Ga direct naar de content

Vrijhandel en het milieu

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 30 1991

Vrijhandel en het milieu
W.C.H. Noe en P.A.G. van Bergeijk*

I

n de milieudiscussie krijgt Internationale vrijhandel ten onrechte de Zwarte Piet
toegespeeld. Handelsbelemmeringen leveren ook voor het milieubeleid op zijn
hoogst slechts een ‘second best’-oplossing. De voordelen van Internationale
specialisatie, zoals een doelmatigerproduktie en een geringere verspilling van
grond- en hulpstoffen, gaan daarbij immers verloren.

De milieuproblematiek lijkt bij uitstek een onderwerp voor wetenschappers die zich met de Internationale economische betrekkingen bezig houden.
Hier hebben we immers te maken met een economisch probleem waarbij een nationale aanpak door
het grensoverschrijdende karakter van veel vervuiling haast per definitie tot mislukken is gedoemd.
De economische theorie van internationale handel
heeft echter nog geen duidelijke plaats ingeruimd
voor het milieu. De theorie van de comparatieve
voordelen richt zich bij voorbeeld slechts op het
aanwenden van het milieu als produktiefactor; het
vraagstuk van de aantasting van het milieu komt
niet goed uit de verf. Op basis van de HeckscherOhlin-theorie kan slechts worden geconcludeerd
dat een land met een relatief overvloedige natuur
die produkten zal produceren waarvoor relatief veel
natuur en relatief weinig kapitaal en arbeid nodig
zijn. Vanuit milieu-technisch oogpunt lijkt het echter
vooral belangrijk om de produktie daar te laten geschieden waar per eenheid eindprodukt de minste
aanslag op het milieu wordt gepleegd . Inzicht in
de gevolgen van handelsbelemmeringen en de optredende substitutie- en aanbodeffecten is nogal mager en draagt veelal een anecdotisch karakter, waardoor nog geen algemene lessen te leren zijn.
Het is zeer onwaarschijnlijk dat handelsbelemmeringen in het algemeen een pasklaar antwoord kunnen
bieden op de milieuproblemen. Men mag verwachten
dat internationale handel door het verhogen van de
economische efficientie ook de milieudoelmatigheid
kan bevorderen en dat er wegen (te ontwerpen) zijn
waarlangs vrijhandel en milieuzorg te verenigen zijn .
Ook kan het belemmeren van de handelsstromen contraproduktief werken indien de produktie zich naar
andere milieugevaarlijke activiteiten verlegt of het
economische draagvlak voor milieubevorderende
maatregelen in andere sectoren aangetast wordt.

Vrijhandel onder druk?
In de actuele discussies over het milieu dreigt het
gebruik van handelsbelemmerende maatregelen
een steeds belangrijkere rol te zullen gaan spelen.
Vrijhandel krijgt de Zwarte Piet toegespeeld voor de
aantasting van het milieu. Van Brakel en Warns hebben bij voorbeeld onlangs de General Agreement
on Tariffs and Trade bekritiseerd, omdat het grote

124

goed van het milieu volgens hen zou worden opgeofferd aan het economische belang van het vrijhandelsstreven . Met name zou vrije concurrentie ten
koste kunnen gaan van – marginale – boeren die in
de kwetsbaarste gebieden werkzaam zijn. Volgens
Van Brakel en Warns verdient bescherming van de
landbouw(grond) gezien de problemen van verwoestijning en erosie een hoge prioriteit.
Kox meent dat een algehele prijsstijging van grondstoffen essentieel is om de milieuproblemen in de
derde wereld aan te kunnen pakken. Vrijhandel
biedt daarvoor zijns inziens te weinig soelaas, omdat de Noord-Zuid-handelsrelaties zouden worden
gedomineerd door de westerse importeurs, die de
landen in de derde wereld tegen elkaar uitspelen.
Daarom pleit hij voor het internaliseren van de milieu-effecten door middel van een nieuwe internationale grondstoffenovereenkomst4. De hogere producentenprijs moet in dat schema de middelen
verschaffen voor milieubeschermende maatregelen.
Ook Guppy zoekt naar een hogere producentenprijs om de milieuproblematiek op te lessen. Hij
heeft voorgesteld om een kartel voor tropisch hardhout exporterende landen, de ‘OTEC, op te richten,
omdat daardoor de afbraak van tropisch oerwoud
zou kunnen worden verminderd’.

* De auteurs werken op het Ministerie van Economische
Zaken, Directoraat-Generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen. Zij danken collega’s voor commentaar en B. Leeftink voor hulp bij het verzamelen van de gegevens. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1. Het verrichte analytische werk heeft vooral betrekking
op het optimale beheer van eindige natuurlijke hulpbronnen die een prijs doen, zie bij voorbeeld M.C. Kemp en
N.V. Long, The role of natural resources in trade models,
in: R.W. Jones en P.B. Kenen (red.), Handbook of international economics, deel 1, 1984.
2. F.A. Engering, Free trade after all. Vrijhandel trekt toch
aan het langste eind, in: J. van Sinderen e.a. (red.), Het sociaal-economische beleid in de 2e helft van de 20e eeuw,
Groningen, 1990.
3. M. van Brakel en T. Warns, GATT zal milieu opofferen
aan vrije handel, de Volkskrant, 4 juli 1990.
4. H.L.M. Kox, Primary commodities, environment, and
new international commodity agreements, paper Development Economics Seminar, Den Haag, 12 oktober 1990.
5. N. Guppy, Tropical deforestation: a global view, Foreign
Affairs, jg. LXII, 1984, biz. 928-965.

Het traditionele instrumentarium, waarmee economen negatieve externe effecten van milieuvervuiling te lijf gaan, kan zo op het eerste gezicht maar
weinig bijdragen aan de oplossing van de mondiale
milieuproblematiek. Het eerste probleem is dat de
externe milieu-effecten van de produktie in het algemeen bijzonder diffuus zijn en in zeer veel landen
en ook nog eens in zeer verschillende mate worden
ondervonden. Daardoor zal de hoogte van een welvaartsoptimale heffing zeer moeilijk te bepalen zijn.
Berekeningen op nationale basis zullen vrijwel zeker tot een minder dan optimale uitkomst op wereldniveau leiden. Het tweede probleem wordt gevormd door het feit dat het traditionele
instrumentarium te zeer op nationale leest stoelt.
Het Coase-theorema en Pigou-belastingen veronderstellen immers het bestaan van een krachtige centrale fiscale en juridische autoriteit en deze ontbreekt
in de huidige internationale context.
Daarom kiezen landen er vaak voor om milieubedreigende produkten dan maar aan de grenzen te
weren: “beter een op een na beste oplossing, dan
geen oplossing”. Nijkamp en Verbruggen stellen dat
verschillen in de milieunormen van landen het heffen van ‘countervailing duties’ door de landen die
zich wel aan de internationale milieunormen conformeren, rechtvaardigt . Handels- of produktverboden zijn inderdaad soms geeigende instrumenten.
Het gaat dan om specifieke gevallen, waarbij eerder

te denken valt aan beschermde dier- en plantesoorten en aan de prioritaire stoffen van de ‘zwarte lijst’.
In het algemeen zijn de argumenten pro vrijhandel
echter sterker dan de tegenargumenten.

Een valse tegenstelling
De in de actuele discussies vaak naar voren gebrachte tegenstelling tussen milieu en produktie is economisch gezien alleen maar een tegenstelling voor zover meer van het een minder van het ander inhoudt.
Beide grootheden kennen een duidelijk schaarsteaspect en dragen bij aan de welvaart. Er is dus beslist geen sprake van een tegenstelling tussen een
niet-economische en een economische grootheid.
Alleen wanneer ‘economic’ gelijk wordt gesteld met
‘geld verdienen’ kan een dergelijk misverstand ontstaan. Economisch handelen heeft echter betrekking
op de keuzes tussen alternatieve aanwendingsmogelijkheden van schaarse middelen en de economische benadering kan dus een goede bijdrage leveren aan het oplossen van het keuzeprobleem tussen
de economische grootheden produktie en natuur.
De totale fysieke hoeveelheden land, water en natuur zijn min of meer gegeven, maar de economisch
bruikbare hoeveelheden zijn afhankelijk van (relatieve) prijzen en technische mogelijkheden. De langdurige groei van de economisch rendabele voorraden
kan verklaren waarom slechts langzaam het algemene besef doordrong dat de kosten voor het in stand
houden van de natuur uiterst gebrekkig in de prijsvorming tot uiting komen. Een bijkomende factor
was het vooruitgangsgeloof dat een kans kreeg nadat de apocalyptische voorspellingen van de Club
van Rome niet werden bewaarheid. Een economische verklaring voor het achterwege blijven van een
soort Malthusiaans proces waarin het beslag op de
middelen van bestaan sneller groeit dan de produktiemiddelen lag volgens economen voor de hand. In

,ESB 30-1-1991

de wereldmodellen die aan die voorspellingen ten
grondslag lagen ontbrak immers een prijsmechanisme, waardoor het economische correctiemechanisme van het wereldsysteem (hoe onvolmaakt ook) in
het geheel niet in de analyse werd betrokken . De
markt zou met andere woorden het probleem van
het grondstoffengebruik kunnen oplossen.
Het vermogen van de markt om een doelmatiger
produktie te genereren mag zeker niet worden veronachtzaamd. De oliecrises hebben bij voorbeeld
geleid tot een scherpe daling van de energie-intensiteit van de produktie8. Er bestaan nog steeds mogelijkheden voor een (milieu-)doelmatiger prijsvorming op de binnenlandse energiemarkt van een
aantal landen. Burgess schat de daling van de jaarlijkse CO2- uitstoot die door een doelmatige prijsvorming in de Verenigde Staten, China en India mogelijk zou worden op ongeveer de huidige
CO2-uitstoot van het Verenigd Koninkrijk. Dat is weliswaar waarschijnlijk nog niet voldoende, maar al
wel een forse stap in de goede richting. Er is dus
geen reden voor de neoklassieke economic om het
boetekleed voor de milieuvervuiling aan te trekken.
Indien prijzen een beter beeld zouden geven van
economische schaarsteverhoudingen zouden producenten en consumenten geprikkeld worden om een
beter evenwicht te vinden tussen de natuur als produktiefactor en haar andere functies. Dan zou ook
internationale handel volledig haar welvaartsverhogende rol kunnen spelen.

Richtsnoer voor doelrnatig produceren
Handel is immers het richtsnoer voor doelrnatig produceren en daarom zou vrijhandel juist een bijdrage
kunnen leveren aan het verminderen van de verspilling van onze natuurlijke hulpbronnen. De traditionele les dat handelsbelemmering altijd een ‘second
best’ instrument is om een economisch doel te beha-

len lijkt ook in dit geval opgang te doen. Een eerste
aanwijzing (maar niet meer dan een aanwijzing) is
dat in de Oosteuropese centraal-geleide economieen, die een beleid van voorgeschreven prijzen
en relatieve autarkic hebben gevolgd, sprake is van
bijzonder ondoelmatige produktie en ernstige milieuvervuiling. Uit figuur 1 blijkt dat Oost-Europa
een kwart meer SOz per hoofd uitstootte dan de
OESO-landen terwijl de handel en het bbp per
hoofd slechts op een kwart van die in het Westen lagen. Men kan zich natuurlijk afvragen hoe het precieze causale verband ligt, maar het is een feit dat
het milieu in Oost-Europa sterk verwaarloosd is.

Het lijkt onrealistisch om hoge verwachtingen te
koesteren van de bijdrage van handelsbelemmeringen aan de oplossing van het milieuprobleem. Howarth e.a. berekenen dat de invoering van een tarief
van 100% op olie slechts een geringe invloed heeft
6. P. Nijkamp en H. Verbruggen (red.), Het Nederlandse milieu in de Europese ruimte, Leiden, 1990.
7. K.T. Parker, Global modelling: the techniques, the history and the way ahead, in: C. Betton en R.M. O’Keefe (red.),
Recent developments in OR, 1986, biz. 91-94.
8. G.H. Kats, Slowing global warming and sustaining development. The promise of energy efficiency, Energy Policy,
jg. XVIII, januari/februari 1990, biz. 25-37.
9. J.C. Burgess, The contribution of efficient energy pricing
to reducing carbon dioxide emissions, Energy Policy, jg.
XVIII, juni 1990, biz. 449-455.

tuurlijke hulpbronnen uitsluitend wordt bepaald
door de rentevoet en biologische en technische parameters. Slechts de snelheid waarmee tropisch
woud wordt gekapt kan onder bepaalde voorwaarden door kartelvorming worden bei’nvloed. Met kartel- of monopolievorming wordt dus tijd gekocht
(de stroomgrootheden nemen af), maar wordt niet
bijgedragen aan een uiteindelijke oplossing van het
milieuprobleem, aangezien de voorraadgrootheden

1 OO

20

Oost

West.

75

5O

I
c
u

1
rt

£

in het lange-termijnevenwicht niet door de markt-

25

5

.2

o

bbp

handel

SO2-emissie

vorm kunnen worden bei’nvloed.
Het is geen uitgemaakte zaak dat verschillen in relatieve prijzen, die ontstaan als producenten in het
ene land wel met milieukosten rekening moeten

houden en in een ander land niet, tot grote nadelen
Figuur. Globa- op de concentratie aan broeikasgassen in de atmote vergettjking sfeer: in het jaar 2060 zouden de emissies in hun

van bbp, bandel en milieu-

gunstigste scenario ten opzichte van het basis-scenario gehalveerd kunnen zijn, maar de concentratie
vervuiling van
zou slechts vijftien procent lager liggen dan in het
Oost en West,
basisscenario en nog steeds een kwart boven het niper capita
veau van 198510. Dat betekent onder andere dat
voor een effectieve vermindering van het energiegebruik zeer hoge tarieven nodig zouden zijn. Ook
Jepma en Blom vinden op de lange termijn slechts
een zeer geringe invloed van substantiele EG- of
OESO-invoerquota voor tropisch hardhout op de activiteiten in de tropische bosbouwsector . De erva-

ringen tot nu toe wijzen er op dat handelsbelemmering in bepaalde gevallen contraproduktief kan zijn,
bij voorbeeld doordat de economische waarde van
de te beschermen natuurelementen door de handelsbelemmering daalt. Daardoor kan het in stand houden van de desbetreffende functie van de natuur
economisch minder aantrekkelijk worden12.
Prijsverschillen die transactiekosten overtreffen vormen de directe aanleiding voor het ontstaan van
(mogelijkheden tot) handel. Bij afwezigheid van
marktmacht ontstaan deze prijsverschillen door verschillen in factorbeschikbaarheid en -kwaliteit. Handel leidt dan via verschillende wegen tot welvaartsverhoging. Door internationale handel kan een
hogere consumptie en mondiale produktie worden
gerealiseerd bij een zelfde beslag op de produktiefactoren. Dat kan een uitweg bieden aan het dilemma dat economische groei ten koste kan gaan van
het milieu. Dit punt wordt bij voorbeeld door Folmer gemist wanneer hij stelt dat de additionele
groei van produktie en consumptie, die door de voltooiing van de interne markt mogelijk wordt, gepaard zal gaan met een toenemend gebruik van de
natuurlijke hulpbronnen en een toename van de diverse vormen van verontreiniging . Indien groei
echter een gevolg is van een doelmatiger gebruik
van gegeven inzetten zijn de milieukosten van de interne markt nihil.
Men zou kunnen tegenwerpen dat winstmaximerende monopolies of kartels per definitie minder produceren dan producenten die opereren in een markt
die wordt gekenmerkt door volledig vrije mededinging. Marktmacht zou dus juist goed voor het milieu
kunnen zijn en dit is waarschijnlijk de reden waarom milieu-activisten de vrije markt bevechten. Rauscher1 toont echter voor de markt voor tropisch
hardhout aan dat de evenwichtsoplossing voor uitvoer, produktie en de omvang van de voorraad na-

126

leiden. Een strikter milieubeleid kan de concurrentiepositie van een land zelfs structured verbeteren,

want tijdig inspelen door het bedrijfsleven op te verwachten milieu-wetgeving (bij voorbeeld van de
EG) kan een comparatief voordeel scheppen indien
dezelfde verplichte wetgeving nog niet door de andere handelspartners is doorgevoerd15. Nederland is
bij voorbeeld marktleider in waterzuiveringsapparatuur en bodemreinigingstechnieken. Op de markt
voor milieu-apparatuur, die met circa tien procent
per jaar groeit, gaat inmiddels een a twee miljard

gulden om1 . In de snel groeiende markten voor
groene substituten kunnen vraag en aanbod elkaar
versterken en het onderzoek naar en de ontwikkeling van alternatieve produkten stimuleren. Schaalvoordelen kunnen er dan toe bijdragen dat de relatieve prijzen van de nieuwe groene produkten niet
per definitie hoger liggen dan die van milieuvervuilende produkten. Er lijken, met andere woorden,
mogelijkheden te bestaan voor een op milieukennis
en milieutechnologie gebaseerd strategisch handelsbeleid.
De theoretische analyse wordt ook ondersteund (althans niet verworpen) door de negatieve statistische
samenhang tussen enerzijds de uitstoot per hoofd
van stikstof (NOx), kooldioxide (COz) en zwaveldioxide (SOz) en anderzijds de handel per hoofd. In
label 1 zijn de resultaten weergegeven van een
dwarsdoorsnedeonderzoek dat gebaseerd is op samengevoegde gegevens voor 1980 en 1985 van 21
OESO-landen. Indien gecorrigeerd wordt voor de invloed van een aantal voor de hand liggende facto10. D. Howarth, P. Nikitopoulos en G. Yohe, On the ability
of carbon taxes to fend off greenhouse warming, OPEC Review, jg. XIV, 1990, biz. 95-105.
11. CJ. Jepma en M. Blom, Global trends in tropical forest
degradation: the Indonesian case, IDE discussienota 9020,
Groningen, oktober 1990.
12. Zie bij voorbeeld H. Donkers en H. Nusink, Zwart
ivoor: Zimbabwe door internationa.il verbod op ivoorhandel gestraft voor goed natuurbehcci, NRC, 10 juli 1990; E.
Dohlman, The trade effects of environmental regulation,
OESO Economic Observer, nr. 162, 1990, biz. 28-32.
13. H. Folmer, De gevolgen voor het milieu van de voltooiing van de interne Europese markt, in: Nijkamp en Verbruggen, op.cit., 1990, biz. 137.
14. M. Rauscher, Can cartelization solve the problem of tropical deforestation?, Weltwirtschaftliches Archiv, 1990, biz.
378-387.
15. G.C. Molenkamp, Het milieu is een uitdaging, Controllers Magazine, mei/juni 1990, nr. 4/5, biz. 8-11.
16. Ministerie van Economische Zaken, Economie met open
grenzen, Den Haag, 1990, biz. 121.

ren, zoals de bevolkingsomvang, het bbp en de beschikbaarheid van natuurelementen blijkt dat een
toename van de handel per hoofd met een procent
gemiddeld tot een daling van de emissies in kilo’s
per hoofd met 0,1 tot 0,3 procent leidt.

De pretentie van dit empirische onderzoek gaat niet
ver. De herleide-vormvergelijking is immers niet gebaseerd op een theoretisch model, maar als het
ware gepostuleerd op basis van het gezonde verstand . Het wat minder goede statistische resultaat
voor kooldioxide (de coefficienten hebben wel het
goede teken, maar zijn niet significant) kan het gevolg zijn van het feit dat toenemende mobiliteit de
gunstige invloed van internationale handel op het
milieu tegenwerkt. Meer handel betekent meer transport en dat is een belangrijke bron van kooldioxide.

Vrijhandel als oplossing

Te verklaren
variabele
Aantal waarnemingen
Handel per hoofd
Bbp per hoofd
Opp. per hoofd

Dummy 1985
Constante term

NOx-emissie
per hoofd

COa-emissie

per hoofd

39
-Q,10f

{-1,84}
0,66a
v’C^lsJ ”•’•
4,95a
‘ Q,27) :’ ;
-0,62C
(1,67)
-1,25C
(-1,68)
0,71

fl

SOz-emissie
per hoofd

42
-0,06
(-1,30)
0,38a
(5,98)
5,76
(0,49)
-0,39
(-1,45)
-0,08
(-0,17)

(-1,94)
0,66a
(2,70)
9,24b
(2,03)
-2,00C
(-1,90)
2,13
(1,18)

0,56

0,33

42
-0,33C

(t-waarden tussen haakjes)

Zoals gezegd gaat het hier nog maar om aanwijzingen en is nader onderzoek zeker gewenst. Een statis-

a. Significant bij een 99% betrouwbaarheidsinterval.

tisch verband is immers nog geen causaal verband

Bron: BEB/SAAB.

en een theoretisch model hoeft de werkelijkheid
niet adequaat te beschrijven. Maar deze aanwijzingen dat handel in het algemeen mogelijk gunstige
effecten kan hebben voor het milieu doordat de (milieu) doelmatigheid wordt bevorderd alsook de lessen van de traditionele handelstheorie nopen bepaald wel tot nadenken over de wenselijkheid van
het gebruik van handelsbelemmeringen in het mi-

lieubeleid. Dit kan een belangrijke inspiratiebron
zijn voor het zoeken naar een oplossing waarin vrijhandel en milieubeleid met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht.
Een optie is om te trachten de milieugevolgen in de

markt te brengen. Daarmee zijn het niet langer externe effecten. Een interessant voorstel behelst het
invoeren van zogenaamde verhandelbare emissierechten . Een idee dat zeer geschikt voor internationale toepassing zou kunnen zijn. Indien de emissierechten in eerste instantie worden uitgedeeld, bij
voorbeeld naar rato van de thans bij vergunning toegestane emissies, stijgt bovendien de collectieve- lastendruk niet. Milieudoelmatigheid leidt voor een in-

dividueel bedrijf dan tot een geringer beslag op de
emissieruimte dat te gelde kan worden gemaakt en
zo als financiele prikkel tot milieuvriendelijke innovatie kan dienen.
Aangezien milieuverontreiniging niet bij de grenzen
ophoudt is een internationale aanpak vereist, waarbij
emissiequota per land naar analogic van de visvangstquota onderwerp van onderhandeling zouden moe-

b. Significant bij een 95% betrouwbaarheidsinterval.
c. Significant bij een 90% betrouwbaarheidsinterval.

Tot slot

Tabel 1. Klein

Handelsbelemmering lijkt in het algemeen geen op- ste-kwadratentimaal antwoord. Met het beperken van handel zul- schatting van

len de positieve economische effecten van een vrij een dwarsdoorsnede-ongoederen- en dienstenverkeer worden ondergraven derzoek naar
en wordt niet direct bijgedragen aan beeindiging

21 OESO-lan-

van milieu-onvriendelijke produktie. Zo kan de mi-

den in 1980 en
1985 (samengevoegde gegesumptie van niet-verhandelde goederen bij voorbeeld niet worden teruggedrongen. Ten einde een vens, prijzen
begin te maken met het aanpakken van de verstorin- in dollars van
1980, emissies
gen in het produktieproces en consumptiegedrag
in kg)

lieuvervuiling die optreedt bij produktie en con-

moet voor de beste oplossing zo dicht mogelijk bij
deze factoren worden geopereerd. Handelsbelemmering kan op z’n hoogst slechts een op een na beste oplossing bieden.
Ten slotte zullen consumenten, bij hun keuze tussen duurdere en minder milieubelastende produkten enerzijds en substitueerbare meer vervuilende
produkten anderzijds, steeds meer bereid moeten
zijn om voor het eerste te kiezen. Informatie aan de
consumenten is en blijft dan ook een cruciale zaak.
Zolang er vraag bestaat naar milieuvervuilende produkten zal het aanbod daarvan immers eveneens
aanwezig blijven.
Wim Noe
Peter van Bergeijk

ten vormen. Overigens zullen internationale coordinatie en cooperatie in het geval van bij voorbeeld
COz-emissiequota niet eenvoudig zijn aangezien er

zeer veel actoren optreden, de vereiste aanpassingen
onevenredig kunnen zijn verdeeld en er sprake is van
strategische voordelen omdat het milieu een collectief goed is zodat men kan profiteren van de milieuinspanningen van andere landen19. De speltheorie
leert dat het in zo’n geval niet eenvoudig zal zijn om
een door samenwerking gekenmerkt evenwicht te bereiken. Het kan daarom van belang zijn om de onderhandelingen in te gaan met ‘te grote’ emissie-quota,
die in de loop van de tijd pas echt gaan bijten. Ook
kan men emissierechten na verloop van tijd gedeeltelijk laten vervallen waardoor daadwerkelijke reducties van de emissies optreden.

ESB 30-1-1991

17. Zie bij voorbeeld J.B. Opschoor, Ecologisch duurzame
ontwikkeling: een theoretisch idee en een weerbarstige
praktijk, in: Nijkamp en Verbruggen, op.cit., 1990, biz. 8 en
de door hem op biz. 30-31 besproken onderzoeken van Janicke en Von Weizacker.
18. A. Nentjens, Economische instrumenten in het milieubeleid: financierings- of sturingsmiddel, in: Nijkamp en Verbruggen, op.cit., 1990, biz. 159-164.
19- Zie ten aanzien van deze punten bij voorbeeld Ho-

warth et al., op. cit.; K.G. Maler, The acid rain game, in: H.
Folmer en E. van leriand (red.), Valuation methods and policy making in environmental economics, 1989, biz. 231250; E.B. Barbier en D.W. Pearce, Thinking economically
about climate change, Energy Policy, jg. XVIII, januari/februari 1990, biz. 11-18.

127

Auteurs