Waarom moest het zover komen?
Aute ur(s ):
Jong, E. de (auteur)
De auteur is hoogleraar Internationale economie aan de vakgroep Toegepaste Economie van de Katholieke Universiteit Nijmegen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4083, pagina 976, 27 november 1996 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
uit, de, vakliteratuur, overheidsfinanciën
Vanwege de negatieve effecten van hoge inflatie, hebben veel landen met hyperinflatie op een gegeven moment een disinflatieprogramma ingevoerd. Traditioneel wordt verondersteld dat dergelijke disinflatieprogramma’s op korte termijn ten koste gaan van
economische groei èn werkgelegenheid. Recente literatuur nuanceert dit beeld. Een stabilisatieprogramma hoeft zelfs op korte
termijn niet tot een vermindering van de economische groei te leiden. Neen, een stijging van de groei is mogelijk. Dit laatste zal zich
met name kunnen voordoen als door het stabilisatieprogramma de verwachtingen over toekomstige ontwikkelingen de groei
stimuleren.
In een recente studie heeft Easterly de effecten op de groei van een 28-tal stabilisatieprogramma’s bestudeerd 1. De betrokken landen zijn
verspreid over de hele wereld, maar bevatten nog niet de voormalige centraal-geleide economien. Uit deze studie blijkt dat gemiddeld
genomen de groei na de invoering van het stabilisatieprogramma hoger is dan ervoor. Verder is de grootste daling van de economische
activiteit niet in het eerste jaar van het stabilisatieprogramma, maar in het jaar voordat het programma wordt ingevoerd. Dit resultaat is
redelijk robuust. Er is bijvoorbeeld geen significant verschil tussen programma’s waarin de inflatie bestreden wordt door de wisselkoers
te koppelen aan de munt van een land met een lagere inflatie, en die waarin dit gebeurt door de groei van de geldhoeveelheid te
beperken.
Het feit dat de daling van de productie het grootst is in het jaar voordat het stabilisatieprogramma start, suggereert dat de beleidsmakers
gewacht hebben met het nemen van maatregelen totdat overduidelijk werd dat verder uitstel niet meer kon. Dit roept vragen op. Waarom
heeft de overheid niet eerder ingegrepen? Waarom moest het eerst zover komen?
Op deze vraag zijn in de literatuur verschillende antwoorden geformuleerd 2. Ten eerste is er het argument dat de overheid kortzichtig is.
Ze vermoedt dat de opbrengsten (hogere groei) van de hervormingen later komen dan de kosten die bestaan uit een lage groei en hoge
werkloosheid. Hervormingen worden dan uitgesteld om niet de kans te lopen bij verkiezingen te worden verslagen.
De tweede verklaring voor uitstel is dat er sprake is van een uitputtingsslag (‘war of attrition’) tussen twee groepen, bijvoorbeeld twee
(coalities van) politieke partijen. Verondersteld wordt dat de groep die met het stabilisatieprogramma begint het grootste deel van de
lasten na de hervorming zal moeten dragen. Uitstel leidt tot een toename van deze kosten. Voor beide groepen afzonderlijk is het nu
rationeel om te wachten totdat de ander de handdoek in de ring gooit. Dit laatste zal gebeuren zodra een groep zich realiseert dat het
beter af is door nu zelf maar de kosten te gaan dragen dan nog een periode te wachten en de kans te lopen dat de tegenpartij het initiatief
neemt.
Ook de derde verklaring voor het uitstelgedrag gaat uit van twee partijen. Nu wordt verondersteld dat de beide partijen de overheid zien
als een gemeenschappelijke pot waar zo veel mogelijk voor de eigen groep uitgehaald moet worden. De afweging die elke groep iedere
periode maakt, is die tussen het zoveel mogelijk plukken van de overheid met als nadeel dat de schuld oploopt en in de toekomst meer
belasting betaald zal moeten worden, en weinig vragen om daarmee de schuld en toekomstige belastingen te beperken. Beide groepen
zullen zo lang een groot deel voor zichzelf opeisen tot de schuld van de overheid zo groot is geworden dat het profiteren op dit moment
niet meer opweegt tegen de bijdrage van de groep in de toekomstige kosten van het financieren van de gemeenschappelijke schuld.
De laatste verklaring onderscheidt geen twee maar drie groepen: de armen, de middenklasse en de rijken. De armen en de rijken zullen
beide niet aan de kosten van de hervorming bijdragen. De armen zijn zo arm dat ze nooit belasting kunnen betalen. De rijken zorgen
ervoor dat ze hun kapitaal veilig stellen, bijvoorbeeld door het in het buitenland te beleggen. De kosten van de hervormingen zullen
hierdoor vooral op de middenklasse drukken. Stel, dat het land door een schok getroffen wordt waardoor voor de rijken kapitaalvlucht de
beste strategie is. De armen hebben baat bij een expansief beleid ook al is dat op den duur niet te handhaven. Beide groepen – rijken en
armen – kunnen elkaar vinden in een coalitie om de noodzakelijke aanpassingen uit te stellen.
Hoewel in veel gevallen geen van de beschreven theorieën een volledige en correcte weergave vormt van de werkelijkheid, geven ze alle
een rationalisatie van het door Easterly gevonden uitstelgedrag. Vaak zijn er prikkels die ervoor zorgen dat de noodzakelijke economische
hervormingen te laat en tegen erg hoge (te hoge) kosten worden uitgevoerd. Ook in veel economische situaties geldt dus het
spreekwoord: als het kalf verdronken is dempt men de put
1 W. Easterly, When is stabilization expansionary? Evidence from high inflation, Economic Policy, nr. 22, april 1996, blz. 67-107.
2 Zie o.a. D. Rodrik, Understanding economic policy reform, Journal of Economic Literature, maart 1996, blz. 9-41, in het bijzonder blz.
21-25.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)