Ga direct naar de content

Wrijvingsverliezen bij het energieonderzoek

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 12 1982

prof. Seek

Wrijvingsverliezen bij het
energieonderzoek
Het gaat niet goed met ons nationale
programma voor energie-onderzoek. De
aanpak is versnipperd, mede doordat
verschillende departementen (met de
hand aan de geldbuidel) er bemoeienis
mee hebben. Veel raden, stichtingen en
commissies hebben overlappende taakstellingen en opdrachten, zonderdat hun
bezigheden worden gecoordineerd. Op
het Ministerie van Economische Zaken
wordt het industriebeleid (voor energiesystemen en -apparaten) te weinig afgestemd op het energiebeleid; het Directoraat-Generaal Energie en dat van Industrie werken meer naast dan met elkaar.
Het gevolg is dat in de programma’s
van verschillende onderzoekinstituten
en in de verdeling van de onderzoekgelden nog duidelijk de voorkeuren zijn af
te lezen van de jaren vijftig. In de tijd
waarin de uitgangspunten van het energiebeleid en de prognoses van onze behoeften voortdurend moeten worden
herzien, en waarin iedere mogelijkheid
tot nieuwe industriele activiteit moet
worden aangepakt, werkt de geschetste,
verstarde situatie als bevreemdend.
Onder deze omstandigheden zouden er
van het Ministerie van Economische
Zaken, en met name van het DirectoraatGeneraal Energie verder strekkende en
meer indringende initiatieven mogen
worden verwacht om deze situatie te
herzien.
Dit is de voor de vaste Kamercommissie aanleiding geweest om in december 1980 aan te dringen op herstructurering van het energie-onderzoek (motieLansink). Injanuari 1981 vraagt de minister de Raad voor het Energie-Onderzoek (REO) hieroveradvies. In mei volgt
dit advies, dat eigenlijk aanraadt het
voorlopig bij het oude te laten, echter
met dien verstande dat de opdrachtverlening (of de coordinate daarvan) en de
begeleiding en uitvoering van de opdrachten in een hand komen. Later (in
maart 1982) zou de Stichting EnergieApparatuur Nederland (SEAN) de minister, mijns inziens bestuurlijk terecht,
adviseren juist een duidelijke scheiding
aan te brengen tussen de opdrachtverlener en de opdrachtuitvoerder. Deze
twee tegengestelde adviezen tonen het
verschil tussen de institutionele benadering (in het energiebeleid) en de industriele benadering (in het industriebeleid).
In zijn advies (van mei 1981) stelt de
REO overigens wel vast dat het energieESB 19-5-1982

onderzoek en de industriele ,,follow up”
niet goed op elkaar inspelen. De REO
gaat echter niet in op de oorzaken daarvan. In de Energienota van September
1974 echter is de noodzaak voor deze afstemming tussen onderzoek en industriele realisatie aangegeven: ,,Er zal een
Nederlandse Energie Ontwikkelingsmaatschappij (NEOM) worden opgericht, die de kloof tussen hetgeen straks
wenselijk en verantwoord is en hetgeen
nu commercieel haalbaar is moet overbruggen”. Als voorbeelden worden genoemd: zonne- en windenergie, decentrale energie-opwekking, kolensystemen.
Er zou op zo kort mogelijke termijn een
Raad van Commissarissen van de
NEOM in oprichting worden aangewezen en er zou worden onderzocht of gebruik zou kunnen worden gemaakt van
de kennis en ervaring van DSM. De
NEOM kwam er, bij DSM; de Raad van
Commissarissen kwam er niet. In feite
werkt de NEOM als een (voor anderen
gesloten) projectbureau voor de institutionele markt. Daarmee werd het een instelling voor het Directoraat-Generaal
Energie en niet een instelling voor
het Directoraat-Generaal Industrie. De
conclusie moet dan ook zijn dat we in
1974 wel de noodzaak zagen om het
energie-onderzoek en de industriele ontwikkeling op elkaar af te stemmen, maar
dat we het voertuig dat we daarvoor ontwierpen, niet voor die doeleinden hebben gebruikt.
De SEAN is zich deze lacune steeds
duidelijker gaan realiseren. In augustus
1981 onderschrijft de SEAN nog het
REO-advies in hoofdlijnen, maar de in
September daarop gestarte gesprekken
tussen SEAN en REO’over een duidelijker taakafbakening (tussen energie- en
industriebeleid) komen niet tot een wilsovereenstemming. Dat heeft geleid tot
het onafhankelijk advies van SEAN aan
de minister van maart 1982 en tot een
meerderheids- en minderheidsstandpunt
in de REO.
Het komt mij voor dat het SEAN-advies en het minderheidsstandpunt in de

REO, die op hoofdlijnen niet sterk uiteenliggen, zakelijk gesproken beter onderbouwd zijn dan wat de meerderheid
van de REO naar voren brengt. Indien
er een budget is en twee belangen op het
spel staan (energiebelangen en industriebelangen), dan is het zinvol beide opdrachtverleners organisatorisch samen
te brengen (in een NEOM-nieuwe stijl?).
De ene pool moet tot opdracht krijgen
het energie-onderzoek vast te stellen en
de uitvoerende instellingen dienovereenkomstig in te lichten (onder auspicien
van het Directoraal-Generaal Energie).
De andere pool moet tot opdracht krijgen de technische eindbeproeving en de
commerciele implementatie van de vindingen te verwezenlijken, opdat de industrietak ,,energie-apparatuur en -systemen” zich voortdurend vernieuwt
(onder auspicien van het DirectoraatGeneraal Industrie). Beide poten werken
als beleidsvoorbereiders (welke rollen nu
REO en SEAN vervullen) en beide poten
bewaken de uitvoering via projectbureaus, die contracten voor individuele
projecten afsluiten en deze ,,reviewen”,
maar niet zelf uitvoeren (het toezicht op
de kwaliteit van deze projectbureaus zou
eveneens bij REO-en SEAN-nieuwe stijl
kunnen berusten.
Vanuit deze eenduidige conceptie is
veel van datgene wat misgroeide een
logische plaats te geven. De NEOM, zoals deze is gegroeid, wordt nu het apparatenbeproevings- en demonstratie-instituut in de NEOM-nieuwe stijl, dat instrumenteel zal zijn om de overdracht
van onderzoek naar industriele verwezenlijking te begeleiden; het Energie
Studie Centrum (ESC), waarvan de
functie ook vaag is gebleven, de ,,brain
trust” voor de NEOM-nieuwe stijl.
Het wordt de hoogste tijd dat op dit
gebied iets ondernomen gaat worden.
Er gaat enorm veel gemeenschapsgeld
naar toe en het nationale belang is groot.
We kunnen er blij mee zijn dat ten slotte
een vrij kleine groep uit de REO- en
SEAN-kring het niet bij het zoveelste
toedekkende advies heeft gelaten.

503

Auteur