Ga direct naar de content

Conjunctuur en ziekteverzuim

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 12 1982

Conjunctuur en ziekteverzuim
DRS. A. H. G. M. SPITHOVEN

Fluctuaties in het ziekteverzuim zijn aanleiding geweest
tot nogal wat aandacht voor de vraag naar de oorzaken van
de schommelingen. In verschillende studies wordt een verband verondersteld met de conjunctuur 1). Een dalende
conjunctuur zou gepaard gaan met een afnemend ziekteverzuim en een stijgende conjunctuur zou samen gaan met
eentoenemend ziekteverzuim. Deprocessendieachterdit
verband liggen, zouden sociaal-psychologisch van aard
zijn. Tijdens een neergaande conjunctuur zouden werknemers zich uit angst voor werkloosheid minder snel ziek
melden dan in tijden van hoogconjunctuur.
De relatie conjunctuur en ziekteverzuim wordt doorgaans gelegd door de werkloosheid als conjunctuurindicator te hanteren. De registratie van werkloosheid heeft echter belangrijke wijzigingen ondergaan 2), en de toename
van de werkloosheid is voor een belangrijk deel structured en wordt o.a.bei’nvloeddoorveranderingenin-arbeidsbesparende technologic, de ontwikkeling van goederen
met een veel grotere duurzaamheid, aanzienlijke veranderingen in energieproduktie en -consumptie, en veranderingen in de Internationale allocatie van de produktie. Het is
om deze redenen dat de werkloosheidsontwikkeling niet
zo’n goede conjunctuurindicator is. De ontwikkeling van
het aantal vacatures geeft mogelijk een betere afspiegeling
van de ontwikkeling in de economische bedrijvigheid.
Relatie verzuim en openstaande vacatures
Het Sociologisch Instituut te Utrecht heeft het verband
tussen de ontwikkeling van het ziekteverzuim en de geregistreerde openstaande vraag van werkgevers naar personeel onderzocht. Dit onderzoek beperkt zich tot de mannen (dat wil zeggen tot meer dan 70% van de beroepsbevolking)entotdeperiode 1971 t/m 1978. Het aantal ziektegevallen van mannen betreft alleen die gevallen waarin
een uitkering werd toegekend, en alleen de werknemers
die bij de ziekengeldverzekering als omslaglid zijn aangesloten (dat wil zeggen meer dan 80% van de werknemers) 3).
Er blijkt dan dat de pieken in het ziekteverzuim doorgaans rond de jaarwisseling en de dieptepunten in de zomermaanden liggen. Voor de aantallen openstaande vacatures liggen de pieken grofweg tegenovergesteld. Gecorrigeerd voor de seizoeninvloeden vertonen beide verschijnselen in hun ontwikkeling een ,,at face value”, overeenkomstig een golfpatroon. Het ziekteverzuim nam trendmatig toe en het aantal openstaande vacatures nam trendmatig af.
De trendmatige toename van het ziekteverzuim werd
niet alleen door de structurele veranderingen in het werkgelegenheidspatroon (expulsie van werkgelegenheid van
ouderen via de Ziektewet en de WAO) veroorzaakt, maar

516

ook door een toename van het aantal werknemers bij de
als omslaglid aangesloten werkgevers bij de ziekengeldverzekering.’ Gecorrigeerd voor zowel seizoenontwikkelingenalstrendontwikkelingencorreleerden(decorrelatiecoefficient bedroeg 0,77) de fluctuaties in het aantal ziektegevallen positief met de schommelingen in het aantal
openstaande vacatures. Dit verband wordt enigszins vertekend door een zich wijzigend vertragingseffect in de relatie ziekteverzuim en conjunctuur. Dit werd mogelijk
veroorzaakt door een verandering in de gemiddelde duur
dat vacatures open stonden. Of misschien veranderde in
de loop der tijd de perceptie van de situatie.
Processen achter het verband conjunctuur- en
ziekteverzuimontwikkeling
De angst voor werkloosheid zou de verklaring kunnen
zijn voor het dalende ziekteverzuim bij een neergaande
conjunctuur. Werknemers zouden zich dan minder snel
ziek melden uit vrees dat zij bij dreigend ontslag het eerst
ontslagen zouden worden. Een andere verklaring zou
kunnen zijn dat werknemers eerder terugkeren naar hun
werk omdat zij (vanuit de orderpositie) weten dat er sprake is van verminderde bedrijvigheid, waardoor zij het wat
kalmer aan kunnen doen. De afname van het aandeel van
de middellange ziektegevallen in de jaren zeventig zou
hierop kunnen duiden.
De toename van het aandeel van de kortdurige ziektegevallen in die zelfde periode, en de daarmee gepaard
gaande toename van de ziektefrequentie indiceren echter
dat een eventuele verlaging van de terugkeerdrempel niet
werd gevormd door de verminderde bedrijvigheid. Ook
ten aanzien van het ziek melden geldt in de situatie van
verminderde bedrijvigheid immers datde ziekte wel tijdens
het werk kan worden uitgeziekt. Juist een lagere ziektefrequentie zou dan het gevolg moeten zijn.
Dat de lagere terugkeerdrempel geen bevredigende verklaring is voor het verband tussen ziekteverzuim- en conjunctuurontwikkeling, wordt versterkt door het controlegedrag van werkgevers op ziekteverzuim bij een neergaande conjunctuur. Het is zeer waarschijnlijk dat werkgevers in tijden van verminderde bedrijvigheid niet zullen
aandringen op een verscherpte controle op het ziekteverzuim. Wanneer bedrijven te kampen hebben met een ver1) CRM, Actieven en niel-actieven, Statistisch cahier, nr. 20,
Staatsuitgeverij, ‘s Gravenhage, 1979. H. J. Kruidenier, Ziekteverzuim en conjunctuur, CCOZ, augustus 1981.
2) CBS, Sociale Maandstatistiek, Staatsuitgeverij, ‘s Gravenhage, September 1970 en 1976, biz. 261. CPB, Centraal Econo-

misch Plan 1976, Staatsuitgeverij, ‘s Gravenhage, biz. 124.

3) Een uitgebreidere yersie van dit onderzoek is te verkrijgen bij
het Sociologisch Instituut Utrecht.

minderde afzet zullen zij er doorgaans niet om zitten te
springen zieke werknemers zo vroeg mogelijk terug te krij-

gen: de werkgevers hebben voor hen toch niet voldoende
werk, en zolang ze in de Ziektewet lopen, kosten zij de

ondernemer geen loon. Het lijkt aannemelijker dat werkgevers in tijden van verminderde afzet de werknemers juist
zullen stimuleren zich snel ziek te melden, of om langer uit

te zieken.
Hierbij komt de vraag of een verscherpte controle wel

tot een verminderd ziekteverzuim leidt. Wanneer het aandeel van de ziektegevallen dat binnen acht dagen herstelde
in verhouding tot het aandeel van de niet-gediagnosticeerde ziektegevallen wordt genomen als indicator voor
de mate van controle op het ziekteverzuim, dan blijkt dat

in de bedrijfsvereniging waar een grote mate van controle
is de ziekteverzuimfrequentie noch het ziekteverzuimper-

centage lager zijn dan in de bedrijfsverenigingen met een
geringe mate van controle.
In het verlengde van de controle op het ziekteverzuim
als verklarende variabele voor het verband tussen de
ziekteverzuim- en conjunctuurontwikkeling, ligt de controle op de doorstroom naar de WAO. Tijdens de wachttijdperiode (de tijd waarin men een uitkering ingevolge de
ziekengeldverzekering krijgt) wordt reeds een arbeidsongeschiktheidsklasse geschat. Wanneer nu de arbeidsongeschiktheid maar laag genoeg geschat wordt, en de werknemer dus een geringe uitkering ingevolge de WAO krijgt,
dan kan de werknemer zich alsnog ,,gedwongen” voelen

te gaan werken. In dit geval zal hij of zij de hele wachttijdperiode niet volmaken. Bij gebrek aan recente gegevens is
de invloed van deze factor als verklaring voor de vermindering van het ziekteverzuim in 1981 nog niet te schatten.
Voor 1975 gold echter dat de vermindering van het ziekteverzuim niet of nauwelijks werd gevormd door een mogelijke verscherpte normering.

Tot slot moet nog de mogelijkheid onder ogen worden
gezien of het gevonden verband niet het gevolg is van de

keuze van de variabele ,,openstaande vacatures”als indicator voor de conjunctuurontwikkeling. Meer ziekteverzuim maakt in menige situatie vervangingspersoneel noodzakelijk. Wanneer dit tot nieuwe vacatures zou leiden, betekent dit dat het toegenomen ziekteverzuim de oorzaak is
van de toename van het aantal openstaande vacatures.
Deze gedachte gaat niet op wanneer verondersteld wordt
dat: a) tijdelijke fluctuaties in het ziekteverzuim ook met
tijdelijke arbeidskrachten worden opgevangen, voor wie
doorgaans geen vacature wordt geopend, maar waarvoor
uitzendkrachten worden aangetrokken of werk wordt uitbesteed; b) tijdelijke fluctuaties van het ziekteverzuim
worden opgevangen met overwerk. Wanneer het om een
fluctuatie in het ziekteverzuim gaat, is het zeer waarschijnlijk dat beide veronderstellingen hout snijden.

Beleidsimplicaties

Uit de regeringsverklaring van half november 1981

kwam naar voren dat het kabinet het ziekteverzuim wil
terugdringen door zowel voor de werkgever(eerste vijf dagen van het verzuim voor zijn rekening) als voor de werknemer (invoering vereveningsbijdragen) het verzuim
duurder te maken. Hiermee nam de regering een middenpositie in, in het labyrint van opvattingen over de oorzaken en bestrijdingsmethoden van het verzuim. Met het invoeren van een eigen risico voor de werkgever beoogde de
regering mogelijk deze ertoe aan te zetten de werkomstandigheden te verbeteren opdat de werknemers minder snel

ziek zouden worden. Een verlaging van de netto inkomens

VUT-ers (mensen die vrijwillig vervroegd uit het arbeidsproces treden) d.w.z.. categorieen met een relatief hoog

van de werknemers bij ziekte wijst erop dat de regering
ook de mening was toegedaan dat verzuim niet alleen een
zaak van arbeidsomstandigheden is, maar ook een individuele component heeft, gevormd door een verkeerde instelling tegenover het werk of door een zwakke gezondheid. Kennelijk beoogde de regering met het verlagen van

ziekteverzuim, zou er toe leiden dat minder werknemers

de netto inkomens bij ziekte de werknemers te bewegen

Voor de verklaring van een verminderd ziekteverzuim
wordt dan ook wel eens gewezen op het selectieproces van

werknemers. De toename van het aantal WAO-ers en

met een relatief hoog verzuim overblijven. Dit proces zou

dan moeten leiden tot een structured afnemend ziekteverzuim. De tegenovergestelde ontwikkeling schijnt zich in
de jaren zeventig te hebben voltrokken.
Het verband tussen ziekteverzuim en conjunctuur zou
ook het gevolg kunnen zijn van de toename van het aantal
WW-ers (mensen die een uitkering krijgen ingevolge de
Werkloosheidswet). WW-ers zijn namelijk ook in de ziekengeldverzekering opgenomen, mensen met een uitkering ingevolge de Wet op de werkloosheidsvoorzieningen
de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers zijn dit niet.
Wanneer wordt verondersteld dat werklozen zich minder
vaak ziek melden, dan gaat hiervan bij een toename van

het aantal werklozen (als gevolg van het inzakken van de
bedrijvigheid) een drukkende invloed uit op het niveau
van het ziekteverzuim. Gezien de omvang van de mutaties
in het aantal WW-ers (na een half jaar stromen zij weer
door naar de WWV) en de veronderstelling dat ziektegevallen van langer dan zeven dagen wel worden gemeld
(werklozen moeten iedere week een werkbriefje ophalen),
is deze invloed op de veranderingen in de melding van het
aantal ziektegevallen voor de jaren zeventig nagenoeg te

verwaarlozen.

ESB 19-5-1982

zich minder snel ziek te melden.
Het is twijfelachtig of uitvoering van dergelijke plannen
wel tot het beoogde resultaat zal leiden. Werkgevers
zullen bij vijf dagen eigen risico in een situatie van inkrimping eerder geneigd zijn om werknemers te ontslaan wegens een hoge verzuimfrequentie, dan dat zij investeren

om de arbeidsomstandigheden verbeteren. Dit geeft extra
voeding aan de angst bij werknemers om wegens ziekteverzuim te worden ontslagen. Naast deze angst kunnen

werknemers zich ook geremd voelen om zich ziek te melden uit hoofde van de verlaging van de (voorgestelde)
netto uitkering bij ziekte. Dit wordt nog in de hand gewerkt door de belangrijke stijging van de vaste lasten,

waardoor een werknemer wel genoodzaakt zal zijn zich
niet ziek te melden, met alle medische gevolgen van dien.
Samenvattend kan gesteld worden dat angst voor werkloosheid in de jaren zeventig een vandebelangrijksteoorzaken was voor het afnemend ziekteverzuim bij een neergaande conjunctuur. De in november 1981 kenbaar gemaakte regeringsmaatregelen inzake de vermindering van
het ziekteverzuim, spelen hier verder op in.

A. H. G. M. Spithoven

517

Auteur