Wat doen we met de kinderen?
Aute ur(s ):
A.M.J. van Zundert, A.C.M. Moons, M.R.P.M. Camps en M. Kassrioui (auteur)
De auteurs zijn w erkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. agnesvanzundert@yahoo.com
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4459, pagina 206, 6 mei 2005 (datum)
Rubrie k :
Arbeidsmarkt
Tre fw oord(e n):
Ons vruchtbaarheidscijfer is flink gedaald, waardoor Nederland ontgroent. Lage vruchtbaarheid en vrouwenparticipatie hebben
negatieve externe effecten. Kunnen beide stijgen of is er sprake van een afruil?
Een steeds groter deel van de bevolking is ouder dan 65 jaar. Tegelijkertijd daalt het vruchtbaarheidscijfer: het aantal kinderen dat een
vrouw gemiddeld krijgt. Hierdoor wordt de groep nul- tot vijftienjarigen relatief kleiner. Door vergrijzing en ontgroening vermindert het
draagvlak voor voorzieningen als de AOW en de gezondheidszorg. Terwijl de babyboomgeneratie richting pensioen gaat, neemt het
aantal schouders dat straks de kosten van de vergrijzing moet dragen af.
De oplossing is te vinden in een hogere arbeidsparticipatie. Vooral tussen 55 en 64 werkt men nu onvoldoende (39,8%; CBS, EBB, 2004).
Ook de participatie van vrouwen kan nog toenemen. Nederland heeft weliswaar een hoge vrouwenparticipatie in personen, maar in
voltijdeenheden verandert dit beeld drastisch. Dan werken alleen in Italië en Malta minder vrouwen.
Het aantal geboorten is in heel Europa sterk afgenomen (van 2,6 per vrouw in 1960 naar 1,5 in 2002; Eurostat, 2004). In sommige landen is
na 1980 de dalende tendens tot stilstand gekomen of is sprake van een omslag naar een licht stijgende trend. In andere landen zet de
dalende tendens door. In Nederland is de vruchtbaarheid gedaald van 3,1 in 1960 naar 1,7 in 2002, terwijl de vervangingsvraag 2,1 is.
De vraag is nu hoe vrouwenparticipatie en vruchtbaarheid zich tot elkaar verhouden. In dit artikel analyseren wij de stelling dat goed
gekozen arbeidsmarktarrangementen zowel vrouwenparticipatie als vruchtbaarheid stimuleren.
Preferenties of arrangementen?
Wat veroorzaakt de daling in vruchtbaarheid? De preferenties van vrouwen zijn niet veranderd. Uit paneldataonderzoek blijkt dat de
kinderwens in Europa slechts is gedaald van 2,4 kinderen per vrouw naar 2,3 (Adsera 2004). Dit komt niet overeen met de veel grotere
daling in vruchtbaarheidscijfers. De kinderwens is aanzienlijk hoger dan het feitelijke aantal kinderen.
Een mogelijke verklaring is dat hogere vrouwenparticipatie zorgt voor hogere alternatieve kosten van het krijgen van kinderen. Tot de
jaren tachtig was er inderdaad een negatieve correlatie tussen vrouwenparticipatie en vruchtbaarheid. Daarna wordt die relatie positief: in
landen waar veel vrouwen werken, worden juist meer kinderen geboren. De exacte oorzaak voor die omslag is niet bekend. De
mogelijkheid om een baan met de zorg voor kinderen te combineren, lijkt hierbij een mogelijke verbindende schakel te zijn: in landen
zonder ‘goede’ arbeid- en zorgarrangementen zijn vrouwenparticipatie en vruchtbaarheid laag, bij ‘goede’ arrangementen zijn beide hoog
(Sleebos 2004). Wat goede arrangementen zijn, wordt later in dit artikel behandeld.
Landenvergelijking
De vruchtbaarheid varieert aanzienlijk van land tot land. Deze variatie kan worden verklaard door verschillen in de arbeidsmarktpositie. In
2004 was de werkloosheid onder vrouwen gemiddeld 10,2% in de EU, variërend van 3,9% in Ierland tot 19,7% in Polen. Werkloosheid
beïnvloedt vruchtbaarheidscijfers negatief. Een positief verband met vrouwenparticipatie en vruchtbaarheid zien we bij de mogelijkheid
tot deeltijdwerk, de mate van baanzekerheid (hoger bij overheidsbanen) en kinderopvang.
In figuur 1 hebben wij voor alle 25 EU-landen aspecten van de arbeidsmarktpositie van vrouwen (horizontale assen) afgezet tegen zowel
de vrouwenparticipatie (rechter verticale as) als de vruchtbaarheid (linker verticale as). De beide puntenwolken die dit oplevert, hebben
wij vervangen door een geschat verband. Alleen voor Nederland zijn de punten blijven staan, zodat de positie van Nederland ten
opzichte van andere landen globaal zichtbaar is.
Verklarende factoren
Deze internationale vergelijking toont een positief verband tussen deeltijdwerk enerzijds en vrouwenparticipatie en vruchtbaarheid
anderzijds. Nederland loopt hierbij voorop: van de werkende vrouwen werkt wel 48,7% in deeltijd en het vruchtbaarheidscijfer is met 1,7
tamelijk hoog. We zien een negatief verband tussen langdurige werkloosheid onder vrouwen en vruchtbaarheid. Dit komt door een lager
inkomen en meer onzekerheid. In Nederland was de langdurige werkloosheid in 2003 laag (1,1%).
Het positieve verband tussen vruchtbaarheid en de werkgelegenheid van vrouwen in de publieke sector vraagt meer toelichting. In
beginsel mag worden verwacht dat vrouwen – al dan niet met kinderwens – indifferent zijn tussen werken in de publieke dan wel
marktsector. Die keuze doet er kennelijk wel toe: in landen waar veel vrouwen bij de overheid werken, worden meer kinderen geboren. Dit
kan er op wijzen dat bij diverse overheden arbeid en zorg makkelijker te combineren zijn. Ook is de baanzekerheid in de publieke sector
veelal hoger (Clark 2004). Hogere baanzekerheid geeft meer vertrouwen over het toekomstige inkomen en draagt daardoor bij aan de
vruchtbaarheid.
In eigen analyses hebben wij beleidsinstrumenten op het terrein van arbeid en zorg in diverse landen vergeleken, zoals verlofregelingen
en recht op ouderschapsverlof of bevallingsverlof. Opvallend is dat een duidelijk verband tussen het afzonderlijke instrument en
vruchtbaarheid dan vaak ontbreekt. Eén instrument springt er wel duidelijk uit: de beschikbaarheid van kinderopvang heeft een positief
effect op vrouwenparticipatie en vruchtbaarheid. Uit figuur 1 blijkt dat Nederland daar nog wat te winnen heeft: slechts 22,5% van de
nul- tot driejarigen heeft formele kinderopvang. figuur 1
Figuur 1. Arbeidsmarktpositie van vrouwen in EU-lidstaten afgezet tegen vruchtbaarheid (lijn, linkeras, NL=ruit) en arbeidsdeelname
(stippellijn, rechteras, NL=vierkant), 2003
Alle onderdelen van figuur 1 maken aannemelijk dat er een positief verband bestaat tussen vruchtbaarheid en arbeidsmarktposities van
vrouwen. Vooral de combinatie van deze afzonderlijke elementen geeft een sterk verband. In de schattingen van Adsera op basis van
paneldata van na 1980 kan de variatie in de vruchtbaarheid voor een groot deel worden verklaard. Vooral met het werkloosheidscijfer en
de beschikbaarheid van overheidsbanen kan in simulaties het vruchtbaarheidscijfer vrij goed geschat worden.
Overheidsingrijpen?
De keuze voor kinderen lijkt geen beslissing waarbij burgers om overheidsbemoeienis verlegen zitten. Maar lage vrouwenparticipatie en
lage vruchtbaarheid hebben negatieve externe effecten: minder draagvlak voor financiering van de vergrijzingskosten. Daarom voeren
sommige landen (Frankrijk, Australië) bevolkingsbeleid. Andere landen kiezen voor verlofregelingen en kinderopvang. Zweden kent
genereuze verlofregelingen, kinderbijslag die toeneemt met het aantal kinderen en door de overheid gefinancierde kinderopvang. Dat
werkt: Zweden heeft een vrouwenparticipatie van 76,7% en een relatief hoog vruchtbaarheidscijfer.
Voor Nederland is bevolkingsbeleid geen logische optie. Ons vruchtbaarheidscijfer is wel gedaald, maar niet tot alarmerende Italiaanse of
Spaanse niveaus. Volgens CBS-prognoses neemt de Nederlandse bevolkingsomvang verder toe met 1,7, maar dat komt door migratie.
Daarmee zijn de kosten van de vergrijzing echter nog niet gedekt. Gezien de lage vrouwenparticipatie in Nederland (in voltijdeenheden) is
daar nog winst te behalen om de verzorgingsstaat betaalbaar te houden. Kinderopvang en goede arbeid- en zorgvoorzieningen kunnen
hierbij een rol spelen. Dat daarmee tegelijkertijd het aantal kinderen toeneemt, is voor de verzorgingsstaat een gunstige bijkomstigheid
vanuit de gedachte dat er daarmee in de toekomst meer arbeidskrachten beschikbaar zullen zijn.
Nederlands beleid
In Nederland is de kinderwens 2,7 en de werkelijke vruchtbaarheid 1,7 (Adsera, 2004). Voor zover dit verschil wordt veroorzaakt door
werk, stelt het wegnemen van de belemmeringen burgers in staat om hun nut ten aanzien van de combinatie van werk en kinderen te
optimaliseren. Het gaat er niet om de bevolking te stimuleren om meer kinderen te krijgen. Het doel is mensen in staat te stellen om zélf te
kiezen voor de voor hen ideale combinatie tussen een baan en de zorg voor kinderen.
Hoe kunnen deze belemmeringen worden weggenomen? Overheidsbeleid gericht op de combinatie van arbeid en zorg is al in gang gezet:
de Wet Kinderopvang, de levensloopregeling en de Wet Arbeid en Zorg. Voor de toekomst zijn er nog diverse beleidsopties waaraan
kan worden gedacht.
De nieuwe Wet Kinderopvang gaat uit van een gezamenlijke financiering door werkgevers, werknemers en overheid. De
werkgeversbijdrage is vrijwillig. In veel cao’s is een regeling voor kinderopvang opgenomen. In kleinere cao’s ligt het percentage wel
aanzienlijk lager (op 44%) dan in grotere cao’s (90%) (Ministerie van SZW 2004). Meer zekerheid over de structurele financiering door
werkgevers is van groot belang voor het vertrouwen in de kinderopvang. De bal ligt hier primair bij cao-partijen.
Ook in de vormgeving van het fiscale stelsel zijn er mogelijkheden. De aanvullende combinatiekorting is een fiscale korting die stimuleert
dat beide ouders werken. 1 Verhoging van deze korting stimuleert de participatie meer dan een hogere arbeidskorting. Bij de invulling van
het inkomensbeleid zou juist aan dit soort instrumenten meer aandacht kunnen worden besteed.
Conclusie
Er is een verband tussen arbeid en zorgarrangementen, vrouwenparticipatie en vruchtbaarheid. Voor hogere vrouwenparticipatie zijn de
werkgeversbijdragen voor kinderopvang van belang. Het verhogen van de aanvullende combinatiekorting is een goede beleidsoptie. Als
hierdoor belemmeringen afnemen om een baan te combineren met de zorg voor kinderen, krijgt dit beleid, naast hogere
vrouwenparticipatie, een gunstig neveneffect: Nederland wordt dan niet alleen grijzer, maar ook groener.
Agnes van Zundert, Adrie Moons, Maarten Camps en Malika Kassrioui
Literatuur
Adsera, A. (2004) Where Are the Babies? Labor Market Conditions and Fertility in Europe. Paper EEA-ESEM congres, 20-24
augustus, Madrid.
Eurostat (2004) Population Statistics 2004, Luxemburg.
Sleebos, J. (2003) Low fertility rates in OECD countries. OECD Social, Employment and Migration working papers, 15, 7 oktober. Zie, F.
den Butter & J. Sleebos (2003) De ontgroening van Europa. ESB, 25 juli, 356-358.
Clark, A & F. Postel-Vinay (2004) Job security and job protection. CEPR discussion paper 4927, februari.
Ministerie van SZW (2004) Afspraken over kinderopvang in CAO’s. Den Haag, november.
1 Gezinnen met een laag inkomen profiteren niet (volledig) van fiscale kortingen, omdat ze te weinig belasting betalen om deze kortingen
te verzilveren.
Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)