meer afleiden. Uit een progressie in het aantal blijkt,
dat men een goede formule gevonden heeft voor zijn
programma; uit de vergelijking van een continu aantal
luisteraars of kijkers met eenzelfde vergelijkbare eenheid.
voor programma’s van andere sponsors, kan men met zeker-
heid succes en populariteit van een programma aflezen.
In Amerika is o.a. de ,,Hooperrating” een factor, waar-
mee men een populariteitsschaal vaststelt. Hooper is een
firma, die tijdens de uitzending van een bepaald radio-
programma een aantal huizen opbelt en twee vragen
stelt: ,,Luistért u naar de radio? Zo ja, naar welk pro-
gramma?” Voor’ de ernstige statisticus laat de ,,Hooper-
rating” nog vele vragen open, maar door haar continuï-
teit geeft zij een vrij betrouwbaar beeld van de popu-
laliteit van zekere radioprogramma’s. Een ander bureau,
Nielsen, bedient zich van de zgn. ,,Audimeter”. Dit is
een apparaatje, dat in ieder radiotoestel kan worden
ingebouwd, en dat nauwkeurig, van minuut tot minuut
aangeeft, op welk station het toestel is afgestemd. Het is
duidelijk, dat de waardering van Nielsen van meer be-
tekenis is, dan die van Hooper, want zij beantwoordt
twee belangrijke vragen méér: ,,Hoe is de ontvangst van
huizen zonder telefoon, of huizen buiten de stad? Hoe is
het verloop van de luistercurve tijdens de uitzending zelf?”
Hooper geeft van dit verloop slechts een momentopname.
De televisie heeft voor de meting van de kijkerskring
practisch dezelfde methoden als hierboven voor radio
omschreven. De nadelen, vooral van de ,,Hooperrating”,
zijn echter nog meer uitgesproken, aangezien, zelfs in
Amerika, het aantal huizen met telefoon èn televisie-
toestel eigenlijk nog te laag is voor een betrouwbare
meting. Bovendien moet men zich bij dit snelle telefo-
nische onderzoek beperken tot stadskernen, terwijl bij
televisie, veel meer dan bij radio, sprake is van ,,television-
areas”, twee begrippen, die lang niet altijd identiek zijn.
Hoe nauwkeuiig, bij film, radio en televisie de schatting
ook is van het aantal bereikte prospects, zij geeft nog geen
antwoord, dat is uitgedrukt in geldswaarde. De methode
om het regelrechte verkoopresultaat te achterhalen, is in
wezen heel eenvoudig, in feite vraagt zij een zeer nauw-
gezette en uitgebreide voorbereiding. Zij bestaat uit de
contrôle en de vergelijking van de verkoopresultaten bij
de handelaar v66r en tijdens een reclame-actie door middel.
van radio, televisie of film. Voor deze resultaten zijn
steeds ook andere factoren dan de gevoerde actie ver
–
antwoordelijk, maar in de meeste gevallen kunnen der-
gelijke factoren tevoren of er na geëlimineerd worden.
G. Maxwell Ule beschrijft in ,,Printers’ Ink” van
5
Sep-
tember 1952 de zgn. ,,three period method”. Hierbij
21 October 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
851
worden voor televisiereclame de verkoopresultaten na-
gegaan tijdens de uitzending, vlak v66r de uitzending,
en, om de seizoensfactor uit te sluiten, in de periode van
het overeenkomende seizoen in het voorgaande jaar.
Wat hierbij opvalt is de lengte van de eerste twee tijd-.
vakken van onderzoek, die beide vaak over 4 tot 6 maan-
den lopen.
Bij bepaalde merkartikelen, die een intensief verbruik
hebben, is ook de ondervragingsmethode betrouwbaar.
Zo werd in 1949 in Oostenrijk voor ‘het eerst in een
reclamecampagne voor Philips’ gloeilampen naast de pers
ook de radio ingeschakeld. De totale verkoopresultaten,
vergeleken met 1948, vertoonden een stijging van 90,6 pCt.
De handel was véâr de aanvang van deze campagne
nauwkeurig geïnstrueerd, en aan iedere klant, die een
lamp kocht, werd de reden gevraagd: ,,Waarom Philips?”.
Een verrassend groot aantal wist als reden- hiervoor een
bepaalde reclame-uiting aan te wijzen, en het percentage
voor de radioreclame bèdroeg na analyse 87,0 pCt.
Het kostenprobleem.
Het is niet mogelijk om in Nederland vergelijkbare
cijfers op te stellen over de kosten van radio-, televisie-
en flimreclame, om de eenvoudige reden, dat slechts één
van deze drie media, de film, hier wordt toegepast
I).
Wel
kan een indruk gegeven worden van de kosten van
ieder, medium afzonderlijk, in zijn eigen toepassings-
gebied. Om tot een vergelijkbare basis te komen, wat de
uitdrukkingsvorm van dezé kosten betreft, is nagegaan
de prijs per prospect, die door het betreffende medium
wordt bereikt.
In Nederland betaalt men om een reclamefilm van
40 meter een week lang in éen nationaal circuit van 200
theaters te vertonen, ongeveer f 18 per 1.000 toeschouwers.
In Oostenrijk, Italië en Frankrijk, waar radioreclame
Vrij goed is ingevoerd, kost een programma, dat op een
A-tijd (gunstigste tijd) woldt uitgezonden, ongeveer
f5
per 1.000 luisteraars. In Amerika betaalt de adverteerder
voor een telévisieprogramma, uitgezonden op een A-tijd
ongeveer f6,50 per 1.000 toestellen. Deze drie voorbeelden
hebben alleen betrekking op de roulatietijd,’ resp. de
zendtijd. Productiekosten zijn buiten beschouwing ge-
laten.
Belangrijk en interessant is het even stil te staan bij
de invloed, die de kosten voor televisie,, radio- en ifim-
reclame hebben op het totaalbeeld van het reclame-
‘) volgens een bericht uit het ,,Algemeen Dagblad” van 14 dezer, wordt
thans een voorstel om commerciële reclame voor de televisie toe te Staan door
de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen bestudeerd.
budget. Voor de film is dit, waar het de productie betreft,
voornamelijk een kwestie van de besteding-ineens van
een vrij groot bedrag, en dit is in de moderne budget-
teringstechniek nauwelijks meer een probleem. Voor zeer
grote ondernemingen, met dochterondernemingen in
meerdere landen, bestaat bovendien de gelegenheid om
door verkoop vah copieën aan deze dochterondernemin-
gen, een gedeelte van de aanmaakkosten goed te maken.
Van belang is het hierbij op te merken, dat, van de andere
zijde uit bezien, dus van de dochteronderneming to.v.
het hoofdkantoor, bij een dergelijke centrale productie de
verwervingskosten van een reclameffim practisch te ver-
waarlozen zijn. Immers, de kosten van één of meerdere
copieën wegen nauwelijks op tegen de werkelijke pro-
ductiekosten van de film. De post ,,filmreclame” in het
budget van een dergelijke dochteronderneming komt
daardoor in een bijzônder lichtte’ staan, aangezien de
kosten bijna uitsluitend roulatie betreffen.
Een werkelijk probleem vormt het budget voor radio-,
en televisiereclame. De reclamechef komt hier te staan
tegenover het feit, dat een gloednieuw medium zich aan-
kondigt. Een medium, waarvan zeer veel verwacht mag
worden, maar dat steeds enorme sommen geld opslokt.
Dit geldt voor radio in mindere mate dan voor televisie,
maar ook in een land, waar radioreclame reeds langere
tijd is ingevoerd, blijft met het stijgen van het aantal
radiotoestellen, de noodzaak om de programma’s steeds
uit te breiden, wil men op de weloverwogen ingeslagen
weg voortgaan. Hoe moeten deze additionele kosten
worden opgevangen? Uitbreiding van het budget, of op-
vanging van clie hogere kosten door verschuivingen in
het budget zelf? De ontwikkeling in Amerika heeft aan-
getoond, dat beide methoden worden gebruikt. Het
hierbij gegeven staatje geeft aan de procentuele stijging
van jaar op jaar van de totaal bestede reclamegelden
in Amerika.
1945-1946
…………..
‘17,0 pCt
1946-1947
…………..
26,6 pCt
•1947-1948
…………..
14,0 pCt
1948-1949
…………..
6,9 pCt
1949-1950
…………..
9,2 pCt
1950-1951
…………..
13,8 pCt
De stijging over ‘de eerste twee jaren weerspiegelt de
opbloni na de oorlog. Daarna wordt het vérloop minder,
om in 1951 opnieuw een vrij scherpe opgang te vertonen.
Deze valt sameti met de grote opbloei van de televisie
in Amerika. ‘De besteding van reclamegelden over 1950
en 1951, uitgedrukt in procenten van het totaal, ziet er
als volgt uit
):
‘) De cijfers zijn ontleend aan ,,Printers’ Ink” van 8 Augustus 1952.
MARIiTANALYSE
–
1tECLÂ1!EE- EN VEIUIKOOPIiIJNDE
Vier onmit4bare ‘hand boeken
Prof. Dr P. J. Verdoorn:
GRONDSLAGEN EN TECHNIEK VAN DE MARKTANALYSE.
Eindelijk is er dan een Nederlands boek, waarin
grondig
de algemene regels, die voor het marktonderzoek gelden, worden behandeld
en zelfs op u,tstekeude wijze de sfeer van verschillende, reeds gerichte onderzoekingen, die ter illustratie van de toepassingsmogelijk.
heden va,s het marktonderzoek zijn besproken, is weergegeven. Er bestaat behoefte aan dit
boek
Doelmatig Bedrijfsbeheer. Juni 1950.
–
.
Prijs geb.
f
20.00
Dr
H. J. A.
Herman,: DE BEDRIJFSECONOMISCHE BETEKENIS VAN DE RECLAME.
In deze uitgave behandelt de auteur, welke waarde de reclame vosr een bedrijf heeft door het aanleggen van de economische maatstaf
der vergelijking van kosten en opbrengst.
.
.
Prijs geb.
f12.75
L. Meertens:
DE ORGANISATIE VAN DE VERKOOP.
In een vijftiental hoofdstukken behandelt de gezaghebbende auteur dc grond, en uitvoeringsprincipes, waarop bewust een verbetering
van het verkoopbeleid kan worden gebaseerd.
Prijs geb.
112.00
Dr 1V. J. van da Woestijne:
EEN ALGEMENE VORM VAN DE VRAAGFUNCTIE MET TOEPASSINGSMOGELIJKHEDEN VOOR PRAC-
TISCHE MARKTANALYSE EN VERKOOPCONTROLE.
Deel XVII uit de Copita Selecta der Economie.
Prof. Posthuma eindigt zijn voorwoord tot deze e5itgave met de woorden ,,von de Woestijne’s analyse van de afzetfunctie houdt vele
mogelijkheden in voor critische onderzoekingen van de verkooppolitiek van bedrijven en kan zo een middel zijn om de verkoop-efficiency
te bevorderen”. Prijs geb.
f
9.75
Iiestellingen
of
aanvragen ,,op zicht” worden gaarne tegemoet gezien
door
t
DE WESTE1t
BOEKHANDEL
Nieuwe Binnenweg 331, Rotterdam
Telefoon 32076 – Giro 18961
U kunt hiervoor gebruik maken van Ingesloten bestel kaart, waarmede U tevens
een
uitvoerige opgaaf van literatuur over
deze onderwerpen kunt aanvragen
852
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 October
1953
1950
1951
ADVIESBUREAU VOOR RECLAME
•
-_5.
ALGEMEEN ADVERTENTIEBUREAU
In onze nieuwe, ruime lÈtoren
in het Groothandelsgebouw te
/
Rotterdam zijn wij beter dan
ooit in staat de verkoopproble-
men.van iedere cliënt de uiterste
aandacht te geven en het gehele
terrein der moderne verkoop-
bevordering en reclame te be-
strij ken – vanaf de simpelste
advertentie tot aan een uitgebreid
marktonderzoek.
Zo streven wij er naar
onze oude traditie voort te zetten
en reclame-adviseurs te zijn, niet
– alleen in de ruimste – maar
vooral in de wâre betekenis van
het woord.
•
KANTOREN
Rotterdam, Groothandeisgebouw Stationsplein 45
Telefoon 1115 55
Amsterdam, N.Z. Voorburgwal 157
Telefoon 33 0 50
Den Haag, Noordeinde 49
Telefoon 1172 15
Newspapers
36,3
34,7
Radio
……….
11,7
10,9
Magazines
9,0
8,9
Farm papers
0,4
0,4
Direct Mail
14,1
14,2
–
Business Papers
4,4
4,5
Outdoor
……….
2,5
2,4
‘4
‘V
Television
………
3,5
6,0
1
M,scellaneous
18
*
‘
o
Hieruit blijkt, dat de opvoering van de televisiepost
‘i derdaad is gegaan ten koste – voornamelijk – van
iw
me en radioreclame. De groei van de televisie
rika staat echter nog niet stil. Met een totaal van
ongeveer 20 mln ,,television-homes” per 1 Januari
1953,
wordt geschat, dat per 1 Januari 1956 28 mln toestellen
inweiking zullen zijn. Bij deze groei van ca 50 pCt houdt
-men er rekening mee, dat de kosten voor de adverteerder
tegn die tijd evenredig zullen zijn gestegen. Dat wil
zeggen, de kosten om met een televisieprogramma het
geJi. gebied van Amerika te bereiken. De verhoging
vaôsten houdt dus verband met de meerdere stations,
lfineti zal moeten gaan inschakelen, niet met. de ver-
hoging van de programmakosten direct. Juist doordat
de opgang van deze programmakosten minder snel gaat,
zal de prijs per bereikte prospect geleidelijk lager worden,
m.a.w. het nuttig effect per bestede ,,televisiedollar” stijgt.
In Amerika heeft men echter A gezegd, toen men op
grond van harde cijfers aantoonde, dat televisie als recla-
memedium goed was, men zegt nu met dezlfde logica
B. Men zoekt naar middelen om de productiekosten te
drukken aan de ene kant en tracht aan de andere kant
de waarde van het programma te verhogen door betere
opzet, betere planning en coördinatie. Een andere methode
om. het televisiebudget binnen redelijke grenzen te hou-
den, is de verandering van de frequentie. Televisie leent
zich daartoe beter dan radio. Zo brengen de Buick-
fabrieken eens per maan4, zeven maanden lang, een
programma van één uur lang. Andere firma’s gaan over
tot ,,éo-sponsoring”, waarbij zij bijv. met .zijn tweeën
elkaar om de week afwisselen bij het brengen van een
programma. ,,Co-spons6ring” kan ook plaatsvinden
door één prpgramma gelijktijdig door twee of meer
firma’s te laten brengen. Deze zelfde trend begint men
ôok méér bij de radio aan te treffen. Hier niet zozeer om-
dat de kosten bij dit medium zo snel stijgen, maar omdat
men juist op het radiobudget tracht te bezuinigçn om
meer geld voor televisie vrij te maken.
Slot beschouwing.
Film, radio en televisie zijn media voor publieke be-
invloeding van de moderne tijd. Het is volkomen be-
grijpelijk, dat juist de reclame naar deze drie media
grijpt in haar streven om met deze tijd mee te gaan. De
reclame vindt in de radio, de televisie en de film drie
middelen van ongekende kracht, en cle mogelijkheden
optit gebied zijn nog lang niet uitgeput. De hoge kosten,
die an de toepassing verbonden zijn, maken het, méér
dan bij welk ander reclamemiddel on1c
1
‘ noodzakelijk, dat
zo nauwkeurig mogelijk wordt nagegaan welke resul-
taten worden bereikt. Uiterst zorgvuldige budgetpianning
is &eboden. Waar het, vooral bij radio én televisie, on-
veiijdeljk zal zijn, dat het budget quantitatief groeit,
moet toch naar middelen worden gezocht, zowel om
door interne verschuivingen tot een oplossing te komen,
alse programma’s op zo efficiënt mogelijke wijze haar
grctste reclamewaarde te geven.
EV
•
F. J. BRUNING.
van der MEER maakt er MEER van!
ECONOMISCH DOCTQRANDUS
33 jaar oud, bekend publicist, xiet jarenlange ervaring als econo-
misch aviseur en op het gebied van economische research (o.a.
marktonderzoek) wenst van werkkring te veranderen. Alleen zij,
die een zelfstandige en uitstekend gesalarieerde functie hebben aan te bieden, gelieven te reflecteren onder no. E.S.B. 43-6 van
dit blad, Postbus 42, Schiedam.
ECONOMISCH TECHNOLOGISCH INSTITUUT
VOOR FRIESLAND
vraagt voor spoedige indiensttreding
STAFMEDEWERKERs
(economen)
liefst met economisch-geografische opleiding.
Eigenhandig geschreven sollicitaties te richten
aan het E.T.I.F., Sophialaan 1, Leeuwarden.
KLYNVELD, KRAAYENHOF
&
co.
Accountants
vragern vr verschillende hunner
‘vestigingen:
enkele Accountants, lid N. 1. v. A.
.
V.A.6.A.;
wv
enkele vergevorderde assistenten
Sollicitaties uit sluitend schrihelijk aan het kantoor-
,
adres: TesselschaçJestreat 18, Amsterdam (W.)
GEMEENTB ‘s-GRAVENHAGE.
Bij de Afdeling Bconomische Zaken der Gemeente-
secretarie kunnen ten spoedigste worden geplaatst:
een functionaris in de rang van
REFERENDARIS A
die in het bijzonder zal worden belast met de behande-
ling van vraagstukken van economische aard (verband
houdende om, met industrie, ambcht en handel).
Academische opleiding, bij voorkeur in economische
richting, is vereist.
Gegadigden dienen goed te kunnen stellen en over
– representatieve kwaliteiten te beschikken.
Salarisgrenzen vn
f
5991,- tot
f
7811,-;
een jong jurist of economisch doctorandus in de
rang van
ADJUNCT-COMMIES
die zal worden ingeschakeld bij de behandeling van de
onder a. bedoelde vraagstukken van economische aard.
Gegadigden dienen goed te kunnen stellen.
Salarisgrenzen van
f
3350,- tot
f
4414,-.
Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties –
op zegel – met vermelding van volledige voornamen,
geboortedatum en -plaats, binnen 7 dagen
onder nr.
751 (a, b) te zenden aan de Directeur van het Gemeen-
telijk Bureau voor Personeelsvoorziening, Waldeck
Pyrmontkade 120, ‘s-Gravenhage.
Persoonlijk bezoek alleen na oproeping.
(Vervolg Vacatures z.o.z.)
853
Bij
WERF CONRAD EN STORK HIJSCH N.V.
te
HAARLEM,
vaceert een
Leidende functie in de Administratie
Bekendheid met calculatiemethoden in de metaalindustrie zeer gewenst.
Leeftijd 30-40 jaar.
Bij voorkeur met academische opleiding of gelijkwaardige ontwikkeling. Salaris ca.
f
5000,— tot
f
7000,—.
Belangstellenden voor deze funetie, kunnen schriftelijk’ een taakbeschi9j’vin én een
voorgedrukt sollicitatieformulier aanvragen óp d4 Perseneelsafdeling van Conrad-
Stork, Waarderweg 80 te Haarlem. ‘
GROOT METAALBEWERKEND BEDRIJF
zoèkt een-ingenieur of M.T.S.-er, alihans iemand met een ruime technische
kennis, van ca 45 jaar, voor de positie van
h4
Hij zal de public relations In binnen- en buitenland moeten verzorgen,
waarvoor een zeer goede kennis van.de
moderne talen, in het bijzonder
wat de (electro.)technLsche terminologie betreft, een vereiste is.
Kennis en ervaring op het gebied van de verschillende reclamemedia zijn eveneens noodzakelijk. Hét voeren van de hoofdredactie van het
huisorgaan béhoort mede tot zijn taak.
Eigenhandig geschreven ‘brieven met beknopte doch volledige levens-
beschrijving worden onder. No. 89 ingewacht.blj
Psychologisch Advlesbureau.
•L. Deen en Dr J. G. H. Boksiag
Nwe Binnenweg 474, Rdam.
Om vertrouwelijke behandeling van solilcitattes te waarborgen, worden deze desverlangd niet
dan na overleg met candidaten aan onze opdrachtgever doorgezonden.
ilIIllIllIlIIlIllIlllllllIllIljllllllIllIIllIlIllIlIIlIllIIllllllt 1)11
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op hoog niveau, zijn de
advertentiekolommen van
Economisch-Statistisché
Berichten” het aangewezen
medium:
le) Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt yan stafper-
soneel in de grote bedrijven.
2e) Deze wordt gelezen door
diegenen, die de zakelijk belang-
rijke beslissingen nemen, of
daarbij van grote’ invloed zijn.
De Adverentie.ufdeLing
Voor een
INDUSTRIËLE ONDERNEMING
in Twènthe•
met ca 1200 personeelsleden, zoeken wij een
bij voorkeur een ingenieur w.i. van omstreeks 35 jaar.
In aanmerking’ kômen zij, die een reeks van jaren ervaring hebben
opgedaan als technisch leider van een groot industrieël bedrijf,
en beschikken over gedegen kennis van moderne planning en
bedrijfsorganisatie. Behalve een adaequaat salaris wordt een
contractueel vast te stellen aandeel in de bedrijfswinst aangeboden. Wij zijn: gemachtigd, in een ,vert-rouweiijk onderhoud aan hen, die
op grond van hun antecedenten voor deze functie in aanmerking
komen, nadere gegevens te verstrekken.
–
Eigenhandig geschreven brieven die desverlangd niet dan na
overleg met gegadigden worden doorgezonden, worden onder
no 107 ingewacht bij
Psychologisch Adviesbureau
L. Deen en Dr J. G. H. Bokslag
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
854
–
ECONOMISCH
verantwoord!
–
AMSTERDAM
Advertentie- en
•
Reclamebureau
sedert
B
1919
Voor alle bladen in
Binnen- en Buitenland
Firmanten:
G. EN N. BOLDINGH
Kon. plein
1
– Tel. 32364
/
S
Raad van Europa
EEN EUROPESE BUITENLANDSE POLITIEK?
,,De wil tot vrede van alle Europese volkeren verlangt dat West-Europa niet alleen alle po-
gingen aanmoedigt, maar ook dat het alle mogelijke initiatieven neemt om een einde te maken aan
de internationale spanning.
De éénmaking van Europa, een werk dat voor andere doeleinden werd ondernomen dan
om aan oorlogsdreiging het hoofd te bieden, moet worden Voortgezet omdat dit werk zelf een
oorspronkelijke factor vormt voor de vorming van een duurzame vrede”.
Dit zijn de grondbeginselen die aan het einde van het grote politieke debat tijdens de jongste
zitting van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa in September werden aange-
nomen.
Men herinnert zich de weerklank, die het prae-advies van
Paul Henri Spaak
en de uiteenzet-
tingen van de heren
Robens, Kiesiner, Nutting
en Guj Mollet
ondervonden.
De rapporten en stenographische verslagen van dit debat, zowel als de tekst van de eind-
resolutie zijn door de Raad van Europa uitgégeven in een publicatie, getiteld:
V E R S UNE POLITIQUE EUR0PÉENNE
De Raad van Europa heeft eveneens, in een afzonderlijke uitgave, het debat en de stukken
van de Raadgevende Vergadering betreffende de Europese Politieke Gemeenschap, welke op het
ogenblik het onderwerp van onderhandelingen tussen de zes belanghebbende regeringen vormt,
gepubliceerd:
Documents de l’assemblée consultative sur la communauté Européenne
Voor een verbetering van de economische betrekkingen tussen de staten, welke lid zijn van
de Raad van Europa, en de overzeese gebiedsdelen, waarmee zij .grondwettelijke banden hebben.
In het kader van zijn werkzaamheden op economisch gebied heeft de Raad van Europa de
volgende studies gepubliceerd:
Le plan de Strasbourg
pour une amélioration des relations économiques entre les Etats membres du Conseil de
1’Europe et les pays d’outre-mer avec lesquels ils ont des liens constitutionnels.
Les objectifs de plein emploi dans le cadre du problème de la coopération
Européenne en ,,Low tariff club”
De beide laatste studies geven de steffing weer die de Raadgevende Vergadering inneemt
ten opzichte van twee hoofdproblemen van de Europese integratie.
– een Europese politik voor volledige werkgelegenheid
– het geleidelijk vormen van een Europese markt.
Deze uitgaven, zowel als alle officiëlc documenten (vergaderingsstukken; stenographische verslagen enz.) van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa, zijn verkrijgbaar bij:
N.V. Martinus NYHOFF, Lange Voorhout 9, DEN HAAG
Agent voor Nederland voor de verkoop van Publicaties van de Raad van Europa