Ga direct naar de content

Vernieuwing en samenwerking op de vermogensmarkt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 22 1995

inanciele instellingen

Vernieuwing en samenwerking
op de vermogensmarkt
De markt voor vermogensbeheer is tot nu sterk door regels gesegmenteerd. Verruiming van de regels en veranderingen in de markt zullen
leiden tot een integrate benadering van de financiele dienstverlening.
Nederland is een vermogend land.
Het totale aan personen toe te rekenen financiele vermogen in Nederland bedraagt zo’n/ 1.300 mrd1. Dit is
de som van vrije financiele middelen
en voor de oude dag vastgelegd kapitaal. Daarnaast zit naar schatting netto
nog ruim/ 300 mrd vermogen in eigen woningen opgeslagen. Bij elkaar
/ 1.600 mrd aan vermogen dat tot de
activa van huishoudens gerekend kan
worden. Per huishouden, dus per
potentiele klant van de aanbieders
van diensten op de vermogensmarkt,
gaat het gemiddeld om zo’n kleine
/ 250.000.
Van het totale huishoudvermogen
wordt ongeveer/ 500 mrd beheerd
door pensioenfondsen, door verzekeraars globaal / 300 mrd. Inclusief particulier effectenbezit loopt via banken
en beleggingsinstellingen zo’n/ 500
mrd. De netto eigen woning-portefeuille van/ 300 mrd wordt in feite
door de huishoudens zelf beheerd.

Regels verdelen de markt
Wettelijk bepaalde spelregels spelen
een belangrijke rol voor klanten en
aanbieders van diensten. Deze spelregels hangen nauw samen met de
vrijheid van de bestemming van het
opgebouwde vermogen en de mate
van solidariteit. Zo is deelname aan
pensioenfondsen voor werknemers
verplicht. Bij beleggen via verplichte
collectieve pensioencontracten ligt in
de vorm van een afgesproken uitkering de bestemming van het vermogen vast. De mate van solidariteit binnen en tussen generaties is hoog. Bij
deze vorm van beleggen is sprake
van een vrij dwingend kader, maar
daar staat tegenover dat het wel veel
zekerheid biedt.
Daarnaast bieden verzekeraars
produkten met een gunstige fiscale
behandeling. Het beleggen in individueel afgesloten spaarverzekeringen

en levensverzekeringsprodukten biedt
voor de klant een mix van handelingsvrijheid en zekerheid.
Banken en beleggingsinstellingen,
ten slotte, kennen behoudens de rente- en dividendvrijstelling deze voordelen niet. Het individueel via banken
en beleggingsinstellingen sparen en
beleggen geeft veel handelingsvrijheid, maar door het ontbreken van
solidariteit minder zekerheid.
Deze typeringen gelden binnen de
huidige wettelijke spelregels. Deze
regels kunnen evenwel bij veranderende opvattingen gemakkelijk gewijzigd
worden. Hierin schuilen uiteenlopende kansen en bedreigingen voor de
diverse vermogensbeheerders.

Verruiming van regels
Ondernemingspensioenfondsen
pleiten voor een ruimhartiger dispensatiebeleid waardoor individuele ondernemingen gemakkelijker uit een
bedrijfstakpensioenfonds kunnen
treden. Deze positiebepaling is voor
hen riskant omdat dan ook de verplichte deelneming van een werknemer aan een ondernemingspensioenfonds ter discussie kan komen te
staan. Het compromis dat uit de discussie tussen de verschillende partijen
is voortgekomen is dat de verplichte
deelname aan bedrijfstakpensioenfondsen blijft bestaan, maar dat een
onderneming uit een ‘slecht’ presterend bedrijfstakpensioenfonds mag
uittreden .
Een dergelijke stap zal overigens
nog heel wat voeten in de aarde hebben. Bij het meten en vergelijken van
deze prestaties spelen factoren als
service, administratiekosten en beleggingsperformance een rol. Het objectief waarderen van elk van deze variabelen is al zeer complex, laat staan
het gezamelijk samenvatten in een
prestatiemaatstaf. Het risico is groot
dat men door definitie- en begripsver-

schillen “appels met peren gaat vergelijken”. Daarnaast speelt ook nog een
rol dat verschillen in uitkomst heel
legitiem kunnen zijn. Zo zal bij een
vergrijsd deelnemersbestand in een
asset-liability benadering de beleggingsmix en daarmee beleggingsperformance anders zijn dan bij een
relatief jong deelnemersbestand.
Een ander voorbeeld van verandering
van spelregels betreft de recente aanbevelingen van de commissie-Witteveen3. Deze commissie beveelt aan
om het voor pensioenfondsen mogelijk te maken om individueel op maat
gesneden pensioenprodukten, zoals
een pensioenleeftijd naar keuze tussen 55 en 70 jaar, aan te bieden. Dit
betekent een verruiming van het
speelveld voor pensioenfondsen,
omdat zij nu produkten aan hun deelnemers mogen aanbieden die zij eerst
niet mochten aanbieden. Vanuit strategisch oogpunt levert deze verruiming
pensioenfondsen zowel kansen als
bedreigingen op.
De pensioenfondsen krijgen de
gelegenheid om met nieuwe op de
individuele behoefte toegesneden
produkten te komen, hetgeen hun
marktpositie versterkt. Tegelijkertijd is
dergelijk individueel maatwerk qua
uitvoering complexer en daardoor
ook duurder en gaat het ten koste van
de collectieve pensioenregeling van
een fonds. Dit kan het traditionele op
lage kosten en solidariteit berustende
karakter van pensioenfondsen, en
daarmee in feite het bestaansrecht van
de fondsen, gaan bedreigen. Aldus
leidt een ogenschijnlijk fraaie verbetering van de spelregels voor pensioenfondsen tot een lastige positiebepaling.
Dit geldt des te meer daar ook nog
een door Zalm en Linschoten geentameerde discussie te wachten staat
over meer marktwerking op het terrein van de verplichte aanvullende
pensioenen.

1. De genoemde bedragen zijn, deels via
extrapolatie, gebaseerd op diverse CBSgegevens.
2. Stichting van de Arbeid, Adviezen over
afbakening werkterrein van pensioenfondsen en verzekeraars en over verbetering
marktwerking, juni 1995.
3. Rapport van de werkgroep fiscale
behandeling pensioenen, Ministerie van
Financien, 1995.

Van produkt- naar klantgericht
Naast de invloed van de regels zijn er
meer autonome factoren die tot marktveranderingen leiden. Zo vindt er
langzaam maar zeker op de vermogensmarkt onder druk van de toenemende belangen en concurrentie een
omslag plaats van produkt- naar klantgerichtheid. Pensioenfondsen verbeteren hun informatieverstrekking aan de
klant, banken en beleggingsinstellingen komen met ook buiten kantooruren bereikbare telefonische adviesdiensten, en verzekeraars bieden
meer flexibiliteit met produkten als
de ‘universal life’-verzekering.
Het zich eigen maken van een
denken en doen waarin de klant echt
centraal staat is echter een moeilijk
proces. Een op ontwikkelingen anticiperende instelling en daarop geente
produktontwikkeling is nog geen gemeengoed. Hierdoor blijven mogelijkheden onbenut. Enkele voorbeelden.
Pensioenfondsen zouden met extra
service, zoals in de Angelsaksische
landen, beduidend meer aan klantenbinding kunnen – en straks wellicht
ook moeten — doen. Een goede zaak
voor dit marktsegment in het geval de
verplichte deelname steeds meer op
de helling komt te staan.
Verzekeraars zouden zich meer kunnen richten op produkten die hun bestaansrecht niet exclusief danken aan
een fiscaal bevoorrechte behandeling.
Een bijkomend motief hiervoor is dat
het in EG-verband niet ondenkbaar is
dat het relatieve voordeel hiervan
t.o.v. zelf sparen en beleggen minder
wordt. Banken en beleggingsinstellingen zouden hun klanten meer leeftijdafhankelijk van dienst kunnen zijn,
zoals door vermogensopbouw en
-afbouwplannen.
Op de achtergrond speelt een rol
dat de klant onder invloed van ontwikkelingen als meer markt, deregulering en een hoger opleidingsniveau
qua financiele diensten rationeler en
veeleisender aan het worden is. In de
Verenigde Staten zijn begrippen als
persoonlijke financiele planning en allfinance benadering gemeengoed. De
daadwerkelijke praktische invulling
van deze begrippen hier is nog rudimentair en biedt volop kansen.

Collectieve regeling bijstellen
De kracht van collectieve regelingen
ligt in de toegankelijkheid, lage kosten en solidariteit. Het ligt daarorn in

ESB 13-12-1995

de rede om hier een ruime plaats
voor in te blijven inruimen. Maar

Het volgende voorbeeld illustreert
het belang van de persoonlijke situa-

tevens ligt het gezien onmiskenbare

tie in een ge’integreerde financiele

economische en maatschappelijke tendensen als meer marktwerking, individualisering en flexibilisering voor de

benadering. Het maakt voor de financiele planning nogal wat uit of men
bij pensionering in een huurwoning
woont of in een eigen woning. In een
ge’integreerde financiele benadering is
het voor de hand liggend om dit gegeven mee te nemen. De totale financiele en eventuele onroerend goed-activa van het huishouden worden bij de
financiele planning betrokken. Voor
de betrokken partijen kunnen door samenwerking (verdere) kosten- en syn-

hand om het huidige ambitieniveau

van via collectieve regelingen afgedwongen vermogensopbouw naar
beneden bij te stellen. Daarnaast ligt
het voor de hand om de verschillende
merites van de solidariteit in collectieve regelingen nog eens scherp te
bekijken. In de eindloonregelingen
vindt bij voorbeeld een vermogens-

overdracht van de lagere naar de
hogere inkomensgroepen plaats.

Pen-insurance-banking?
Qua marktorganisatie lijkt binnen en
tussen het banken- en verzekeringssegment de concentratietendens ongeveer de grenzen te hebben bereikt.

Bancassurance waarbij bank- en verzekeringsprodukten aan een loket
worden aangeboden, is een bekende
uitdrukking geworden. Uit het oogpunt van concurrentie en scherp houden van partijen is een te grote concentratie ook onwenselijk. De laatste
ontwikkeling is samenwerking tussen
een verzekeraar en een pensioen-

fonds, met een gemeenschappelijke
bankmoeder, ten behoeve van derden . Met als streven een klantgerichte all-service financiele benadering
kunnen aanvullend strategische allianties met het derde marktsegment,
pensioenfondsen, een duidelijke
meerwaarde gaan bieden. Een samenwerkingsverband tussen bank en/of
beleggingsinstelling, verzekeraar en
pensioenfonds kan namelijk bij uitstek voor de klant totale financiele
service bieden.
Op deze wijze kan op een integrate
en daardoor optimale wijze een afwe-

ging worden gemaakt tussen de gewenste mate van solidariteit en zekerheid, en individuele financiele
handelingsvrijheid. Uiteraard kan het
concrete resultaat van deze afweging •
afhankelijk van de specifieke uitgangssituatie en wensen verschillen. Zo
maakt het een wezenlijk verschil uit
of het om een bedrijfspensioenfonds
van grote omvang gaat of om een
ondernemingspensioenfonds met een
klein aantal deelnemers. Los hiervan
kunnen evenwel toch een aantal algemene uitgangspunten geformuleerd
worden.

ergievoordelen optreden. Dergelijke

tripartiete samenwerkingsvormen kunnen verschillende vormen aannemen,
varierend van het louter maken van
afspraken tot holdingachtige structuren. Met de wensen van de klant als
uitgangspunt dienen er strategische
keuzes gemaakt te worden: bij voorbeeld om wel of niet samen te werken met andere partijen.
Hierbij dient bedacht te worden dat
de verschillende partijen op de vermo-

gensmarkt op veel punten al nauw samenwerken. Want tussen verschillende banken en verzekeraars vindt zoals
aangegeven via financiele conglomeraten al samenwerking plaats. Ook tussen pensioenfondsen en verzekeraars
wordt vaak nauw samengewerkt. Zo
is bijna de helft van de ondernemings-

pensioenfondsen volledig herverzekerd bij een verzekeraar . Verder maken pensioenfondsen gebruik van de
financiele expertise van banken en beleggingsinstellingen. Op uiteenlopende wijzen zijn de partijen dus al met
elkaar verbonden, maar voornamelijk
produktgericht. Door nieuwe informatie- en communicatietechnieken komt
echter ook een ge’integreerde service
aan de klant binnen handbereik. Zal
dus in 2000 pen-insurance-banking
een ingeburgerd begrip zijn? De tijd
zal het leren, maar voor een optimale
financiele dienstverlening aan de
klant lijkt het in elk geval een goede
zaak.
Carel Petersen
De auteur is zelfstandig economisch en
financieel consultant (Petersen-Consult).

4. Dit betreft het Rabobank-pensioenfonds en de verzekeringsmaatschappij
Interpolis.
5. Niet financiele gegevens pensioenfond-

sen, Verzekeringskamer, 1995.

Auteur

Categorieën