Ga direct naar de content

Wisselkoersstabiliteit vraagt snelheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 27 2002

Wisselkoersstabiliteit vraagt snelheid
Aute ur(s ):
Cavelaars, P.A.D. (auteur)
Werkzaam b ij de Nederlandsche Bank en daarnaast verb onden aan Ocfeb . (auteur)
p.a.d.cavelaars@dnb .nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4376, pagina 685, 27 september 2002 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
eu-uitbreiding

Een snelle uitbreiding van de Europese Unie draagt bij aan reële wisselkoersstabiliteit tussen de euro en de valuta van de nieuwe
toetreders.
Bij de beslissing over het moment waarop de uitbreiding van de eu zal plaatsvinden, spelen overwegingen van internationale veiligheid
en politieke stabiliteit een belangrijke rol. Dat laat onverlet dat economische argumenten zullen worden meegewogen. De gangbare
theorie voorspelt dat economische integratie voordelen oplevert voor alle betrokken landen, hetgeen lijkt te pleiten voor een snelle
toetreding. Iets dat jaarlijks voordeel oplevert, moet men immers niet uitstellen. Daar staat tegenover dat de productiviteitskloof
tussen de kandidaat-lidstaten en de huidige lidstaten van de (eu) nogal groot is (zie tabel 1). Een te snelle toetreding kan relatief hoge
aanpassingskosten met zich meebrengen voor de nieuwe toetreders, bijvoorbeeld doordat bedrijven uit deze landen nog onvoldoende
efficiënt werken. Dit betekent dat – zodra ze te maken krijgen met nieuwe, sterkere concurrenten – hun afzet sterk kan dalen. Deze
notie komt tot uiting in de door de regeringsleiders van de Europese Unie geformuleerde eis (als onderdeel van de ‘Kopenhagencriteria’) dat de kandidaat-lidstaten in staat moeten zijn om de concurrentie op de Europese interne markt aan te gaan.

Tabel 1. Productiviteit en prijsniveau in kandidaatlidstaten
arbeidsproductiviteit
per werknemer
actuele
op basis van
wisselkoers
koopkrachtpariteita

algemeen
prijsniveau

Cyprus
56
82
68
Malta
44
53
84
Slovenië
43
72
61
Tjechië
24
60
40
Hongarije 22
52
42
Polen
20
39
51
Slovakije 17
48
36
Estland
17
38
45
Litouwen
15
29
50
Letland
14
29
48
Roemenië
8
27
30
Bulgarije
7
24
29
kand.lidst.
(gemidd.) 17
39
44
eu
(gemidd.) 100
100
100
Bron: Eurostat en eigen berekening.
a. In kolom 1 is de output per werknemer omgerekend op basis van de
actuele wisselkoers, in kolom 2 is daarnaast rekening gehouden met
verschillen in het binnenlandse prijspeil.

Een aspect dat in de economische afweging omtrent het tijdstip van eu-uitbreiding dient te worden meegenomen, is dat van reële
wisselkoersstabiliteit tussen de euro en de valuta van de kandidaatlidstaten. Structurele veranderingen vragen wellicht om een aanpassing van de reële wisselkoers, maar een dergelijke aanpassing zou bij
voorkeur wel ‘smooth’, dat wil zeggen zonder grote schokken, moeten plaatsvinden. Sterke reële wisselkoersbewegingen kunnen tot
uiting komen in nominale wisselkoersspanningen in het dan wellicht uitgebreide erm-wisselkoersstelsel, of anders in substantiële
inflatieverschillen tussen de nieuwe en oude lidstaten. Hieronder wordt geanalyseerd hoe de stabiliteit van de reële wisselkoers wordt
beïnvloed door de timing van de uitbreiding.

Convergentie van prijsniveaus
Het gemiddelde prijspeil in de twaalf kandidaatlanden ligt fors lager dan het eu-gemiddelde: wie in de eu voor honderd euro aan
boodschappen doet, is in de kandidaatlidstaten gemiddeld slechts 44 euro kwijt (zie tabel 1). Wel zijn er beduidende verschillen binnen
beide landengroepen: Bulgarije is de goedkoopste van de kandidaat-toetreders, met een prijspeil gelijk aan 29 procent van het eugemiddelde. De duurste nieuwe toetreder is Malta, waar de prijzen hoger liggen dan in het goedkoopste eu-land (Portugal).
Een belangrijk deel van de verschillen in het prijspeil tussen de kandidaatlanden en de eu is terug te voeren op productiviteitsverschillen.
De eu-landen hebben een relatief hoge arbeidsproductiviteit. De verschillen in de productiviteit doen zich vooral voor in de (doorgaans
kapitaalintensieve) open sector van de economie, terwijl productiviteitsverschillen in de afgeschermde sector gering zijn. Een hoger
productiviteitsniveau gaat gepaard met hogere lonen. De lonen in de afgeschermde sector hebben de neiging die in de open sector te
volgen, hetgeen leidt tot een hoger loon- en prijspeil in landen waar de productiviteit het hoogst is. Dit is het bekende BalassaSamuelson-effect.
Het prijspeil in de kandidaat-lidstaten zal naar verwachting in de richting van het prijsniveau in de eu bewegen, als gevolg van het
slechten van handelsbarrières en doordat de productiviteitsverschillen afnemen. De wenselijkheid van reële wisselkoersstabiliteit (zie
hierboven) betekent dat de convergentie van de relatieve prijsniveaus niet met al te grote schokken gepaard mag gaan 1. Een
schoksgewijze aanpassing van het relatieve prijsniveau tussen de kandidaat-lidstaten en de eu kan zich in tenminste twee gevallen
voordoen. Ten eerste op het moment van eu-toetreding en in de tweede plaats als reactie op productiviteitsschokken. Beide gevallen
passeren hieronder de revue.
Slechten handelsbarrières
Eu-toetreding betekent dat producten uit de kandidaat-lidstaten gemakkelijker kunnen worden afgezet in de eu-landen en andersom. Eutoetreding zal met name gevolgen hebben voor de indirecte handelsbarrières. Zo zal de harmonisatie van productspecificaties naar
verwachting een fikse impuls ondervinden, waardoor de nieuwe toetreders veel beter toegang krijgen tot de interne markt. De
importtarieven voor industrieproducten zullen reeds aan het eind van 2002 zijn afgeschaft. Dit vloeit voort uit de Europa-akkoorden die
de eu in een eerder stadium met de kandidaatlanden heeft afgesloten. De heffingen op landbouwproducten zullen (als gevolg van de
politieke druk in een aantal van de huidige eu-landen, waaronder Frankrijk) ook na de eu-uitbreiding nog wel blijven bestaan. Blijft staan
dat de eu-toetreding een beduidende afname van de – expliciete en impliciete – kosten van grensoverschrijdende transacties tussen de
kandidaat-toetreders en de eu met zich meebrengt.
De verwachte wisselkoersontwikkeling van de valuta van de nieuwe lidstaten op het moment van toetreding kan worden becijferd met
behulp van een eenvoudig Ricardiaans model 2. In dit model leidt een afname van de handelskosten tot een convergentie van de
algemene prijsniveaus in de kandidaat-lidstaten en de huidige eu-landen, doordat de mogelijkheid tot internationale prijsarbitrage
toeneemt. Eu-toetreding (bezien als een reductie in de handelskosten) betekent dus een stijging van het relatieve prijspeil in de
toetredende landen, anders gezegd: een reële appreciatie van de munten van deze landen. De cijfers in tabel 2 laten zien dat de
verwachte reële appreciatie een beperkte omvang kent (één à twee procent op het moment van toetreding). Hierbij is overigens geen
rekening gehouden met eventuele vertrouwenseffecten, die zouden kunnen leiden tot een (veel) sterkere wisselkoersappreciatie dan op
grond van de afname in de handelskosten alleen mag worden verwacht.

Tabel 2. Relatieve productiviteit en wisselkoersappreciatie bij onmiddelijke of latere toetreding van kandidaat-lidstaten
moment van toetreding

onmiddellijk

%
relatieve productiviteit (kand./eu)a
17
reële appreciatie bij toetreding
1,6
a. Hoe lager dit cijfer, hoe groter de productiviteitskloof tussen
de kandidaat-lidstaten en de eu.

uitstel

37
1,3

Uitstel lijkt gunstig…
Naarmate de kandidaat-lidstaten meer tijd krijgen om de achterstand in termen van arbeidsproductiviteit te overbruggen, loopt het
relatieve prijsniveau minder uiteen, zodat eu-toetreding een geringer schokeffect op de reële wisselkoers heeft. Dit pleit in beginsel voor
uitstel van het moment van toetreding.
…maar effect op wisselkoers is klein
Het effect van uitstel van toetreding op de reële wisselkoersstabiliteit blijkt evenwel zeer gering te zijn. Stel dat de toetreding met tien jaar
wordt uitgesteld, dat de productiviteit in de eu intussen stabiel blijft, terwijl die in de kandidaat-lidstaten met maar liefst acht procent per
jaar toeneemt. Dat betekent dat de productiviteitskloof tussen de kandidaatlanden en de eu in de tussenliggende tien jaar in rap tempo
wordt verkleind. Zelfs in dat geval heeft uitstel slechts een zeer gering effect op de verwachte omvang van de wisselkoersappreciatie (zie
tabel 2). Dit komt doordat het algemene prijsniveau minder dan evenredig meebeweegt met de productiviteit (vergelijk kolom 1 en 3 in
tabel 1) en doordat de daling van de handelskosten alleen van invloed is op de prijzen in de open sector.
Productiviteitsschokken
De kandidaat-lidstaten zullen naar verwachting relatief sterke productiviteitsstijgingen laten zien. Een dergelijk ‘catch-up’-effect is in lijn
met de onder meer door Barro en Sala-i-Martin aangetoonde negatieve samenhang tussen productiviteitsniveau en productiviteitsgroei.

De productiviteitsinhaalslag in de kandidaat lidstaten wordt versterkt door het toetredingsproces. Dat gebeurt op een aantal manieren.
Zo verhoogt het vooruitzicht van eu-lidmaatschap de kredietwaardigheid van de toetreders, hetgeen hun toegang tot de internationale
kapitaalmarkten verbetert. Dit maakt het gemakkelijker om de fysieke infrastructuur in deze landen te verbeteren en daarmee de
randvoorwaarden voor productiviteitswinst te creëren. Ten tweede zorgt de screening door de Europese Commissie voor een versterking
van de instituties. Een voorbeeld hiervan is het bankentoezicht, dat kan bijdragen aan een efficiëntere allocatie van financiële middelen in
de economie. Tot slot kan samenwerking met buitenlandse bedrijven tot een overdracht van kennis over het efficienter leiden van
organisaties.
De productiviteitstoenames in de kandidaatlanden zullen soms schoksgewijs plaatsvinden. Ze vormen daardoor een mogelijke bron van
reële wisselkoersbewegingen tussen de valuta van de toetreders en de euro 3. Of er daadwerkelijk sprake is van een invloed op de reële
wisselkoers, hangt ervan af of de productiviteitswinst plaatsvindt in de afgeschermde of in de open sector. Een productiviteitswinst en
resulterende prijsverandering van internationaal verhandelbare goederen werkt door op de binnenlandse markt en op de exportmarkt,
zodat het prijspeil in binnen- en buitenland even sterk wordt beïnvloed. Hierdoor blijft het relatieve prijspeil gelijk 4. Een prijsverandering
van niet internationaal verhandelbare goederen is echter alleen van invloed op het prijsniveau in de kandidaatlanden, en niet in de eu,
zodat het relatieve prijspeil (de reële wisselkoers) verandert. Hieruit volgt dat de invloed van productiviteitsschokken op de reële
wisselkoers ongeveer evenredig is aan het aandeel van de afgeschermde sector in de totale economie.
Aandeel afgeschermde sector neemt af
Een belangrijk gevolg van eu-toetreding is dat hierdoor de bilaterale handel tussen de kandidaat-lidstaten en de huidige eu-lidstaten
wordt gestimuleerd. Het aandeel van de afgeschermde sector neemt sneller af, waardoor de reële wisselkoers minder gevoelig wordt voor
een productiviteitsschok in de kandidaatlanden. tabel 3 illustreert dit effect: eu-toetreding reduceert de reactie van de reële wisselkoers
op productiviteitsschokken. Dit pleit voor een snelle eu-uitbreiding. Met name de korte-termijnbeweging van de reële wisselkoers in
reactie op tijdelijke productiviteitsschokken zou door een snelle eu-toetreding worden gereduceerd.

Tabel 3. Productiviteitsschokken en reele wisselkoers bij snelle en latere toetreding. Snelle toetreding zorgt voor een toename
van de buitenlandse handel, waardoor de afgeschermde sector in omvang afneemt. Hierdoor vermindert op termijn de
gevoeligheid voor productiviteitsschokken in de fageschermde sector
moment van toetredinga

onmiddellijk

uitstel
%

permanente productiviteitsschok à 5%b
reële wisselkoersreactie op korte termijn
2,6
reële wisselkoersreactie op lange termijn
2,6
tijdelijke productiviteitsschok à 5%
re ële wisselkoersreactie op korte termijn
3,5
reële wisselkoersreactie op lange termijn
-0,0
a. De omvang van de afgeschermde sector in de kandidaat-lidstaten is
momenteel 69 procent. Afhankelijk van het tempo waarin de bilaterale
handel toeneemt, daalt de omvang van de afgeschermde sector in tien jaar
tot 63 procent (bij uitstel van toetreding), dan wel tot 51 procent (bij
snelle toetreding).
b. De omvang van de productiviteitsschok is willekeurig gekozen.

3,2
3,2
5,3
-0,0

Emu-deelname
Het bovenstaande mag niet zomaar worden doorvertaald naar deelname aan de monetaire unie. De analyse is gebaseerd op de aanname
dat het relatieve prijspeil van de kandidaatlanden ten opzichte van de eu zich snel kan aanpassen. Zo lang de wisselkoers zich kan
aanpassen (bijvoorbeeld doordat de munt vrij zweeft, of deel uitmaakt van een wisselkoersarrangement), kan een noodzakelijke
verandering van de reële wisselkoers snel plaatsvinden. Zodra deze mogelijkheid wordt opgegeven, kan een reële wisselkoersaanpassing
uitsluitend via een verandering van de binnenlandse prijzen tot stand komen. De ervaring leert dat binnenlandse lonen en prijzen echter
nogal rigide zijn, in elk geval in neerwaartse richting. De ontwikkeling in het voormalige Oost-Duitsland (massale werkloosheid,
veroorzaakt door hoge loonkosten) illustreert dat deelname aan een monetaire unie door landen met een sterk uiteenlopende
arbeidsproductiviteit belangrijke risico’s met zich meebrengt.
Conclusie
Dit artikel probeert enig licht te schijnen op de invloed van de timing van de eu-uitbreiding op de stabiliteit van de reële wisselkoers,
ofwel op de ontwikkeling van de wisselkoers in samenhang met de relatieve prijsniveaus in de kandidaat-lidstaten en de huidige eulanden. Uit de analyse komt naar voren dat uitstel van de eu-uitbreiding de nieuwe toetreders meer tijd zou geven voor reële
convergentie (dat wil zeggen het wegwerken van hun productiviteitsachterstand), met als gevolg dat de verwachte reële
wisselkoersappreciatie op het moment van toetreding zelf beperkter kan zijn. Het effect van uitstel op het wisselkoerseffect bij toetreding
blijkt echter zeer gering te zijn. Daar staat tegenover dat een snelle toetreding ertoe kan bijdragen dat de reële wisselkoers minder
gevoelig wordt voor productiviteitsschokken in de kandidaat-lidstaten. Met name de korte-termijnreactie van de reële wisselkoers op
tijdelijke productiviteitsschokken wordt geringer in geval van snelle eu-toetreding. Het tweede effect (snelle eu-uitbreiding bevordert de
reële wisselkoersstabiliteit na productiviteitsschokken) lijkt zwaarder te moeten wegen dan het eerste effect (uitstel leidt tot een geringer
wisselkoerseffect op het moment van toetreding zelf), omdat productiviteitsschokken een terugkerend fenomeen zijn, terwijl eutoetreding een eenmalige gebeurtenis is. Het streven naar reële wisselkoersstabiliteit lijkt derhalve gediend bij een snelle uitbreiding van
de Europese Unie.
Het bovenstaande pleit uitdrukkelijk niet voor een snelle emu-

toetreding. Deelname aan de monetaire unie impliceert een onomkeerbare vaste wisselkoerskoppeling, met als gevolg dat reële
wisselkoersaanpassingen volledig via binnenlandse prijsveranderingen zouden moeten plaatsvinden. Gegeven de beperkte dynamiek
van lonen en prijzen zou de kans op economische onevenwichtigheden aanmerkelijk worden vergroot door een snelle emu -deelname

1 De reële wisselkoers is per definitie gelijk aan het algemene prijspeil van het ene land, gedeeld door dat van het andere land.
2 De inhoud van dit artikel is gebaseerd op een uitgebreider rapport The timing of EU expansion and the real exchange rate, DNB Staff
Reports, no. 89, Amsterdam, 2002. In het daar gepresenteerde model worden de kandidaat-lidstaten en de EU elk als één land beschouwd,
hetgeen de analyse drastisch vereenvoudigt. Dit betekent ook dat de gepresenteerde cijfers slechts een ruwe indicatie bieden over de
werkelijke omvang van de effecten.
3 Strikt genomen is de euro natuurlijk niet de munt van alle EU-landen, maar slechts van de lidstaten die deelnemen aan de monetaire
unie. Dit onderscheid blijft hier buiten beschouwing.
4 Hierbij wordt uitgegaan van identieke consumptiepatronen in de kandidaatlanden en de EU.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur