Ga direct naar de content

Wat bepaalt concurrentie tussen banken?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 6 2005

Wat bepaalt concurrentie tussen banken?
Aute ur(s ):
J.A. Bikker (auteur)
De auteur is werkzaam b ij de Divisie Toezicht Beleid van de Nederlandsche Bank. j.a.b ikker@dnb .nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4459, pagina 210, 6 mei 2005 (datum)
Rubrie k :
Vakliteratuur – banken
Tre fw oord(e n):

In een recent artikel werpen Claessens en Laeven (2004; C&L) de vraag op welke factoren concurrentie op de bankenmarkt bepalen. Zij
beantwoorden deze vraag in twee stappen. Eerst meten zij de mate van concurrentie op een groot aantal bankmarkten. Vervolgens
verklaren ze de gevonden mate van concurrentie uit, onder meer, een aantal kenmerken van de betrokken bankenmarkten.
Concurrentie tussen banken is belangrijk omdat meer concurrentie naar verwachting leidt tot meer efficintie, lagere rentekosten voor
kredietnemers, lagere tarieven voor bankdiensten en hogere renteopbrengsten voor spaarrekeningen. Dit is van groot belang voor de
klanten van de bank en voor de efficinte allocatie van maatschappelijke besparingen over productiemogelijkheden. Vergelijkbare
welvaartsvoordelen van concurrentie voor consumenten en producenten treden ook op in andere sectoren. Het verband tussen
concurrentie en welvaart is in het bankwezen echter complexer dan in andere sectoren, omdat concurrentie tussen banken ook de
financile stabiliteit be»nvloedt.
C&L hangen op grond van de recente literatuur de (aloude) opvatting aan dat sterke rivaliteit het goed functioneren van de financile
sector aantast. Een voorbeeld is dat moordende concurrentie de winstgevendheid van banken zou verminderen en de mogelijkheid om
voldoende kapitaalbuffers op te bouwen kan aantasten.
Concurrentie kan ook bepaalde dienstverlening aantasten. Zo constateren Petersen en Rajan (1994) dat marktmacht – dus minder
concurrentie – de toegang van consumenten en producenten tot bankfinanciering bevordert en dat meer concurrentie die toegang
belemmert. De angst dat concurrentie financile stabiliteit kan bedreigen, wordt niet door iedereen gedeeld. Beck et al. (2003) en anderen
vinden dat financile stabiliteit juist gedijt door publieke bevordering van concurrentie en door minder beperkingen op activiteiten van
banken.
Het meten van concurrentie
Concurrentie tussen banken kan niet rechtstreeks worden waargenomen. Betrouwbare gegevens over prijzen van bankdiensten per bank
zijn meestal niet beschikbaar, terwijl we ook niet veel weten over de samenstelling van de geleverde bankdiensten. Ten slotte zijn de
prijzen van de betrokken productiefactoren veelal ook niet bekend. Daarom kan van veel bankdiensten ook geen prijs-kostenmarge
worden berekend, die inzicht zou kunnen bieden op de winstmarge. Concurrentie moet daarom indirect worden waargenomen. C&L
passen hiervoor de Panzar-Rosse-methode toe.1 Dit is een herleide-vorm model van inkomsten op bankniveau, dat de prijs-kostenmarge
poogt te benaderen. Zij passen dit model toe op gegevens over 1994-2001 van vele duizenden banken en schatten aldus een
concurrentie-index voor vijftig landen.
De Nederlandse bankenmarkt behoort met een score van 86 op een schaal van honderd tot de meest concurrerende en blijkt zeer gunstig
af te steken bij die van de VS (41) of andere EU-landen (66). Ook in andere vergelijkbare studies neemt Nederland veelal een positie in ‘de
betere helft’ in (Bikker, 2004). Een nadeel van de schattingsmethode van C&L is dat alle 44 gebruikte Nederlandse banken gelijk zijn
behandeld, terwijl drie tot vijf banken de gehele markt domineren. De waarde van concurrentie zou overigens naar verwachting nog
hoger (gunstiger) worden als gewogen zou worden met de grootte van de banken. Grote banken zijn immers verhoudingsgewijs meer
actief op internationale markten en deze zijn meer concurrerend, zoals ook aangetoond door Bikker en Haaf (2002).
Marktstructuur of betwistbaarheid?
De klassieke structuur-conduct-performance-theorie (SCP) stelt dat concurrentiegedrag vooral wordt bepaald door de structuur van de
markt.2 Deze structuur wordt meestal gekarakteriseerd met een maatstaf van concentratie, zoals een concentratieratio, of met het aantal
banken, al dan niet per capita. De SCP-hypothese neemt aan dat een hogere concentratie het gebruik van marktmacht uitlokt. De meer
recente betwistbaarheids- of contestability-hypothese richt zich op de invloed op de concurrentie van potentile toetreders, bijvoorbeeld
nieuwe of buitenlandse banken en andere financile instellingen of markten. Zo kan een markt met weinig banken ook zeer concurrerend
zijn.
Om de twee concurrerende hypotheses te toetsen, hebben C&L een regressiemodel geschat met de concurrentiemaatstaf van PanzarRosse als te verklaren variabele. Ze hebben in dit model onder meer verklarende variabelen uit elk van deze theorien opgenomen. Een
opvallende uitkomst is dat de structuurvariabele ‘concentratieratio’ niet, zoals verwacht, een negatieve cofficint kreeg, maar juist een
significant positieve. Kennelijk leidt een hogere concentratie niet tot minder, maar eerder tot meer concurrentie. Een verklaring kan zijn

dat kleine banken geen vuist kunnen maken tegen een grotere en niet meedoen om de concurrentie te vergroten. Een andere mogelijkheid
is dat in meer concurrerende markten banken gedwongen zijn tot consolidatie om gebruik te maken van schaalvoordelen. Consolidatie
zou dan net zo goed een indicator van concurrentie kunnen zijn als een indicator van mogelijk gebruik van marktmacht.
Ook het aantal banken per capita heeft niet het verwachte effect; het blijkt niet significant te zijn. Dit impliceert dat de SCP-hypothese
ons weinig te vertellen heeft. Wel blijkt het aantal banken in buitenlandse handen een significant positieve invloed op concurrentie te
hebben. Dit is ook gevonden in een aantal vergelijkbare studies over banken in vooral opkomende economien (Claessens et al., 2001).
Vooral de variabelen ‘weinig beperkingen op activiteiten van banken’ en ook ‘vrije toetreding’ blijken belangrijke determinanten van
concurrentie te zijn. Dit onderstreept het belang van potentile concurrentie zoals de contestability-hypothese stelt. Andere variabelen,
landspecifieke kenmerken zoals per capita bbp en inflatie alsmede variabelen die concurrentie uit andere financile sectoren of markten
beschrijven, blijken geen rol te spelen. Jammer is dat C&L in hun model de aanwezigheid van internetbanken, een factor van snel
groeiend belang voor concurrentie, genegeerd hebben.
Mededingingsbeleid
Deze uitkomsten zijn onder meer van belang voor het beleid van mededingingsautoriteiten die zich vaak ook richten op structurele
kenmerken van de markt zoals concentratie en aantallen banken. Kennelijk is de zo gemeten structuur van de bankenmarkt voor het
bestaan van gezonde concurrentie van ondergeschikt belang. Waarschijnlijk geldt hetzelfde voor de structuur van andere financile
markten. Fusiebeleid is kennelijk niet (alleen) zaligmakend. Het vergroten van de invloed van potentile toetreders lijkt belangrijker.
Nieuwe toetreders moeten zo min mogelijk hindernissen ondervinden, terwijl ook eventuele beperkingen op activiteiten van instellingen
uit andere sectoren opgeheven zouden moeten worden. Ook indirecte obstakels tussen landen, zoals door fiscale, accounting en
juridische verschillen, zouden waar mogelijk moeten worden opgeruimd. Hieraan wordt overigens in Europees verband al hard gewerkt.
Conclusies
Allereerst is het toepassen van het Panzar-Rosse-model op een groot aantal landen een mooie uitbreiding van de literatuur. Verder levert
vooral de verklaring van concurrentie in een groot aantal landen een belangwekkende uitkomst op: consolidatie speelt niet de
beperkende rol die haar vaak wordt toegeschreven. Waar de rol van competitie als welvaart vermeerderende factor door haar invloed op
financile stabiliteit in het bankwezen al minder vanzelfsprekend is, is ook de wijze waarop concurrentie moet worden bevorderd in het
bankwezen minder vanzelfsprekend dan in veel ander sectoren. Onomstreden blijft het belang van echte en potentile toetreders.
Jaap Bikker
Literatuur
Beck, T., A. Demirg٥-Kunt & R. Levine (2003) Bank concentration and crises. NBER Working Paper, 9921, Cambridge MA
(www.nber.org/papers/w9921).
Bikker, J.A. & K. Haaf (2002) Competition, concentration and their relationship: an empirical analysis of the banking industry. Journal of
Banking & Finance, 26, 2191-2214.
Bikker, J.A. (2004) Competition and efficiency in a unified European banking market. Edward Elgar.
Bikker, J.A. & J.W.B. Bos (2005) Trends in competition and profitability in the banking industry: a basic framework. Suerf Series, 2005/2.
Claessens, S., A. Demirg٥-Kunt & H. Huizinga (2001) How does foreign entry affect domestic banking markets? Journal of Banking &
Finance, 25, 891-911.
Claessens, S. & L. Laeven (2004) What drives banking competition? Some
international evidence. Journal of Money, Credit and Banking, 36, 563-584.
Petersen, M.A. & R.G. Rajan (1994) The benefits of lending relationships:
evidence from small business data. The Journal of Finance, 49, 3-37.
Porter, M.E. (1980) Competitive strategy: techniques for analyzing industries and competitors. New York: Free Press Division of Simon
and Schuster Inc.
1
Bikker en Bos (2005) beschrijven sterke en zwakke punten van het Panzar-Rosse-model en van alternatieve meetmethoden.
2
Ook het uit de bedrijfskunde afkomstige Five forces model van Porter (1980) poogt de structuur van de markt vast te stellen.

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten (

www.economie.nl )

Auteur