Ga direct naar de content

Kostprijsberekening van elektriciteit

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 12 1982

Energiekroniek

Kostprijsberekening van
elektriciteit
DRS. H. G. WIENKE
Inleiding
De berekening van de kostprijs van
elektriciteit krijgt de laatste tijd weer
meer belangstelling dan deze vele jaren
heeft gehad. Hieraan zijn verscheidene
oorzakendebet. De wijze waarop elektriciteit wordt opgewektenwordtafgegeven
aan het openbare net heeft de tendens
zich te wijzigen, waardoor ook de kostenverhoudingen zullen gaan veranderen.
De belasting van de verbruikerszijde
neemt ook toe naarmate de kosten van
elektrische energie een groter aandeel
uitmaken van het bedrijfs-engezinsbudget.
Het aantal nationale en internationale
publikaties met tariefvergelijkingen als
onderwerp nemen toe. Uit deze vergelijkingen kan dikwijls de conclusie worden
getrokken dat er inconsistentie bestaat
tussen de tariefhoogte voor de verschillende groepen afnemers. Zo zal een relatief hoog kleinverbruikerstarief niet
altijd gepaard gaan met een eveneens
hoog grootverbruikerstarief. De kostenstructuren kunnen voor deze verschillen
verantwoordelijk zijn. Erg aannemelijk
is dit in vele gevallen niet. Andere factoren kunnen mede van invloed zijn op
de vaststelling van de hoogte van de
tarieven. Te denken valt hierbij aan de
prijspolitiek en de kostprijsberekeningsmethodiek. Bewust kan zijn gekozen
voor relatief hoge kleinverbruikerstarieven ten einde grootverbruikers lage tarieven te kunnen aanbieden (industrialisatiepolitiek). Andersom kan het voorko-

ESB 19-5-1982

men dat kleinverbruikerstarieven kunstmatig laag worden gehouden, met name
indien het om huishoudelijke tarieven
gaat. De wijze van berekening van de
kostprijs voor de verschillende afnemersgroeperingen zal echter ook een belangrijke rol kunnen spelen in de verklaring van de verschillen.
In dit artikel wordt aangegeven op
welke wijze kan worden gekomen tot een
logische verdeling van de kosten over de
verschillende afnemersgroepen. De structuur van de tarieven zal hierbij buiten
beschouwing blijven.
De kostenopbouw van een
elektriciteitsbedrijf
De kosten van een elektriciteitsbedrijf
kunnen voor de berekening van de kostprijs in vier groepen worden ingedeeld:
a. brandstofkosten;
b. kosten van de produktie (exclusief
brandstofkosten) en transport;
c. distributiekosten;
d. verbruikerskosten.
De verbruikerskosten, zijnde de kosten van meteropneming, factureringenz.,
zijn — zeker wat betreft de grootverbruikers — van ondergeschikt belang.
Daar de berekening van deze kosten bovendien nauwelijks enige problemen
geeft, zullen deze verder buiten beschouwing blijven.
De brandstofkosten maken sinds de
sterke prijsstijgingen van primaire energie van de laatste jaren — althans wat
betreft de conventionele centrales —
het grootste aandeel uit van de totale
kosten. De kosten zijn vrijwel geheel onafhankelijk van de bezettingsgraad, en
zijn afhankelijk van de prijs van de primaire energie (olie, kolen, gas) en het
rendement van het produktievermogen
dat in gebruik is. Daar zowel de prijs van
de brandstoffen als het rendement — in
ieder geval achteraf — exact bekend zij n,
is de prijs per kilowattuur (kWh), afgegeven aan de rail van de centrales, althans wat deze kosten betreft, eveneens
exact bekend.
Verhoogt men deze prijs met de transport- en distributieverliezen — die per
deelmarkt minder exact doch wel vrij

nauwkeurig bekend zijn — dan heeft
men in principe de kostprijs per kWh
wat betreft de brandstofkosten verkregen. Of in deze berekening nog rekening dient te worden gehouden met het
patroon van de afname (verhoudingdag/
nachtverbruik, hoge constante afname
enz.) is een probleem waarop hier niet zal
worden ingegaan.
De hiervoor geschetste wijze van
doorberekening van de brandstofkosten
vindt in Nederland vrijwel algemene toepassing. Dit in tegenstelling tot andere
landen, waar soms geheel andere rekenregels worden gehanteerd voor de doorberekening van de primaire energie. De
oorzaak hiervan is gelegen in de — a l thans gedeeltelijk — andere wijze van
opwekking (waterkracht en kernenergie).
De toerekening van de produktiekosten
Omtrent de wijze van toerekening van
de twee overgebleven kostengroepen, de
kosten van de produktie en transport alsmede de distributiekosten, is er in veel
mindere mate overeenstemming. Onder
transportkosten wordt hierbij verstaan
de kapitaallasten, bediening en onderhoud van de ultra-hoogspanningsverbindingen tussen de hoofdvoeding- en
schakelstations alsmede tussen zusterbedrijven. Deze kosten zijn dusdanig
met de produktiekosten verweven dat
deze dikwijls in een adem worden genoemd. De toerekening van deze kosten
aan de verschillende groepen van afnemers geschiedt dan ook in de regel nadat
deze kosten zijn samengevoegd waarna
alleen nog van produktiekosten wordt
gesproken.
De produktiekosten zijn kosten van de
capaciteit. Het zijn dus constante kosten
d.w.z. zij zijn onafhankelijk van de produktie-omvang. Afgezien van prijsstijgingen wijzigen deze kosten slechts op
lange termijn. Deze kosten dienen op
een of andere wijze aan alle gebruikers
van deze capaciteit in rekening worden
gebracht daar alle afnemers van elektrische energie gebruik maken van de capaciteit van de opwekking en het transport.
Dit geldt ook voor die afnemers die
rechtstreeks op een centrale zijn aangesloten. Immers, zonder koppeling tussen de verschillende schakelstations en
zusterbedrijven zou de opwekcapaciteit
moeten worden verspreid over het voorzieningsgebied met alle nadelige consequenties van dien.
Het probleem is nu op welke wijze de
kosten van de capaciteit moeten worden
verdeeld over de verschillende groepen
van afnemers. Dikwijls wordt in de elektriciteitssector gehoord dat het probleem
van de verdeling van de produktiekosten
een probleem is dat in de bedrijfseconomie bekend staat als ,,verdeling van gemeenschappelijke kosten”. Volgens de
leer van de kostprijs is er sprake van gemeenschappelijke kosten indien tijdens
het produktieproces technisch onver-

519

mijdelijk meer dan een produkt ontstaan.
De produktiekosten van elektriciteit zijn
echter geen gemeenschappelijke kosten.

Er wordt aan de rail van de centrale
slechts een enkel produkt afgeleverd.
Wel vindt naderhand distribute plaats
op verschillende lokaties en op verschil-

lende spanningsniveaus. Dit is in principe te vergelijken met de transportkosten
die worden gemaakt voor vervoer van

bulkgoederen met zeeschepen (ultrahoogspanningstransport), overslag in
kleinere schepen (transformatie en distributie hoogspanning) en ten slotte de
overslag in auto’s die de goederen aan
huis bezorgen (transformatie en distributie laagspanning tot aan de meter van

stelt met het probleem van verscheidene

menten kunnen vallen: b.v. op de maan-

en ingewikkelde seizoenpatronen (dag,
week, maand), die bovendien nog voor

dagmorgen en op de donderdagavond,

de verschillende groepen van afnemers

aandeel in de kosten van elke afnemersgroep zal in dat geval sterk kunnen fluctueren.
In het volgende zal worden aange-

niet gelijk zijn. De vraag, en daarmee
de produktie, van een elektriciteitsbedrijf is seizoengebonden. Bijgaand is een

voorbeeld van een belastingdiagram
(seizoenpatroon) van een elektriciteitsbedrijf gegeven van een willekeurige
winterwerkdag (zie de figuur).

Figuur. De belasting van een elektriciteitsbedrijf op een werkdag in de winter.

Hiertegen kan worden ingebracht dat
een elektriciteitsbedrijf toch minstens
te weten: elektrisch vermogen (dit is de
capaciteit die gemeten wordt in kW), en
elektrische energie (die gemeten wordt in
kWh). Dit is volkomen juist. Doch de
kosten van de elektrische energie zijn in

dagen hoger dan in de weekeinden en is

feite alleen de brandstofkosten die wor-

deel van elke afnemersgroep in de totale

worden vastgesteld, dan is de vraag niet
hoeveel energie moet worden geleverd,
doch hoeveel vermogen gelijktijdig moet

kunnen worden geleverd. De produktiekosten dienen dus geheel te worden toegerekend aan het beslag dat elke afnemer
legt op de capaciteit van de centrale en
het net.

Het verbruikspatroon van elektriciteit
Het probleem van de kostentoerekening van deproduktie aan de verschillende groepen van afnemers is dus niet het
probleem van verdeling van de gemeenschappelijke kosten die worden gemaakt

om tegelijkertijd verscheidene produkten voort te brengen omdat er slechts een
produkt is waaraan toerekening dient te

geschieden nl. de kW 1). Het kostenverdelingsvraagstuk ligt echter bij het feit
dat er een seizoenpatroon is in de afname
die voor de verschillende groepen van
afnemers ongelijk is terwijl er geen mogelijkheid is deze fluctuaties door voorraadvorming op te vangen.
Voor deze probleemstelling zijn er oplossingen aangedragen door o.a. prof,

dr. H. G. van der Schroef 2) en prof. dr.
J. L. Mey 3). Ofschoondeze oplossingen

ook zeer goed bruikbaar zijn voor de
kostprijscalculaties van elektriciteit,
worden deze vrijwel niet toegepast. De

Deze belastingkromme ligt op werk’s zomers niet alleen lager dan in de winter doch ook anders van vorm. Het aanbelasting varieert van uur tot uur en van
dag tot dag. De hoogste belasting in een
jaar (in feite de verwachte hoogste belasting, doch hieraan wordt in dit kader
voorbijgegaan) is bepalend voor de capaciteit die moet zijn opgesteld. Het is
dan ook niet verwonderlijk dat voor de
verdeling van de capaciteitskosten over
de afnemers aan de hoogst opgetreden
belasting belangrijke consequenties wor-

den verbonden. Zo belangrijk zelfs dat
vele kostprijsberekenaars de in een jaar
hoogst opgetreden belasting enkel en alleen bepalend achten voor deze verdeling.
Het aandeel van elke afnemersgroep
in deze hoogste belasting waarvoor men

een kostprijs wil berekenen, wordt dan
zo nauwkeurig mogelijk vastgesteld
waarna de kosten naar rato van dit aandeel worden verdeeld. Het zal duidelijk
zijn dat op deze wijze elke afnemersgroep in gelijke mate wordt belast voor
de afgenomen capaciteit als voor de nietgebruikte capaciteit (hierna te noemen
,,overcapaciteit”). De afname die buiten

de piek valt, wordt op deze wijze beschouwd als het gebruik van vrije werkeenheden.
Dat dit in principe onjuist is, kan nog
met het volgende worden geadstrueerd.

Stel dat men een tariefniveau wil bepalen

van het elektriciteitsbedrijf — gewenste
differentiate in de tarieven. Deze differentiatie zal ten slotte weer afhankelijk
zijn van de wijze van aansluiting op het
distributienet en de op grond daarvan
direct in rekening te brengen aansluit-

kosten, alsmede de — soms vermeende —
verschillen in kosten van de afname we-

gens verschil in afnamepatroon.
Een veel voorkomende indeling van de
groepen, die ook in het hierna volgende
wordt aangehouden, kan als volgt worden gegeven:

— rechtstreekse aansluitingen op een
ultra-hoogspanningsstation (UHS);
— aansluitingen op het hoogspanningsnet (de zogenaamde normale grootverbruikers): hierna aangeduid met
HS;
— aansluitingen op het laagspannings-

net (LS: de kleinverbruikers).
Op deze indeling kunnen nog enige varianten voorkomen. Dikwijls wordt nog
onderscheid gemaakt tussen normale
grootverbruikers en grootverbruikers
die op het laagspanningsnet zijn aangesloten. Terwijl daarnaast mogelijk nog
een afzonderlijke kostprijsberekeningen

tariefstelling voor zeer grote afnemers
zal worden gehanteerd. Deze laatstgenoemde categoric blijft, althans voorlopig, buiten beschouwing. Geheel aan het
einde zal hierop afzonderlijk worden te-

ruggekomen.
Voor de genoemde categorieen van afnemers: UHS, HS en LS, is niet voorel-

voor de openbare verlichting. Het is heel
goed mogelijk dat in het ene jaar de

1) In werkelijkheid is het beslag dat op de
capaciteit wordt gelegd niet het kW-ver-

maximale belasting op een moment valt

gemeten in amperes vermenigvuldigd met de
spanning: kVA. De comptabele meting vindt

dat de openbare verlichting nog brandt
en in een ander jaar niet. In het eerste
geval deelt de openbare verlichting wel

mee in de kosten van de capaciteit, en in

oorzaak hiervan moet mogelijk worden

het andere jaar zou er bij na niets aan wor-

geweten aan het feit dat elektriciteit een
minder concreet goed is dan veel andere
produkten, terwijl men daarnaast wor-

den toegerekend. Ookkanzichdesituatie

520

Bedrijfseconomische toerekening van

van de — althans vanuit het gezichtpunt

twee produkten gelijktijdig produceert,

transport- en distributiecapaciteit. Indien de grootte van deze capaciteit moet

geschiedt zoals deze principieel zal moeten plaatsvinden, ergeen belangrijke verschillen zullen zijn indien er verscheidene
pieken in de afzet voorkomen.

Het aantal groepen afnemers dat
wordt onderscheiden is afhankelijk van
het aantal verschillende tarieven dat men
hanteert. Dit laatste is weer afhankelijk

schakels in de transportketen zal de
prijs van het produkt hoger zijn.

ken. De kosten van het vermogen worden geheel bepaald door de produktie-

toond dat indien de kostentoerekening

de produktiekosten

de kleinverbruiker). Al naar gelang dat
een afnemer gebruik maakt van meer

den verbruikt om deze energie op te wek-

wat een koopavond zou kunnen zijn. Het

voordoen dat er verschillende pieken zijn
die van jaar tot jaar op verschillende mo-

mogen, doch het vermogen dat kan worden
in de regel plaats in kW. Het verband hiertussen is: kW = arbeidsfactor X kVA waarin
de arbeidsfactor (= cos phi) volgens de voor-

waarden van het elektriciteitsbedrijf niet lager
mag zijn dan 0,85.
2) H. J. van der Schroeff, De leer van de
kostprijs, 1956, biz. 380 e.v.
3) J. L. Mey,Leerboekderbedrijfseconomie,

deel I, 1980, biz. 194 e.v.

ke groep afzonderlijk het vermogen be-

paald. Er zijn tijden geweest dat de afna-

nog naar rato van het aandeel in de

lijk de verschillen in berekeningstech-

maximale belasting moeten worden toe-

niek nadef toelichten. Stel dat de produktiekosten (inclusief de kosten van
transport) van een elektriciteitsbedrijf
f. 200 mln. bedragen. De maximaledebietbelasting bedraagt 1.000 MW, de
bedrijfstijd van het maximum is 6.000
uur (het debiet is dus 6.000 GWh).
De verdeling van het verbruik is als volgt
(zie label 1).
Zou de toerekening van de kosten
alleen naar rato van de belasting in de
spits geschieden, dan is de verdeling als
volgt (zie label 2).
De gemiddelde kosten per kWh van
LS zijn het laagst, hetgeen wordt veroorzaakt door de hoge bedrijfstijd
(7.500 uur) die werd aangenomen voor
deze groep. Dit was echter de bedrijfstijd
berekend op basis van de belasting in
de spits. De werkelijke (eigen) bedrijfstijd van deze groep zou wel eens veel
lager kunnen zijn doordat de ,,eigen”
hoogste belasting van deze groep veel
hoger ligt dan op het moment van de
hoogste belasting van de totaliteil. Voor
deze hogere belasting wordt deze groep
dan echter niet belast.
Gaat men echter uit van de berekeningswijze zoals deze principieel zou
moeten geschieden, waarbij dus ook
rekening wordt gehouden met gebruik
van de capaciteit buiten de maximale
belasting, dan wordt de berekening als
hierna wordt aangegeven.
De maximale capaciteit in werkeenheden, gegeven de maximale belasting
van 1.000 MW, bedraagt 1.000 MW X
8.760 uur = 8.760 GWh. De kosten zouden bij dit gebruik bedragen f. 200 mln.:
8.760 GWh = f. 0,02283 per kWh. De in
de eerste fase toeberekende ,,gedekte”
kosten bedragen dus 6.000 GWh (totale
jaarafname) X f. 0,02283 = f. 137 mln.

pen in meerdere of mindere mate wisse-

gedeeld. Daar de bedrijfstijd zich van
jaar tot jaar niet wezenlijk wijzigt, zal
dit laatste gedeelte vrijwel constant zijn.
Stel nu dat de hoogste jaarbelasting

lend, doch de hoogste belasting valt al-

normaal op de maandagmorgen valt en

tijd op een moment dat het verbruik van
alle drie de groepen van afnemers daalt.
Door de grote mate van diversiteit in de
soorten van afnemers binnen elke groep,
en de diversiteit tussen de groepen wordt
de capaciteit niet bepaald door een be-

het aandeel in deze belasting van LSgebruikers 25% bedraagt. In enig jaar

me van de ene groep sneller toenam dan
die van de andere groepen. Het beslag op

de produktiecapaciteit is voor alle groe-

valt echter de hoogste belasting op een
donderdagavond die normaal slechts een

relatief hoge, doch niet de absoluut
hoogste belasting te zien gaf. Stel nu dat

paalde groep van verbruikers. Anders

— in het mogelijk iets gechargeerde ge-

gezegd: noch de ijsfabriek in de zomer,
noch de ijsbaan in de winter bepaalt de
vereiste produktiecapaciteit, evenmin
wordt deze bepaald door de huishoudelijke afnemers (LS) die mogelijk een
groepsspits hebben op een maandagmorgen of de winkelmiddenstand (LS)
die mogelijk wegens een winkelavond een
eigen groepsspits heeft. Hieruit volgt dat
alle afnemers gezamenlijk de vereiste capaciteit bepalen en daarom ook gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de
kosten van de produktiecapaciteit. De

val — het aandeel van LS nu op deze
donderdagavond 50% bedraagt, dus het
dubbele aandeel dan normaal is. In dat
geval zou bij een toerekening die alleen

op basis van de hoogste jaarbelasting
plaatsvindt, plotseling het kostenaan-

deel van LS-gebruikers verdubbelen ten
voordele van de overige groepen afnemers. Past men echter de berekenings-

wijze toe zoals hiervoor is aangegeven,

val geschieden op basis van de volgende
centrale stelling voor seizoengebonden
produktie: iedere afnemer moet de kosten dragen van de voor hem afgenomen

dan bedraagt de extra toerekening in
dit geval slechts 7,5% (30% van 25%) van
de totale produktiekosten. Het zij nadrukkelijk gesteld dat het reduceren van
het probleem van het moment van het
optreden van de maximale belasting niet
het belangrijkste argument is tegen de
kostentoedeling die alleen naar rato van

eenheden, vermeerderd met een aandeel

ieders aandeel in de maximale belasting

in de kosten van de niet-gebruikte capaciteit in de verhouding van zijn beslag
op de capaciteit op het tijdstip van het
gezamenlijke maximale beslag op de
capaciteit.
De kostenverdeling kan nu op eenvoudige wijze op basis van deze stelling geschieden. De afgenomen eenheden zijn

plaatsvindt. Het belangrijkste bezwaar
hiertegen is dat op deze wijze geen rekening wordt gehouden met de tijdsduur

kostenverdeling kan in een dergelijk ge-

de bij vrijwel elke afnemer geregistreerde

dat elke afnemersgroep gebruik maakt
van de capaciteitskosten.

Enkele rekenvoorbeelden

kWh. De kosten per eenheid worden gevonden door de totale capaciteitskosten
te delen door de maximaal in een jaar te

Een eenvoudig voorbeeld kan moge-

leveren kWh die zou kunnen worden afgenomen bij de opgetreden maximale
belasting (8.760 uur X maximale belasting). De hierna gevonden kosten per
kWh, vermenigvuldigd met de werkelijk
afgenomen kWh per afnemersgroep (bij
de afnemers geregistreerd, vermeerderd
met het netverlies), gevende uitkomst van

de eerste fase van de toerekening. De

Tabel 1. De verdeling van het gebruik bij een debiet van 6.000 G Wh
Belasting op het moment
van de maximale betasting
inMW

Afnemersgroep

Jaarafname in GWh

Bedrijfstijd, betrokken op
de belasting in de ..pick”,
in uren

500

I I LIC

5.000

kosten van de overcapaciteit worden

daarna gevonden door vermindering van
de totale kosten met de totale uitkomst
van de eerste fase waarna dit restant
wordt toegerekend naar rato van ieders
aandeel in de hoogste belasting. Voordat
met een voorbeeld de toepassing nader
wordt toegelicht, kan worden opgemerkt

dat in deze benadering van het kostentoerekeningsprobleem het wisselend moment van het zich manifesteren van de
maximale belasting niet geheel doch wel
grotendeels is opgelost. Is de totale

Tabel 2. De verdeling van het gebruik naar rato van de belasting in de spits
Aandeel kosten

Afnemersgroep

Belasting in de

procenten
(2)

(3)

(4)

100

bedrijfstijd (totale afzet: maximale belasting) bij voorbeeld 6.100 uur dan zijn

(1)

de capaciteitskosten in de eerste fase van
de toedeling reeds voor ca. 70% ,,ge-

Afname

in
mln. gld.

perkWinde
spits
(3) : (4)
in guldens

van de kosten, in dit geval 30%, zal dan
ESB 19-5-1982

per kWh
(3): (5)
in cemen

(5)

HS . . . . . . . . . . . . . . . . . .

dekt” (6.100/8.760 X 100%). Het restant

Gemiddelde kosten

500

in

200

3,33
4,00
2,67

200

3,33

200
100

200

1.000

6.000

521

Het restant van de kosten van de ,,over-

wegens het verschil in bedrijfstijd van

capaciteit” ad f. 63 mln. dient nu nog te
worden verdeeld naar rato van het aan-

elke groep op basis van de belasting in

ling van de voorgestelde toerekenings-

de spits is dan ook komen te vervallen.
De degressie die nu nog optreedt,

methodiek.
Men is na de bepaling van de kosten

male belasting. De toerekening is dan

wordt bij voorbeeld veroorzaakt door-

die elke afnemersgroep moet opbrengen

als volgt (zie label 3).

dat de LS-groep buiten de spits een

Na de toerekening van de produktie-

nog geheel vrij in het vaststellen van de
tariefstructuur voor elke groep. Alleen
is hiermede vastgesteld wat elke afnemersgroep via de tariefstelling moet opbrengen. Dit zelfde geldt voor het vaststellen van het tarief voor een energiever-

kosten zal nog de verdeling van de
distributiekosten dienen plaats te vinden.

dalen van het belastinggebergte. In dit

deel dat iedere groep heeft in de maxi-

hogere eigen belasting heeft en daar-

Drukt men bovenstaande toerekening

door een kleiner aandeel in de kosten

uit per kW op het moment van de hoog-

van de overcapaciteit zal dragen.

ste belasting en per kWh jaarverbruik,

dan verkrijgt men in vergelijking met de
toedeling van de kosten alleen op basis

van de hoogste belasting (label 2) het
volgende beeld (zie label 4).

Deze toerekening zal in principe op dezelf-

de wijze kunnen geschieden als die van de
Conclusie

produktiekosten, met dien verstande dat

de kosten van de distributiecapaciteit
Uit de vergelijking van beide kosten-

toerekeningsmethoden is een aantal
conclusies te trekken:
1. de kosten per kW en per kWh van de

UHS-groep zijn onafhankelijk van de

uiteraard alleen zullen worden toegerekend aan die groepen van verbruikers die
daarvan gebruik maken. Zo zullen de
kosten van de laagspanningsnetten bij

voorbeeld alleen worden toegerekend

methode van toerekening. Dit wordt
veroorzaakt doordat de bedrijfstijd
van de UHS-verbruikers dusdanig is
gekozen dat deze gelijk is aan de bedrijfstijd van het gehele debiet;
2. de kosten per kW en per kWh van de

aan de LS-groep. Voor elke groep van
distributiekosten wordt op deze wijze
in de eerste fase van de toerekening
eerst een ,,kostprijs” per kWh bepaald

waarna het restant van het niet-gedekte
gedeelte van de capaciteitskosten wordt

HS-groep zijn nu ongeveer 12% lager

verdeeld naar rato van ieders aandeel in

dan in geval van toerekening alleen

de maximale belasting van het betreffen-

op basis van de maximale belasting.
Dit is ten koste van de LS-groep geschied. Dit wordt veroorzaakt doordat de LS-groep relatief te lage kosten
kreeg toebedeeld wegens de relatief

lage belasting tijdens het min of meer
toevallige moment van de hoogste belasting.

3. de kostenverschillen, die per kWh zijn
uitgedrukt, zijn belangrijk minder in
geval dat toerekening plaatsvindt op
basis van de afgenomen kWh en het

de distributienet.
Na toerekening van alle capaciteitskosten kan de tariefstelling van elke
afnemersgroep plaatsvinden. Uit het
voorgaande zou ten onrechte de conclu-

sie kunnen worden getrokken dat een
minimale prijs per kWh is vastgesteld,
nl. de prijs per kWh die in de eerste fase
van de toerekening is bepaald. Dit zou
dan tot gevolg hebben dat bij voorbeeld

de nachtstroomprijs voor de UHS-groep
— aannemende dat deze groep geen

aandeel in de hoogste belasting (f. 0,04

kosten toegerekend krijgt voor distributiekosten — in het voorbeeld minimaal f. 0,0333 per kWh zou moeten be-

versus f. 0,013 per kWh). De onjuiste
degressie in de kWh-prijs die ontstond

Tabel 3. De verdeling van hei restant van de kosten van de
„ overcapaciteit”
Afnemersgroep

Aandeel in de spits

,,Gedekt”in het
kWh-verbruik
X f. 0,02283
in mln. gld.
(4)

Totale kosten
(3) + (4)

in mln. gld.

(2)

(3)

50
30
20

31
19
13

69
34
34

100
53
47

100

UHS . . . . . . . . . . . . . . . .
HS . . . . . . . . . . . . . . . . . .

63

137

200

in mln. gld.
(5)

Tabel 4. Vergelijking van twee toeberekeningsmethoden
Afnemersgroep

Basis hoogste belasting

Basis hoogste betasting en verbruik

perkW
in guldens

522

perkWh
in centen

perkW
in guldens

in centen

200
200
200

3,33
4,00
2,67

200
177
265

3,33
3,53
3,13

200

UHS . . . . . . . . . . . . . . . .
HS . . . . . . . . . . . . . . . . . .

bruiker die alleen energie afneemt in de
laatste geval kan er in principe sprake zijn

van het beschikbaar stellen van vrije
werkeenheden die wat betreft de produktiekosten vrijwel gratis ter beschikking zouden kunnen worden gesteld
(indien door deze verbruiker geen uitbreiding van de capaciteit nodig is wegens het opsouperen van de reservecapaciteit). De vergoeding die wordt
gevraagd zal in mindering kunnen komen op de kosten die na de eerste fase
van toerekening nog resteerden (overcapaciteitskosten), omdat deze afname
de kosten van de niet-gebruikte capaciteit vermindert.
Een afwijkende toerekening van de
capaciteitskosten kan zich voordoen indien een zeer grote afnemer zich aanmeldt waarvoor de produktiecapaciteit
moet worden uitgebreid. Indien een dergelijke afnemer een zeer hoge (eigen)
bedrijfstijd heeft, zal deze verbruiker
zeker de spitsbelasting mede veroorzaken. Het is dan niet juist om aan deze
afnemer eveneens een aandeel in de overcapaciteit die in principe doorde overige
verbruikers wordt veroorzaakt, toe te
rekenen.
Voor de toerekening van de kosten
aan de overige afnemers zullen eerst de
specifieke kosten van de zeer grote afnemer (die ongeveer gelijk zullen zijn
aan de opbrengsten) in mindering dienen
te worden gebracht op de totale kosten.

H. G. Wienke

in procenten
(1)

dragen. Dit is echter geenszins de bedoe-

3,33

200

3,33

perkWh

Auteur