Ga direct naar de content

Wie komen al na een kort arbeidsverleden in de WAO

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 13 2006

arbeidsmarkt

Wie komen al na een kort
arbeidsverleden in de WAO?
C.G.L. van Deursen en
B. Cuelenaere
De auteurs zijn senioronderzoekers
bij onderzoeksbureau AStri
c.g.l.vandeursen@astri.nl

De meeste arbeidsongeschikten komen na een langdurig
arbeidsverleden in de WAO. Er is echter ook een groep die al
na een kort arbeidsverleden arbeidsongeschikt wordt. In deze
laatste groep zitten relatief meer jongeren en vrouwen dan in
de groep WAO-ers met een langer arbeidsverleden. Vergeleken
met de langer werkenden hebben zij ook vaker een tijdelijk
dienst­verband en ervaren zij hun gezondheid als slechter.

E

r is weinig bekend over werknemers die al na een kort
arbeidsverleden arbeidsongeschikt worden. Hoe vaak komt
het voor dat mensen na een kort arbeidsverleden in de WAO
terechtkomen? Heeft die groep speciale kenmerken aan de
hand waarvan dreigende WAO-instroom tijdig gesignaleerd en
mogelijk afgewend kan worden? Het huidige regeringsbeleid is
sterk gericht op het benutten van de resterende mogelijkheden
in betaald werk. Dit is over het algemeen het makkelijkst te
realiseren als men een vast dienstverband heeft op het moment
dat men langdurig ziek wordt. Wanneer dit niet het geval is, dan
is de werknemer gedwongen om met een arbeidshandicap een
nieuwe baan te zoeken, wat moeilijk is. Voor deze groep met
vaak een kort arbeidsverleden is het daarom des te belangrijker
om te onderzoeken of er aangrijpingspunten zijn om langdurige
ziekte te voorkomen en terugkeer te bevorderen.

Verandering van WAO naar WIA

Met ingang van 29 december 2005 is de Wet Werk en
Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) van kracht geworden.
Vanaf die datum vallen werknemers na twee jaar ziekte niet
langer onder de WAO maar onder de WIA. De WIA heeft
als belangrijke doelstelling om mensen die nog (gedeeltelijk)
kunnen werken, aan het werk te houden. Het type uitkering
dat men onder de WIA krijgt is afhankelijk van het salaris dat
men in theorie nog kan verdienen met betaald werk, gegeven de beperkingen. Is dit duurzaam minder dan 20 procent
van het laatst verdiende loon, dan valt men onder de IVA: de
Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten. Men
ontvangt dan tot het pensioen een uitkering van 70 procent van
het laatstverdiende loon. Wanneer de werknemer nog tussen de
20 en 65 procent van het laatste loon kan verdienen, dan komt
men in aanmerking voor de WGA: de Regeling Werkhervatting
Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten. Ook degenen die tijdelijk
minder dan 20 procent kunnen verdienen vallen hieronder.
Kan men nog altijd meer dan 65 procent van het oude salaris
verdienen, dan komt men niet voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking. Men wordt dan geacht samen met de

werkgever, of anders zelf, een oplossing te zoeken. De mensen
die nu in de WAO zitten, behouden deze uitkering.
Ondanks deze veranderingen in de sociale zekerheid, zullen
een aantal algemene trends blijven gelden. Zo neemt de kans om
langdurig ziek en arbeidsongeschikt te worden toe, naarmate
een werknemer ouder wordt. De kans om na langdurige ziekte
te reïntegreren is groter als iemand een vast dienstverband heeft.
De werkgever heeft dan een wettelijke plicht om de werknemer
aangepast werk aan te bieden. Startende of herintredende werknemers, die vaak op tijdelijke contracten werken of uitzendwerk
doen, hebben bij langdurige ziekte een ongunstiger uitgangspositie ten opzichte van werknemers met een langer dienstverband.

Analyse
Wij hebben een verkennend onderzoek uitgevoerd naar
werknemers die al na een kort aantal werkzame jaren arbeidsongeschikt raken (Van Deursen, 2005). Voor deze analyse
is gebruik gemaakt van een databestand, afkomstig van ons
eerder onderzoek onder alle werknemers die in augustus 2001
twaalf maanden ziek waren en voor de WAO gekeurd zijn
(Van Deursen en Van der Burg, 2002). De data zijn verzameld
via een schriftelijke enquête, die anderhalf jaar na de ziekmelding is afgenomen (januari 2002). Voor de huidige analyse zijn
alleen de personen geselecteerd die volledig of gedeeltelijk in
de WAO terecht zijn gekomen (2731 personen). In de analyse
worden WAO-ers met een kort arbeidsverleden (korter dan
vier jaar) en een lang arbeidsverleden (langer dan vier jaar)
met elkaar vergeleken op alle mogelijke relevante kenmerken
die in het databestand aanwezig zijn. Deze kenmerken zijn
gegroepeerd in zeven factoren, waarvan bekend is dat ze van
invloed zijn op het ontstaan van arbeidsongeschiktheid.
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van UWV en gefinancierd vanuit subsidiegelden die in het kader van de Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten
(REA) zijn gereserveerd voor projecten gericht op behoud, herstel en
bevordering van arbeidsgeschiktheid.

ESB  13-1-2006

17

arbeidsmarkt

Veel van de onderzochte kenmerken hangen met elkaar
samen. Dit geldt in sterke mate voor de variabele leeftijd, omdat
jongeren per definitie een kort arbeidsverleden hebben. Om na te
gaan welke kenmerken ook na correctie voor de samenhang met
andere kenmerken voorspellend zijn voor een kort arbeidsverleden, zijn in een aantal stappen logistische regressieanalyses uitgevoerd. Uit de voorselecties zijn twintig variabelen overgebleven,
waarvan er negen een significante bijdrage leveren aan het voorspellen van intreding tot de WAO na een kort arbeidsverleden.
De 7 onderzochte factoren (totaal 48 variabelen):
1 Demografische kenmerken: leeftijd, geslacht, burgerlijke
staat, kinderen, positie in het huishouden, opleidingsniveau.
2 Bedrijf en baan waar men uitviel: sector, economische
situatie, omvang bedrijf, aanstellingsomvang, aard dienstverband, situatie voorafgaand aan dienstverband.
3 Gezondheidskenmerken: reden van oorspronkelijke ziekmelding, oorzaak van de klachten, klachten al dan niet
acuut ontstaan, ervaren gezondheid algemeen, psychosomatische klachten, diagnose zoals vastgesteld door ver­
zekeringsarts, veranderingen in gezondheid.
4 Conflicten in het werk: voor, tijdens en na ziekmelding.
5 Preventie en reïntegratie: preventieve werkaanpassingen, contactfrequentie bedrijfsarts/verzekeringsarts, zelf oude werkgever
om aangepast werk vragen, reïntegratie bij oude werkgever.
6 Belang betaald werk en visie op WAO: mening over belang
betaald werken, mening over vermijdbaarheid WAO.
7 Arbeidsongeschiktheid en (verwachtingen) werkhervatting:
inschatting van de eigen mogelijkheden om – al dan niet
aangepast – werk te verrichten in het eerste ziektejaar,
anderhalf jaar na ziekmelding en in de toekomst, volledige
of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

Resultaten
Elf procent van de WAO-ers heeft
een kort arbeidsverleden
Van de WAO-ers heeft 11 procent in totaal minder dan vier
jaar gewerkt, met een gemiddelde van 2 jaar. Het betreft voornamelijk jonge werknemers: 63 procent is jonger dan 35 jaar,
23 procent is tussen de 35 en 45 jaar en 14 procent is ouder dan
45 jaar. Een groot deel van de kort werkenden heeft dus nog een
lange tijd in de WAO te gaan als de reïntegratie niet slaagt. Ter
vergelijking: degenen die na een lang arbeidsverleden (langer
dan vier jaar) in de WAO terechtkwamen, hebben gemiddeld
21 jaar gewerkt. Van deze groep is 20 procent jonger dan 35 jaar,
31 procent tussen de 35 en 45 jaar en 49 procent 45 jaar of ouder.

WAO-ers met een kort arbeidsverleden
hebben veel specifieke kenmerken
Voor 48 variabelen (zie kader) is nagegaan of WAO-ers met een
kort en een langer werkverleden hierop verschillen. Dit blijkt op
veel van de onderzochte kenmerken het geval te zijn (zie tabel 1).
In de groep WAO-ers met een kort arbeidsverleden zitten relatief
meer vrouwen, minder kostwinners en meer alleenstaanden dan
in de groep WAO-ers met een lang arbeidsverleden. Ook hebben
ze vaker geen vaste aanstelling op het moment dat ze langdurig
ziek werden, ervaren ze hun gezondheid vaker als slecht, hebben
18

ESB  13-1-2006

ze vaker een volledige WAO-uitkering (in plaats van een gedeeltelijke) en zitten ze vaker zonder werk.
De enige variabelen waarop de twee groepen niet verschillen
zijn het opleidingsniveau, de aanwezigheid van thuiswonende
kinderen, de tevredenheid in het algemeen met het oude werk,
het aantal arbeidsrisico’s waaraan men blootgesteld was in het
oude werk en het fysiek functioneren anderhalf jaar na ziekmelding. Ook hadden degenen met een kort arbeidsverleden
niet vaker conflicten met de werkgever waarbij men uitviel,
noch zijn ze vaker van mening dat hun uitval te vermijden was
geweest via werkaanpassingen.

Welke kenmerken voorspellen
WAO-intrede na een kort arbeidsverleden?
In tabel 1 worden de uitkomsten van het model van de logistische regressieanalyse gegeven. De totale verklaarde variantie van
dit model is 35 procent. WAO-ers met een kort arbeidsverleden
zijn jonger dan degenen met een lang arbeidsverleden. Kort werkende WAO-ers hebben relatief minder vaak een opleiding van
middelbaar niveau. Voor relatief veel kort werkende WAO-ers
geldt dat ze niet een zelfstandig huishouden voeren (al dan niet
samen met een partner), maar bij anderen inwonen, bijvoorbeeld
bij hun ouders. Gemiddeld voert 5 procent van alle WAO-ers geen
zelfstandig huishouden, bij kort werkenden is dit 22 procent.
Bij kort werkenden komen alle typen dienstverband anders
dan een vaste aanstelling relatief vaak voor. Zo hebben kort werkende WAO-ers relatief vaker een tijdelijk contract en werken
ze vaker als uitzendkracht. Ook werken zij relatief meer via speciale constructies, zoals een banenpool, het Jeugd Werkgarantie
Plan, een Melkertbaan, een sociale werkplaats, of ze werken als
oproepkracht of als zelfstandige/freelancer.
Kort werkende arbeidsongeschikten hebben minder vaak
voorafgaand aan indiensttreding bij de oude werkgever al een
andere werkgever. Ze komen daarentegen relatief meer uit een
uitkeringssituatie (WW of bijstand), werken als uitzendkracht,
zijn huisvrouw of huisman (herintreders) of komen direct van
school. Ook vallen kort werkenden relatief meer in de restcategorie waarin alle overige situaties zijn ondergebracht, zoals zelfstandige, freelancer of uitzend- of detacheringsbureau. Ook wat
betreft gezondheid zijn er verschillen. Kort werkenden ervaren
hun gezondheid anderhalf jaar na ziekmelding minder vaak als
‘goed’ dan lang werkenden. De klachten zijn bij kort werkenden
bijna twee keer zo vaak acuut ontstaan als bij lang werkenden.
Kort werkende WAO-ers reageren ten slotte relatief vaak neutraal op de vraag of men de WAO-keuring beter kan afwachten
alvorens werk te gaan zoeken.Het aantal ontbrekende antwoorden
op deze vraag is echter relatief hoog (vijf procent). Juist de categorie waarbij het antwoord ontbreekt komt veel voor bij kort werkenden. Wellicht is het voor kort werkenden gewoon minder realistisch om al ander werk te zoeken vóór de WAO-keuring, omdat zij
minder vaak een oude werkgever hebben om op terug te vallen.

Beschouwing
Laatste werk en inspanningen van
werkgever spelen geen rol
Bij het ontwikkelen van maatregelen die gericht zijn op het
tegengaan van arbeidsongeschiktheid bij werknemers met een kort
arbeidsverleden (vaak jonge werknemers), is het van belang om op
te merken dat ook een aantal aspecten hierin géén rol speelt.

arbeidsmarkt

Tabel 1. Verschil in kans op WAO-toetreding na een kort of lang arbeidsverleden:
significante kenmerken, in 2001

relatief
risico
leeftijd (jaren)

0,89*

relatief
risico
situatie vóór oude werkgever
andere werkgever

geslacht

1

WW of bijstand

2,01*

man

1

school

1,68*

vrouw

1,56*

huisvrouw of huisman

2,92*

overig (bijvoorbeeld
zelfstandigen)

2,45*

positie in huishouden
kostwinner
partner van hoofdkostwinner
overig, voornamelijk
thuiswonenden

1
1,00
3,36*

ervaren gezondheid algemeen 1,5 jaar
na ziekmelding (zelfrapportage)
(zeer) goed

1

gaat wel
(soms) slecht

1,96*
2,19*

opleidingsniveau
laag

1

midden

0,61*

ontstaan klachten acuut?

hoog

1,14

klachten waren al langer
aanwezig

1

aard dienstverband
vast

1

korter dan één week voor
ziekmelding

1,81*

tijdelijk

2,31*

uitzend

3,14*

overig

1,53

mening over afwachten WAO-keuring
alvorens werk te hervatten
wil niet afwachten

1

neutraal/liever afwachten

1,34

weet niet/niet ingevuld

2,90*

Het relatief risico geeft aan hoeveel groter (of kleiner) de kans is dat men
bij WAO-intreding een kort arbeidsverleden heeft vergeleken met de
referentiecategorie. Hierbij is gecorrigeerd voor de onderlinge samenhang
met de andere variabelen in het model. De referentiecategorie is daarbij
op 1 gesteld. De variabelen met een asterisk (*) geven aan dat WAO-ers
met een kort arbeidsverleden hierop verschillen van WAO-ers met een lang
arbeidsverleden, op een significantieniveau van vijf procent. Zo betekent
bijvoorbeeld het relatief risico van 1,56 voor vrouwen dat arbeidsongeschikte
vrouwen 1,56 keer zo vaak als arbeidsongeschikte mannen bij WAO-intrede
een kort arbeidsverleden hebben. Dit is na correctie voor de samenhang
van geslacht met de andere acht variabelen.

Kenmerken van de werkgever en de functie waarin men
langdurig ziek wordt lijken er bijvoorbeeld niet toe te doen.
Zo zijn de arbeidsomstandigheden van arbeidsongeschikten
met een kort arbeidsverleden niet slechter dan van degenen
die al langer werken voordat ze in de WAO komen, noch is de
ontevredenheid met het werk dat men doet groter. Ook spelen
arbeidsconflicten geen speciale rol bij WAO-ers met een kort
arbeidsverleden. Voor zover men (nog) een dienstverband heeft
met de werkgever, zijn daar in het eerste ziektejaar niet minder
inspanningen tot vroege reïntegratie verricht. Ook de mate
waarin men begeleid is door een arbo-arts verschilt niet tussen
kort en lang werkende WAO-ers. Ten slotte zijn er geen aanwijzingen dat de kort werkenden anders aankijken tegen het belang
van betaald werk, of een andere visie op de WAO hebben.

Minder vaak een vast dienstverband
Een essentieel kenmerk van het werk van de WAO-ers met
een kort arbeidsverleden is de aard van het dienstverband.
WAO-ers met een kort arbeidsverleden hebben relatief meer een
tijdelijk contract of een dienstverband via een uitzendbureau.
Degenen zonder vast dienstverband vallen na afloop ervan niet
onder de verplichting tot doorbetalen van loon door de werkgever, maar onder het vangnet Ziektewet. Voor begeleiding en
reïntegratie-inspanningen zijn deze WAO-ers dan op het UWV
aangewezen. De meest gebruikelijke methode van reïntegratie

bij ziekte is de geleidelijke werkhervatting, waarbij het aantal
werkuren langzaam wordt uitgebreid en het takenpakket zonodig
wordt verlicht. Dit is over het algemeen wel realiseerbaar binnen
een bestaand dienstverband, maar niet in een nieuwe baan. Het
UWV heeft daarom in de praktijk in het eerste ziektejaar weinig
mogelijkheden om de reïntegratie vorm te geven. De problematische positie van vangnetters is bekend en vraagt zeker met de
invoering van WIA extra aandacht (IJskes et al, 2004).

Beperkte reïntegratiemogelijkheden
De mogelijkheden om de instroom van de groep kort werkenden in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te verminderen,
lijken door het ontbreken van een werkgever beperkt. Gezien
hun problematische gezondheid en voorgeschiedenis zal het voor
deze groep nog moeilijker dan voor ‘de gemiddelde arbeidsongeschikte’ zijn om bij een nieuwe werkgever aan de slag te komen.
De moeilijkheden ontstaan voor degenen die onder de WGA vallen, en vooral voor degenen die minder dan 35 procent arbeidsongeschikt zijn. Deze laatste groep komt alleen voor begeleiding
bij terugkeer naar werk in aanmerking als ze WW-rechten hebben opgebouwd. Dit zal gezien het korte arbeidsverleden en de
verscherpte toetredingseisen lang niet altijd het geval zijn.
Van belang is dat een goed reïntegratie-instrumentarium
beschikbaar komt gericht op kort werkenden, met name op degenen zonder vast dienstverband. Als aanpassingen in het instrumentarium voor deze groep uitblijven, zal deze groep verhoudingsgewijs steeds groter worden. Dat betekent dat het aantal verloren
arbeidsjaren groot is, omdat er in deze groep veel jongeren zitten.

Conclusie

Een vergelijking tussen degenen die na een kort arbeidsverleden (minder dan vier jaar) en een langer arbeidsverleden in
de WAO komen, laat duidelijke verschillen zien. De groep kort
werkenden bestaat uit meer vrouwen en jongeren, meer mensen
die geen zelfstandig huishouden voeren en meer mensen die
hun gezondheid 1,5 jaar na ziekmelding nog als slecht ervaren.
Voorafgaand aan het laatste dienstverband komt het bij kort
werkenden vaker voor dat ze geen ander werk hebben en bijvoorbeeld uit een uitkeringssituatie komen of huisvrouw/man
zijn. Het belangrijkste verschil is echter dat hun laatste dienstverband veel vaker een niet-vast dienstverband is. Het gaat vaker
om tijdelijk werk of uitzendwerk. Voor de mogelijkheden om
instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te verminderen en reïntegratie van deze groep te bevorderen is dit gegeven
cruciaal. De wetgever heeft de verantwoordelijkheid voor reïntegratie bij werknemer en werkgever gelegd. Arbeidsongeschikten
met een kort arbeidsverleden vallen hier vaak buiten omdat zij
geen werkgever (meer) hebben. Deze groep zou baat hebben bij
reïntegratie-instrumenten die expliciet gericht zijn op langdurig
zieken en arbeidsongeschikten zonder werkgever. â– 
Carla van Deursen en Boukje Cuelenaere

Literatuur
Deursen, C.G.L. van (2005) Verschillen tussen WAO-ers met een kort en een lang
werkverleden: Secundaire analyse op het epi-2001 cohort. Leiden: AStri.
Deursen, C.G.L. van & C.L. van der Burg (2002) Van ziekmelding tot WAO.
Onderzoek onder werknemers die in 2001 voor de poort van de WAO
stonden. Amsterdam: Uitvoering Werknemersverzekeringen (UWV).
IJskes, E., M.P.A. Boonk & A.H. van Houten (2004) Aan de slag met de Wet
verbetering poortwachter. De invoering van de Wet verbetering poortwachter
door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen. Den Haag: IWI.

ESB  13-1-2006

19

Auteurs