mening
Verkiezingsprogramma’s
beter doorrekenen
P
olitieke partijen hebben de deur bij het CPB de laatste
tijd weer plat gelopen om hun verkiezingsprogramma’s toe te lichten en nader te specificeren, opdat het
planbureau deze kan doorrekenen op hun economische
effecten. De resultaten verschijnen op 26 oktober aanstaande.
Het CPB heeft dergelijke berekeningen vijf keer eerder uitgevoerd (1986, 1989, 1994, 1998, 2002). Het aantal politieke
partijen dat hieraan meedoet, is toegenomen van drie in 1986
(PvdA, CDA en VVD) tot een achttal in 2002 (PvdA, VVD, CDA,
D66, GroenLinks, ChristenUnie, SP en SGP). Tegelijkertijd is het
een publiek geheim dat de meeste partijen zich slechts met de
grootst mogelijke tegenzin naar de Van Stolkweg in Den Haag
begeven. Het is immers geen pretje je in het CPB-keurslijf te
laten persen. Of om van het CPB te horen dat een ingeboekte
bezuiniging volstrekt onrealistisch is. Of om je plannen te moeten
specificeren, waar je ze liever enigszins in het vage had gehouden. Toch is het als politieke partij maar beter door de zure appel
heen te bijten en er gewoon aan mee te doen. De andere partijen
doen het immers ook en je kunt daarbij niet achterblijven.
Maar wat betekent het voor de democratie? Helpt het de burger
bij het maken van een verantwoorde keuze in het stemhokje? De
verkiezingen van 22 januari 2003 hebben in ieder geval laten
zien dat het alternatief niet erg aanlokkelijk is. Nadat het kabinet
Balkenende-I was gevallen, waren de drie maanden tot de verkiezingen te kort voor doorrekening van de nieuwe partijvoornemens.
Dit leidde tot een Babylonische spraakverwarring tussen politieke
partijen. Partijen begonnen elkaar openlijk aan te vallen op de
gehanteerde cijfers. Zo kwam op 6 januari 2003 het bericht naar
buiten dat VVD en CDA zichzelf rijk zouden rekenen met door
hen voorgestelde bezuinigingen op de lonen van werknemers in
de collectieve sector en de uitkeringen. Deze zouden volgens
VVD en CDA ruim vier miljard euro opleveren. Met de belastingderving die hiervan een rechtstreeks gevolg is, hadden zij echter
geen rekening gehouden. De werkelijke bezuiniging zou daardoor
grofweg vijftig procent lager liggen. Indien de loonmatiging, zoals
werd gehoopt, ook in de marktsector zou worden gevolgd, zou
van de bruto bezuiniging zelf nog slechts een half miljard overblijven. Dus kon PvdA-leider Bos VVD en CDA op de ‘hardheid’
van hun cijfers kritiseren. Op zijn beurt beschuldigde VVD-minister Hoogervorst de PvdA van goochelen met cijfers: “Hoe kan het
zijn dat wij 7,8 miljard bezuinigen om het begrotingstekort weg
te werken en de PvdA dat doet met 3,5 miljard euro? Dit is geen
economie, maar magie.†Het achterliggende verwijt aan de PvdA
was dat deze partij volgens Hoogervorst zou uitgaan van een te
hoge economische groei.
Vier dagen voor de verkiezingen lekte vervolgens een vertrouwelijke ambtelijke notitie uit waaruit bleek dat zowel CDA als VVD
als PvdA de cijfers te rooskleurig voorstelden. Elk van de partijen
beloofde in 2007 een begrotingsoverschot te realiseren. De
partijen zouden in werkelijkheid uitkomen op tekorten van 0,2
procent (VVD), 0,3 procent (CDA) en 0,8 procent (PvdA) van het
bruto binnenlands product. In de notitie werden vraagtekens geplaatst bij het realiteitsgehalte van verschillende bezuinigingen.
540
ESB 20
oktober 2006
Zo wilde het CDA 1,3 miljard euro besparen op ‘Haagse bureaucratie’, hetgeen zou betekenen dat er 28.000 van de 120.000
ambtenaren zouden moeten verdwijnen. Bovendien had de partij
geen rekening gehouden met de uitkeringen waarop deze ontslagen ambtenaren recht zouden krijgen.
Toch maar beter doorrekenen dus. Overigens in de dubbele
betekenis, want er blijft best nog wat te wensen als het gaat
om de kwaliteit van de berekeningen. Ik heb er eerder al eens
op gewezen dat de doorrekeningen verkeerde keuzes in de kaart
kunnen spelen zolang het planbureau zich eenzijdig blijft concentreren op de budgettaire en bestedingseffecten van investeringen
in de toekomst, onder verwaarlozing van de programma-effecten
van dergelijke uitgaven (Mulder, 2004). Denk aan investeringen
in de fysieke infrastructuur. Daarvoor maakt het in de berekeningen niet uit of bijvoorbeeld een gerichte verbetering van het
hoofdwegennet wordt voorgestaan of dat, bij wijze van spreken,
voor hetzelfde bedrag Schiermonnikoog wordt geasfalteerd. De
beperking tot budgettaire en bestedingseffecten houdt tevens in
dat gerichte investeringen in de infrastructuur hetzelfde effect
sorteren als een even grote consumptieve uitgave. Dit laatste kan
zelfs in de presentatie van de cijfers positiever ogen indien hiermee tevens een koopkrachtverbetering van gezinnen gemoeid is.
Dit knelt des te meer indien bepaalde investeringen hoogst
noodzakelijk zijn, maar mogelijkerwijs (deels) achterwege blijven
omdat de gunstige (langeretermijn)effecten in de berekeningen
niet worden onderkend. Daarbij valt met name te denken aan
investeringen in kennis en innovatie. Dat het CPB onlangs bekend heeft gemaakt juist aan deze investeringen in de lopende
doorrekening extra aandacht te gaan besteden, is dus uitstekend
nieuws (CPB, 2006). Zowel voor de democratie als voor de toekomst van ons land.
Literatuur
CPB (2006) Verkiezingsprogramma’s onder de loep. CPB Nieuwsbrief, september.
Den Haag: Centraal Planbureau, 12.
Mulder, R.J. (2004) Democratie en economie: over de doorrekening van
verkiezingsprogramma’s. In: P.L. Meurs & M. Sie Dhian Ho (red.) (2004)
Democraat met beleid. Liber amicorum ter gelegenheid van het afscheid van Michiel
Scheltema als voorzitter van de WRR. Den Haag: Wetenschappellijke Raad voor het
Regeringsbeleid, 97-108.
Rob Mulder
Directeur WRR