Vakbonden graven hun eigen graf
Aute ur(s ):
Jaime ter Linden (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4444, pagina 479, 15 oktober 2004 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
De ‘hete herfst’ is begonnen. De jongste actie van de vakbonden was de staking in het openbaar vervoer van afgelopen donderdag. In
hun verzet tegen de kabinetsplannen doen de bonden het graag voorkomen dat zij de belangen van alle werknemers behartigen. Heel
Nederland verdient immers beter. De vakbonden hinken echter op twee gedachten. Enerzijds pretenderen zij het algemeen belang te
behartigen, althans het belang van alle (potentiële) werknemers. Anderzijds kampen ze met een vergrijsde achterban, waardoor de prikkel
groot is om vooral belangen van oudere werknemers te behartigen. Het eerste wordt met de mond beleden, terwijl het laatste feitelijk
gebeurt. De inzet in het huidige sociale conflict ten aanzien van bijvoorbeeld vut en prepensioen betreft vooral de belangen van oudere
werknemers. Deze deels omslaggefinancierde voorzieningen kunnen op de lange termijn niet in stand gehouden worden. Behoud van
deze regelingen of een milder overgangsregime zijn daarom alleen in het belang van degenen die op korte termijn van deze voorzieningen
gebruikmaken.
In een tijd waarin wensen ten aanzien van arbeid steeds meer heterogeen worden, is het moeilijk vol te houden dat de vakbonden een
algemeen werknemersbelang behartigen. Werknemersbelangen zijn niet homogeen. Voorkeuren verschillen tussen sectoren, generaties,
functieniveau en opleidingsniveau – om slechts enkele potentiële segmentatiecriteria te noemen. De bonden hebben de laatste jaren met
de flexibilisering van cao’s, bijvoorbeeld door middel van de cao à la carte, ingespeeld op deze verschillen. Nu het kabinet met
verregaande ingrepen in de sociale zekerheid komt waarmee potentiële tegenstellingen tussen generaties van werknemers worden
blootgelegd, wordt duidelijk dat ook de bonden explicietere keuzes moeten maken. Dat doen zij door het eensgezind vooral op te nemen
voor de oudere werknemers.
Hierdoor dreigt de situatie te ontstaan dat de vakbonden misbruik maken van hun positie als kartel. De vakbonden kunnen gezien
worden als aanbieders van arbeid, waarbij zij een bepalende invloed hebben op de prijsvorming. Hierbij worden de gedragingen
onderling afgestemd. Dit gebeurt door coördinatie tussen overkoepelende bonden, die op hun beurt de aangesloten bonden weer
coördineren. De overheid heeft dit vakbondskartel jarenlang bekrachtigd door cao’s algemeen verbindend te verklaren en het sociaal
overleg als leidraad te nemen voor het sociaal-economische beleid. Het poldermodel bestond bij de gratie van het vakbondskartel.
Nu dreigt dit kartel te gronde te worden gericht. Het kabinet vaart scherp aan de wind met haar ingrijpende sociale beleid. Dit dwingt de
vakbond tot een terugkeer naar de kernactiviteit: belangenbehartiging van haar leden, waarbij pijnlijk duidelijk wordt dat dit voornamelijk
modale mannen van over de veertig zijn. Door deze terugkeer naar de kernactiviteit dreigen er gaten te vallen op de vakbondsmarkt, want
een modale mannelijke veertigplusser heeft nu eenmaal andere preferenties dan bijvoorbeeld een hoogopgeleide jonge vrouw. Het wordt
tijd voor nieuwe vakbonden.
Toetreding op deze markt is echter niet eenvoudig. Toetredingsbarrières zijn hoog omdat schaalvoordelen niet snel zijn te realiseren. Een
machtige vakbond heeft veel leden, maar om veel leden te kunnen werven is macht nodig. Het delicate en langdurige ontstaansproces
van de bestaande vakcentrales is niet eenvoudig te kopiëren. Bovendien is er sprake van een gevangendilemma. Het gezamenlijk
optrekken van vakbonden maakt dat zij – al dan niet binnen de kaders van het poldermodel – veel kunnen bereiken. Als zittende partijen
of toetreders een afwijkende strategie zullen hanteren, zal hun resultaat ten koste gaan van de andere spelers of vice versa. Doordat de
bonden in een dergelijke situatie beter tegen elkaar zijn uit te spelen, blijft het netto resultaat hetzelfde maar neemt het verschil in de
opbrengsten tussen de bonden onderling toe.
Dat laatste laten de bonden op dit moment niet gebeuren. Daarmee kiezen ze er voor om bepaalde groepen werknemers minder goed te
vertegenwoordigen. Door deze gebrekkige representativiteit is het niet meer dan logisch dat de overheid het vakbondskartel ondermijnt
door de algemeen verbindendverklaring (avv) en het sociaal overleg op te schorten. Voor slecht vertegenwoordigde leden en nietvakbondsleden die niet meer profiteren van de algemeen verbindendverklaring neemt hierdoor de prikkel toe om zich te verenigen. De
bonden creëren met de door hen gekozen strategie zodoende hun eigen concurrentie. Als zij de huidige strategie voortzetten, is dit
slechts een kwestie van tijd.
Achter iedere bedreiging schuilt echter een kans. De vakbonden kunnen een vlucht naar voren maken. Zij zouden met een
gecoördineerde maar onderling verschillende strategie alle delen van de werknemersmarkt tevreden moeten proberen te houden. Bij de
jongerenafdelingen van de fnv en het cnv is het bijvoorbeeld angstvallig stil, terwijl de kansen voor het oprapen liggen. Zij zouden – bij
voorkeur onder een aparte identiteit – tegenwicht kunnen bieden aan hun ‘moederbonden’ door de belangen van jongeren uitdrukkelijker
naar voren te brengen. Het biedt een verbreding van de potentiële markt terwijl afbreukrisico’s beperkt zijn. Een dergelijke strategie,
vergelijkbaar met een multibranding strategie, is in het bedrijfsleven al jaar en dag gebruikelijk.
Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )