Ga direct naar de content

Werkgelegenheidsplan

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 17 1982

Au Courant

Werkgelegenheidsplan
A. F. VAN ZWEEDEN

“Het
werkgelegenheidsprogramma
voor 1982, waartoe het kabinet aansluitend bij het informatie-akkoord De
Galan/ Halberstadt besloot, levert niet
het kwantitatieve resultaat op dat het
kabinet heeft gehoopt. Dat laat zich verklaren uit de tendens naar toenemende
werkloosheid en verslechtering van de
economische situatie, “waarin het programma ten uitvoer moet worden gebracht”. Dit schreef minister Den Uyl in
zijn werkgelegenheidsplan, waarvan hij
de eerste versie aan de Tweede Kamer
heeft voorgelegd. Met een netto effect
op de werkgelegenheid van 12.500 arbeidsjaren in 1982en 17.000 in 1983mag
het resultaat inderdaad uiterst mager
worden genoemd. Dit netto resultaat is
het saldo van de plussen en minnen die
het werkgelegenheidsplan en de financiering daarvan veroorzaakt. Den Uyl
hoopt desondanks de do,elstelling van
het kabinet, het scheppen van 30.000
nieuwe banen en vermindering van de
stijging van de werkloosheid met 30.000,
dit jaar toch nog te halen. Over de wijze
waarop dit moet gebeuren, is binnen het
kabinet een hevige discussie gaande geweest, waarbij de ombuigingen die nodig
zijn om het financieringstekort te beperken, moesten worden afgewogen tegen
de extra inspanningen voor de werkgelegenheid. Op langere termijn kan alleen
verkorting van de arbeidsduur en herverdeling van arbeid soelaas bieden,
want al mag dan het beleid in de eerste
plaats gericht zijn op bevordering vande
groei in de marktsector, geen groeiscenario is erop berekend om het tekort
aan banen aan te vullen dat in de komende jaren dreigt te ontstaan. Er worden
cijfers genoemd van 750.000 in 1985 tot
meer dan één miljoen in 1990.De berekeningen van het Centraal Planburau leveren geen ondersteuning van het betoog
van Den Uyl, dat het mogelijk moet zijn
om binnen een jaar 30.000 deeltijdbanen
te scheppen en in de periode tot 1985 ten
minste 175.000.
Volgens prof. dr. ir. Jo Ritzen, de man
achter het werkgelegenheidsplan, is het
de grote vraag of er over ,arbeidstijdverkorting een doorbraak kan worden
geforceerd. De eerste visie van dat plan
heeft op dit punt bepaald geen over290

dreven beloften te bieden. “Gezien de
randvoorwaarden die aan herverdeling
van werk moeten worden gesteld lijkt
een algemene verkorting van arbeidstijd
op korte termijn met terughoudendheid
tegemoet te moeten worden getreden”,
meldt Den UyI. Die randvoorwaarden
houden in een evenredige vermindering
van het inkomen en handhaving, zo
mogelijk verlenging, van de gemiddelde
bedrijfstijd. Daar de eerste voorwaarde
in botsing kan komen met een andere
politieke randvoorwaarde – de bescherming van de minimuminkomens ligt hier een belangrijk knelpunt dat zelfs
met de grootst mogelijke medewerking
van werkgevers en werknemers niet gemakkelijk is op te lossen.
Ritzen en de projectgroep die het
werkgelegenheidsplan moet uitvoeren,
verwijten het Centraal Planbureau vooringenomenheid tegenover herverdeling
van werk. In hun opvatting, die ten
grondslag ligt aan het plan, is herverdeling een categorische imperatief.
Ritzen is, zo blijkt uit het interview in
NRC Handelsblad. het sterkst gestuit op de bevooroordeeldheid van economen en het beperkte nut van econometrische modellen toen de noodzaak
van grootscheepse herverdeling van de
beschikbare arbeid zich aftekende. Hij
zegt het opvallend te vinden dat economen, die de sociale kosten van een loonmatigings- en bezuinigingsbeleid meestal
buiten beschouwing laten, de sociale
kosten van herverdeling van arbeid opeens een doorslaggevend beletsel vinden.
Dat aan de hand van econometrische
modellen wel degelijk kan worden berekend wat bij voorbeeld een arbeidstijdverkorting van 12,5% kan opleveren,
heeft het CPB aangetoond met berekeningen die in het SER-advies over het
sociaal-economisch beleid op middellange termijn zijn opgenomen. Hempen
heeft daar in zijn artikelenserie in dit
blad (Naar een heroriëntering van het
sociaal-economisch beleid) aan gerefereerd. Een feit is dat deeltijdarbeid en het
effect daarvan op de werkgelegenheid
niet in de modellen zijn onder te brengen.
Aangezien deeltijdwerklozen niet tot het
werklozenbestand
worden gerekend,
valt het effect van een groter aanbod van

deeltijdbanen op de werkloosheidscijfers
ook moeilijk te berekenen. Zo kunnen
veel vrouwen, die zich nu niet op de arbeidsmarkt aanmelden, worden aangemoedigd zich te laten registreren als er
wel deeltijdbanen ontstaan. Het aanbod
dat hier zijn eigen vraag schept, leidt dan
niet tot vermindering van de werklposheid. Zo moet ook Den Uyl in zijn plan
toegeven dat door de splitsing van volletijdbanen in deeltijdbanen het arbeidsvolume niet wordt vergroot.
De discussie is ook op politiek niveau
nog niet tot een eindoordeel gekomen.
Het meersporenbeleid waarvoor dit
kabinet heeft gekozen, is de resultante
van het denkwerk van economen, de
WRR-rapporten over het industrieel
reveil, de adviezen van de Sociaal-Economische Raad en de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen. Aan
de eerste versie van het werkgelegenheidsplan, dat het toetsingskader moet
worden van dat beleid, valt af te lezen
dat er nog lang geen evenwichtig pakket
van maatregelen op tafel ligt en dat zelfs
getwijfeld kan worden aan de prioriteitenkeus. Zo vallen de prioriteiten van de
vermindering van het financieringstekort
en van versterking van de marktsector
moeilijk in overeenstemming te brengen
met grootscheepse herverdeling van
werk, via verkorting van de gemiddelde
arbeidsduur en met de inzet van grote
bedragen voor stimulering van investeringen. De matigings- en bezuinigingsnoodzaak frustreert een werkelijk activerend beleid. Ritzen heeft gelijk als hij
stelt dat de economen die een dergelijk
beleid aanbevelen zelden de sociale
kosten afwegen tegen de maatregelen die
daaruit voortvloeien. Onder die sociale
kosten verstaat hij de tegenstand waarop
harde ingrepen stuiten. Hoe zwaar die
kosten wegen, blijkt wel uit het verzet dat
de Ziektewetmaatregelen oproepen.
Wie de werkgelegenheid werkelijk als
hoogste prioriteit ziet, gaat geen maatregel uit de weg die iets af kan doen van
de groei van de werkloosheid. De politieke en maatschappelijke instabiliteit
die het gevolg kan zijn van een blijvend
tekort aan banen zou politici en sociale
partners tot bezinning moeten brengen.
Van de eerste editie van het werkgelegenheidsplan van Den Uyl gaat te weinig
overtuigingskracht uit om werkelijk te
geloven dat alle beschikbare middelen
ook op dat ene grote doel worden gericht. Daarvoor is het te veel een compromis tussen twee denkrichtingen die
niet met elkaar sporen. Het kan ook nauwelijks de sociale partners dichter tot
elkaar brengen, van wier medewerking
de uitvoering van het plan zo sterk
afhangt, zoals Den Uyl heeft gezegd.

A. F. van Zweeden

Auteur