Uitkeringsfraude
Een eerste verkenning
DR. P.C. VAN DUYNE*
Over uitkeringsfraude wordt veel beweerd, maar concrete gegevens ontbreken vrijwel volledig. In dit
artikel worden enkele eerste resultaten gepresenteerd van een verkennend onderzoek dat bij een
aantal arrondissementsparketten, sociale diensten en districtskantoren van het GAK naar de aard en
omvang van de uitkeringsfraude is ingesteld. Hoewel het onderzoek beslist geen representatief beeld
oplevert van de situatie m.b.t. uitkeringsfraude, kunnen de uitkomsten wel enige indicaties geven van
de verschillende vormen van fraude, de mate waarin de fraude bij bepaalde wetten is geconcentreerd,
de leeftijdsklasse en beroepsgroep van fraudeurs, e.d. Ook kon er een omvang worden vastgesteld
van het bedrag dat gemiddeld met het ten onrechte verlenen van een uitkering gemoeid was. Het
blijkt dat het bedrag aan te veel betaalde uitkeringen aanzienlijk kan oplopen. Daarentegen blijkt dat
in de spaarzame gevallen waarin iets bekend is over terugbetaling. er van het te veel verstrekte bedrag
maar zeer weinig terugkomt.
Inleiding
Naar aanleiding van Kamervragen bij de justitiebegroting
voor 1982 over de aard en de omvang van de ter kennisgekomen
gevallen van f raude in Nederland, werd besloten om deze aan de
politic en/of bijzondere opsporingsambtenaren bekend geworden feiten te registreren. De minister van Justitie verzocht het
Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum
(WODC) een frauderegistratieproject op te zetten. Dit project
werd onderverdeeld in de volgende deelprojecten:
– uitkeringsfraude;
– ondernemersfraude betreffende belastingen en sociale
premies;- belastingfraude, voor zover bekend geworden bij de FIOD;
– en de meer ,,klassieke” fraude zoals flessetrekkerij, oplichting, zwendel en bedrog.
Door organisatorische problemen van uiteenlopende aard
Week het niet mogelijk om de proef op alle gebieden van fraude
tegelijkertijd van start te laten gaan. Op het gebied van de uitkeringsfraude bleken er de minste problemen te liggen, zodat
besloten werd daarmee op 1 maart 1983 een aanvang te maken.
Over dit onderdeel is in de zomer van 1984 een tussenverslag uitgebracht, waarvan enkele bevindingen in dit artikel worden
weergegeven 1).
De ontwikkeling en uirvoering van de proef
Het ontwerpen en vormgeven van het frauderegistratieformulier is geen aangelegenheid van de ,,tekentafel” geweest. Het
eerste kladformulier is met opsporingsambtenaren en officieren
van justitie (OvJ) doorgesproken en verscheidene malen bijgesteld. Daarna is het formulier enige maanden op het parket
Den Haag op zijn bruikbaarheid beproefd (oktober-december
1982). Op grond van de opgedane ervaringen is het formulier bijgesteld, waarna begin 1983 de gemeentelijke sociale dienst Den
Haag er enige maanden mee proefdraaide. Dit leidde weer tot
ESB 19/26-12-1984
enige bijstellingen, waarna het formulier in overleg met de begeleidingscommissie en met de betrokken uitvoeringsorganen definitief werd vastgesteld. Het formulier is dus niet op basis van een
dossieronderzoek is ontwikkeld. Bij het opstellen ervan is zoveel
mogelijk rekening gehouden met de praktijkervaring van de
functionarissen van de uitvoeringsorganen.
Uit het bovenstaande mag overigens niet worden afgeleid dat
de in het formulier gevraagde informatie bij alle uitvoeringsorganen op een even eenvoudige wijze voorhanden is. Hierin blijken de uitvoeringsorganen onderling nogal te verschillen. Informatie over (potentiele) fraudeurs, die door de gemeentelijke sociale diensten Den Haag, Dordrecht of Eindhoven gemakkelijk
te leveren was, was bij andere diensten zoals de sociale dienst
Rotterdam of de districtskantoren van het GAK niet of slechts
met moeite boven tafel te krijgen.
Gelet op het innoverende karakter van deze fase van het registratieproject werd besloten om slechts op een beperkt aantal
diensten proef te draaien. De aan deze proef deelnemende parketten en uitvoeringsorganen waren de volgende:
– arrondissementsparketten: ‘s-Gravenhage; Rotterdam; Dordrecht; ‘s-Hertogenbosch; Arnhem;
– sociale diensten: ‘s-Gravenhage; Rotterdam; Dordrecht;
Eindhoven; Arnhem;
– districtskantoren GAK: ‘s-Gravenhage; Vlaardingen; Dordrecht; Eindhoven; Nijmegen;
– zelfadministrerende bedrijfsvereniging: Sociaal Fonds
Bouwnijverheid.
De uitvoering van het project bleek op de parketten op een uitzondering na op niet te veel moeilijkheden te stuiten. Ook bij de
uitvoeringsorganen verliep de proef over het geheel naar tevredenheid en was men over de gehelelinie bereid om deel te nemen,
* De auteur is verbonden aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum van het Ministerie van Justitie.
1) Over de z.g. FIOD-fraude wordt in de winter van 1985 een tussenverslag uitgebracht.
1239
wat overigens niet wil zeggen dat er zich geen moeilijkheden bij
de uitvoering voordeden. Wat kan het materiaal van het project
ons meedelen over het probleem van de fraude? Vooropgesteld
zij dat het project geen inzicht kan geven in het totale fraudepro-
bleem, b.v. wat precies de aard en de omvang ervan is. Het project is slechts opgezet om te registreren hoeveel vermoedelijke
gevallen van fraude bekend worden en op welke wijze deze worden afgehandeld.
Het feit dat dit registratieproject zich alleen richt op de bekend
geworden gevallen van fraude en geen z.g. ,,dark number” studie is, brengt meteen het volgende probleem met zich, nl. dat van
het functioneren van de verschillende diensten. Door ons te rich-
Tabel 2. Procentuele verdeling van de fraudezaken naar wijzen
van plegen, onderverdeeld naar uitvoeringsorgaan
GSD
Gewoon arbeidscontract
Werkgever(deels) zwart
Koppelbaas
Zelfstandig werkzaam
Economische eenheid
Ander inkomen
Prostitutie
Overig
ten op wat de diensten aan fraude ,,waarnemen” komen we bijkans evenveel te weten over wat wordt waargenomen als over de
Totaal
,,waarnemende” organen: de opsporingsdiensten van de sociale
Onbekendof n.v.t.:
OAK
SFB
Totaal
26
6
5
84
34
10
17
19
6
5
16
9
—
—
_
—
23
51
8
18
—
—
—
—
100
(n = 351)
100
(n = 64)
100
(n = 39)
100
(n = 460)
113
6
1
5
15
14
4
4
14
diensten en bedrijfsverenigingen. Indien alle diensten hetzelfde
zouden ,,waarnemen” en het waargenomene ook op een gelijke
wijze zouden benoemen, zou dit geen probleem zijn. Zo’n gelijkheid is echter niet het geval. Het is een feit van algemene bekendheid dat het fraudebeleid van de verschillende uitvoeringsorganen sterk uiteen kan lopen. Wanneer het fraudeprobleem op de
voorrangslijst van een dienst laag genoteerd staat, dan ligt het
voor de hand dat zo’n dienst niet bijster veel fraude zal vaststel-
gevormd door de fraudeurs die volgens normaal arbeidscontract
len of niet als zodanig zal willen erkennen. Dit is van grote in-
hetgeen bij het SFB slechts in 7% voorkomt. Laatstgenoemde
vloed op de vergelijkbaarheid van het cijfermateriaal afkomstig
van verschillende diensten.
dienst bleek in hoofdzaak zwartwerkers bij koppelbazen en andere malafide ondernemers te hebben afgehandeld. Over deze
Overtreden wetten en wijzen van f rauderen
groepen van fraudeurs een paar korte opmerkingen.
De economische eenheden. Deze groep kan ruwweg worden
gesplitst in twee categorieen. In de eerste plaats de z.g. ,,samen-
In deze paragraaf zal worden ingegaan op de verdeling van de
fraudegevallen naar uitkeringswet en naar de wijze waarop gefraudeerd wordt.
Bij de verdeling naar wet is in de onderstaande tabel in zoverre
een vereenvoudiging aangebracht dat wij bij een opgegeven
combinatie van wetten steeds de eerst opgegeven wet hebben vermeld. Verdere uitsplitsing naar alle mogelijke combinaties zou
slechts een bonte hoeveelheid van kleine groepjes opleveren, die
statistisch betrekkelijk oninteressant zijn.
Tabel 1. Procentuele verdeling van de fraudezaken naar wet van
overtreding, onderverdeeld naar uitvoeringsorgaan
werken; vervolgens de groep van z.g. economische eenheden; en
ten slotte de groep van zelfstandig werkzamen. Bij het OAK
werkt ruim 80% der gesignaleerde fraudeurs eveneens ,,wit”,
trekkers”: mensen die voorafgaande aan de samenwoning ieder
voor zich een inkomen hadden (ten minste een van hen natuur-
lijk op grond van een uitkering) en die na aanvang van de duurzame samenwoning deze gewijzigde economische situatie niet
opgeven. In de tweede plaats de z.g. ,,schijnverlaters”: mensen
die al dan niet buiten de echtelijke staat een duurzame relatie
hebben en tegenover de maatschappelijk werker voorwenden
dat hun deelgenoot deze relatie verbroken heeft, ten gevolge
waarvan zij ,,hulpbehoevend” geworden zijn. In feite heeft de
,,wederhelft” ergens een fictief adres en komt hij (in veel gevallen gaat het om de man die ,,wegloopt”) alleen maar thuis ,,om
de kinderen”. Het is dan begrijpelijk dat hij dan ,,wel eens”
blijft slapen, omdat ,,het zo laat geworden is”. Natuurlijk gaat
het hier slechts om een grove tweedeling die aan de bont gescha-
Totaal
keerde werkelijkheid maar ten dele recht doet.
De ,,vitte” fraudeurs. Met deze schijnbaar innerlijk tegenstrijdige term worden die fraudeurs bedoeld die onder eigen
GSD
OAK
41
11
44
—
—
–
72
ABW
0,3
0,3
0,3
28
44
27
10
18
—
—
—
20
30
18
dienstbetrekking evenwel geen melding bij het uitvoeringsorgaan. Beleidsmatig gaat het hier om een belangwekkende groep,
Totaal
99,9
96
100
100
afdeling Loonbelasting van de inspecties der Directe Belastingen
beschikken immers over zowel de loonkaarten van de werkgevers alsook over de van de GSD’en afkomstige loonkaarten. De
informatie-uitwisseling tussen de belastingdienst en de uitvoe-
WW
zw
WAO(/AWW)
WWV
RWW
(n = 366 )
Onbekend of n.v.t.:
(n=131)
SFB
Uit tabel 2 blijkt dat de bij de GSD’en vastgestelde fraude in
hoofdzaak in drie groepen uiteen valt: de grootste groep wordt
(n = 39)
15
4
13
(n = 536)
37
Wanneer we in tabel 1 allereerst naar de kolom voor de GSD’s
kijken, zien we dat bij de RWW de meeste fraude voorkomt; op
de tweede plaats staat de fraude bij de ABW. De fraude bij de
WWV neemt ongeveer eenvijfde van het bestand voor haar reke-
ning. Ten aanzien van de bedrijfsvereningen zien we een duidelijk verschil tussen het SFB en het OAK. Bij het SFB is WWfraude duidelijk sterker vertegenwoordigd, terwijl bij het OAK
er meer fraudezaken bij de WAO-AAW vast te stellen zijn 2).
Overtredingen van de ZW komen bij beide ongeveer even vaak
voor. Fraudes in het kader van een arbeidsongeschiktheidsuitkering werden door het SFB verhoudingsgewijs weinig afgehandeld (zoals opgemerkt maakte het SFB alleen voor de bewezen
fraudes formulieren op). Bij deze gegevens dient overigens te
worden opgemerkt dat zij afgezet moeten worden tegen het gehele uitkeringsbestand. Helaas bleek alleen de GSD van Eindhoven tot op heden in staat te zijn om zijn uitkeringsbestand op een
aantal variabelen uit te splitsen.
Wanneer wij vervolgens nagaan wat volgens de registratie de
wijzen van frauderen zijn, dan krijgen wij het volgende beeld
(zie tabel 2).
1240
naam ergens officieel in loondienst zijn en waarvoor de werkge-
ver ook premies afdraagt. De fraudeur zelf maakt van deze
en wel vanuit het gezichtspunt van informatie-uitwisseling. De
ringsorganen is echter, zoals door verschillende ambtenaren
werd bevestigd, nog hoofdzakelijk informed. Gelet op het grote
aantal ,,witte fraudeurs” zou gesystematiseerde informatieuitwisseling belangwekkende effecten kunnen sorteren. Hierbij
zij overigens aangetekend dat deze onderhuidse informatiestroom op de registratieformulieren waarschijnlijk zeer onvolledig wordt aangetekend.
De zelfstandig werkzamen. De derde groep fraudeurs zijn de
zelfstandig werkzamen. Evenals bij de schijnverlaters en samentrekkers gaat het hier om een bont gezelschap dat uiteen kan lopen van de marktkoopman die voor een maat ,,eventjes op z’n
kraam past” tot de beunhaas die er naast zijn uitkering niet zel-
den een bloeiend bedrijf er opnahoudt. Vanuit het oogpunt van
,,gei’ntegreerd” fraudebeleid gaat het hier om een boeiende, met
de huidige aanpak zeer moeilijk achterhaalbare groep. Deze
groep kan overigens weer verdeeld worden in bekende en onbekende (zwarte) bijverdieners. De bekende bijverdieners geven
aan de dienst op hoeveel zij per week verdienen. Gelet op de
fraudemogelijkheden in juist deze sector, lijkt de controle op de
opgaven van deze bijverdieners ontoereikend te zijn, terwijl de
nodige gegevensuit wisseling met de belastingdienst en de Economische Controle Dienst (ECD) vanuit de uitvoeringsorganen als
weinig meer dan incidenteel kan worden omschreven. Zo wordt
de Omzetbelasting zelden van de omzet van deze uitkeringsgerechtigden in kennis gesteld, zelfs als is komen vast te staan dat
de omzet en verdiensten groter zijn dan is aangegeven. De af te
dragen omzetbelasting kan center wel als ,,onkosten” worden
opgevoerd. Hoewel de desbetreffende ,,bijverdiener” in feite bij
de Omzetbelasting niet eens is aangemeld. Ook over het vereiste
toezicht op rechtmatige bedrijfsuitoefening lijkt men zich geen
al te hoogdravende verwachtingen te moeten maken: een stelsel
van toezicht op de vereiste papieren en stelselmatige gegevensuit-
niet groter dan het percentage uitkeringsgerechtigden in het totale bestand. Boven de 25/30 jaar kan van een duidelijke oververtegenwoordiging gesproken worden, tot ongeveer 40 jaar, waarna er minder fraudeurs worden geregistreerd dan op grond van
de leeftijdsopbouw in het gehele uitkeringsbestand zou mogen
worden verwacht. De kritieke leeftijd ligt dus niet onder de 25,
zoals tabel 6 lijkt aan te geven, maar tussen ca. 30 jaar tot 40
jaar. Gegevens om dit vermoeden verder te onderbouwen konden helaas door de andere diensten niet worden geleverd.
Over de verdeling naar geslacht laat tabel 4 ons zien dat er voor de hand liggende – verschillen zijn vast te stellen tussen de
GSD’en enerzijds en het GAK en het SFB anderzijds. Bij de twee
wisseling met de ECD lijken niet binnen het maatschappelijk
laatstgenoemde diensten komen vrouwen in dit bestand nauwe-
werkpatroon te liggen. Deze stand van zaken overziende kan niet
worden uitgesloten dat er bij deze groep van bijverdieners vaak
sprake is van gesubsidieerde beunhazerij, zelfs als er geen fraude
gepleegd wordt! Deze uitkeringsgerechtigden kunnen immers
zeer goedkoop werken: zij zijn via hun uitkering tegen ziekte en
ongeval verzekerd, zodat zij deze kosten niet in hun prijzen hoeven te berekenen. Voor de volledig clandestiene bijverdieners
geldt uiteraard hetzelfde, zij het dat de maatschappelijk werker
in deze gevallen uit de aard der zaak geen weet heeft van het
eventuele bijverdienen van zijn klant. Het uiterst incidenceel
verstrekken van de ontdekte verzwegen inkomsten aan de belastingdienst werd reeds eerder vermeld. Helaas is de kennis op
dit gebied van de – aan de medeburger zo vertrouwde – ,,klusjesbaas” nog weinig stelselmatig vergaard. Het verdient dan ook
aanbeveling om dit niet onaanzienlijke gebied wat nauwkeuriger
in kaart te brengen.
Dezwarte werknemers. De zwarte werknemers, al dan niet in
dienst van een koppelbaas, zijn de vierde belangrijke groep van
lijks voor: 3% bij het GAK en 8% bij het SFB, (absoluut: 4 resp.
3 vrouwen). Bij de GSD’en daarentegen bestaat 39% van het
bestand uit vrouwen. Het geringe aantal vrouwen bij het SFB is
verklaarbaar uit het gegeven dat er in de bouw nu eenmaal zeer
weinig vrouwen werkzaam zijn. In hoeverre dit voor de overige,
onder het GAK vallende bedrijfsverenigingen het geval is, is
onbekend.
Tabel 4. Procentuele verdeling van de geregistreerde fraudeurs,
onderverdeeld naar dienst
GSD
Man
Vrouw
Totaal
GAK
SFB
61
39
97
3
92
8
100
(n = 368)
100
(n=125)
100
(n = 39)
Onbekend:
Totaal
72
28
100
(n = 532)
41
fraudeurs. Zoals tabel 3 laat zien, vormen zij te zamen bijna
60% van het SFB-bestand, hetgeen overigens mede bepaald kan
zijn door de organisatie van het opsporingsbeleid van de SFB.
Nu we de geregistreerde gevallen van (vermoedelijke) fraude
enigszins in kaart hebben gebracht, rijst de vraag wie de fraudeurs zijn. Het ligt voor de hand dat een ondubbelzinnig antwoord op zo’n indringende vraag op grond van een registratie als
deze niet gegeven kan worden. Dit registratieproject is immers
gericht op ,,skelet-informatie”. Desondanks kunnen de bevindingen van dit project wel vragen oproepen die aanleiding kunnen zijn voor verdergaand onderzoek.
Wanneer we kijken naar de leeftijdsverdeling van de geregistreerde fraudeurs, dan krijgen we voor de sociale diensten,
SFB en het OAK, het volgende beeld (zie tabel 3).
Het verhoudingsgewijs grote aantal vrouwen bij de GSD’en is
slechts ten dele te verklaren uit het aantal schijnverlatingen en
samentrekkers, nl. 19 % van het bestand. Een andere verklaring
kan het aantal in tabel 8 weergegeven gescheiden uitkeringsgerechtigden bij de GSD’en zijn, nl. 30%.
Tabel 5. Procentuele verdeling van de geregistreerde verdachten
naar burgerlijke stand
Leeftijd
Tabel 3. Procentuele verdeling van de verdachten naar leeftijd,
onderscheiden naar dienst
Gehuwd
Ongehuwd
Gescheiden
Concubinaat
Overig, wo. wed.
Leeftijd
Totaal
GSD
GAK
16-25
26-10
31-35
36-40
26
21
20
15
11
41-50
14
24
4
31
50 en ouder
Totaal
100
(n = 317)
Onbekend:
SFB
Totaal
7
16
12
9
20
24
17
17
18
28
16
g
16
16
10
100
(n = 89)
100
(n = 25)
99
(n = 431)
142
Onbekend:
GSD
30
35
31
GAK
3
1
73
14
12
—
1
100
(n = 352)
(n = 66)
100
SFB
71
21
g
—
—
100
(n = 39)
Totaal
40
31
26
3
1
101
(n = 457)
142
Tabel 5 laat belangwekkende verschillen tussen de GSD’en en
het SFB zien. De verdeling over de drie belangrijkste groepen
(gehuwd, ongehuwd en gescheiden) lopen bij de GSD’en weinig
uiteen. Bij het SFB daarentegen is 72% gehuwd, ruim 20% ongehuwd en slechts 8% (3 personen) gescheiden. Naar een verklaring van deze ongelijke opbouw kan natuurlijk pas worden ge-
zocht, wanneer dit bestand kan worden vergeleken met het geheWat in tabel 3 het eerste opvalt is de ongelijke leeftijdsverdeling tussen de drie onderscheiden diensten. Bij de GSD’en en de
SFB ligt de grootste groep geregistreerde fraudeurs onder de
30-35 jaar, bij het GAK juist boven de 40. Het laatste is waarschijnlijk veroorzaakt door de grote groep WAO/AAW-gerechtigden in het GAK-bestand (zie tabel 4). Overigens dienen deze
gegevens vergeleken te worden met die van het totale uitkeringsbestand. Zo lijkt op het eerste gezicht fraude vooral bij de jongere leeftijdsgroepen voor te komen, voor zover dit de GSD’en be-
le uitkeringsbestand van deze twee diensten. Voorlopig beschikken we slechts over een verdeling naar burgerlijke stand van de
GSD-Eindhoven, waarvan de indeling overigens slechts ten dele
overeenstemt met de onze: gehuwd: 23,4%; ongehuwd: 43%;
gescheiden (w.o. ,,verlaten”): 22%; concubinaat: 2%. Gelet op
de verschillen in herkomst van deze gegevens onthouden we ons
van verdergaande bespiegelingen.
In tabel 6 ten slotte zijn de fraudeurs ingedeeld naar beroeps-
groep. Evenals dit bij de indeling naar herkomst het geval was,
zijn alleen de gegevens van de GSD’en weergegeven.
De grootste groep fraudeurs blijkt zonder beroep te zijn. Het
treft. Vergelijking van dit fraudebestand met de uitkerings-
is mogelijk dat dit mede veroorzaakt wordt door het groot aantal
bestanden van de GSD-Dordrecht en Eindhoven suggereert echter iets anders: beneden de 25-30 jaar is het percentage fraudeurs
vrouwen zonder beroep die wegens schijnverlating of samentrekking in dit bestand voor komen. Nadere uitsplitsingen dienen
ESB 19/26-12-1984
1241
Tabel 6. Beroepsopbouw der geregistreerde fraudeurs bij de
GSD’en
Aantal
In procenten
Geen beroep
Handarbeider
Geschoold arbeider
Zelfstandigen
Administratief en HBO
99
51
78
21
24
33
17
26
Overig
31
304
100
Tabel 7. Gemiddelde onterechte uitkeringen, uitgesplitst naar
dienst
8
10
Totaal
opgevat als tijdelijke benaderingen. In de volgende tabellen zijn
de bedragen afgerond op honderden guldens.
Gemiddeld
bedrag
in gld.
7
daartoe te worden uitgevoerd. Naast deze groep blijkt een groot
deel der fraudeurs in de groep der ongeschoolde handarbeiders
te vallen. Geschoolde handarbeiders en zelfstandigen nemen
resp. 27 en 7% voor hun rekening. Fraudeurs uit andere secto-
ren, zoals administratieve medewerkers, vertegenwoordigers,
verplegers en horeca, komen in dit bestand slechts in geringe getale voor.
De omvang van de frande
De belangrijkste vraag vanuit het gemeenschapsbelang is natuurlijk: ,,Hoeveel kost deze fraude de gemeenschap?” Het zal
de op dit gebied ingevoerde lezer niet onbegrijpelijk voorkomen
dat deze vraag moeilijk te beantwoorden zal zijn. Het levert grote administratieve problemen op om te achterhalen hoeveel geld
de fraudeurs uiteindelijk ten onrechte in handen gekregen
hebben.
Zoals uit label 5 blijkt, werkt ongeveer een vierde der fraudeurs volgens wettelijk arbeidscontract en is de fraudeperiode
middels loonopgaven vast te stellen (aannemende dat er niets
zwart wordt uitbetaald). In de overige gevallen is zo’n nauwkeurige vaststelling vrijwel onmogelijk. De zelfstandig werkende
fraudeurs moeten worden gevolgd en gadegeslagen. Alles wat
voor het onderzoek aan werk is verricht, valt niet of nauwelijks
te bewijzen, tenzij de verdachte doorslaat en ,,schoon schip”
maakt, iets dat naar verluidt maar weinig voorkomt. Gewoonlijk was men ,,net begonnen” of werkte men vroeger alleen
,,voor familie en vrienden”, uiteraard ,,voor niets of een paar
Parket: Arnhem
DenHaag
De Bosch
Dordrecht
GSD: Den Haag
Rotterdam
Dordrecht
Eindhoven
Arnhem
GAK
SFB
7.500
12.400
3.300
9.000
15.700
22.000
11.400
10.100
43.700
11.600
13.300
16.000
Onbekend:
onbekend.
Ten aanzien van de ten onrechte uitgekeerde bedragen zijn we
uitgegaan van de in het jaar 1983 ter kennre gekomen gevallen
van fraude. Daarbij dient te worden vernjeld dat de berekende
gemiddelden van het gehele bestand op een aantal posten afwijken van die van 1982, hetgeen crop wijst dat er nogal wat schommeling in het materiaal zit en dat de hier vermelde bedragen niet
zonder meer landelijk — of zelfs over de jaren — mogen worden
geextrapoleerd. Deze gegevens gelden slechts voor deze diensten
en voor deze onderzochte periode en dienen slechts te worden
1242
36
13
34
335
248
Gemiddeld
bedrag
in gld.
ww
wwv
ABW
RWW
WAO/AWW
Personen
10.200
18.700
24.000
12.200
41
82
69
118
3
9
46.800
4.200
Onbekend:
opgegeven bedragen ,,opgehoogd” zquden moeten worden, is
65
Tabel 8. Gemiddelde onterechte uitkering, uitgesplitst naar wet
waarheidsgetrouw pp te geven hoelang een steunfraudeur in
,,plotseling werk gevonden hebben” of dat hun man ,,pas gele-
4
115
10
29
ger gemiddeld schadebedrag op te leveren dan de andere uitkeringen. Het hoge gemiddelde schadebedrag bij arbeidsongeschikten is gebaseerd op een te klein aantal waarnemingen om
daaruit verdergaande gevolgtrekkingen te maken.
ZW e.a. uitk.
den is thuisgekomen”. In de meeste gevajjen wordt het onderzoek dan stopgezet en blijft een frauderapport alsmede een berekening van de schade achterwege: een fraudeduur is immers alleen middels een loonopgave van een bonafide werkgever te
bepalen.
Voor een juiste beoordeling van de qpgegeven schadebedragen dient men met deze kanttekeningen rekening te houden. In
feite komt het crop neer dat men in ongeveer 60% der gevallen
slechts een bemjsbaar minimum kan berekenen. Met hoeveel de
7
13
6
Zoals gezegd dienen de in deze en volgende tabellen weergegeven bedragen met de grootst mogelijke omzichtigheid te worden
gehanteerd.
Tabel 8 geeft een vergelijking van de gemiddelde schadebedragen naar uitkeringswet. Fraude bij ABW-uitkering blijkt een ho-
tientjes”.
Malafide werkgevers hebben er eveneens geen belang bij om
dienst was, zodat men ook in deze gevallen alleen is aangewezen
op wat de sociale rechercheurs zelf hebben waargenomen. Hetzelfde geldt voor de samentrekkers en schijnverlaters, voor zover men bij deze groep zelfs maar iets kan bewijzen. Te zamen
vormen deze groepen 61% van het gehele fraudebestand. Ten
slotte is er nog de groep van fraudeurs die merken dat zij gevolgd
worden of anderszins in de peiling worden gehouden en die andersdaags de maatschappelijk werker komen vertellen dat zij
Personen
16.000
322
251
Tabel 9 bevat een vergelijking van de schadegemiddelden per
wijze van frauderen.
De z.g. economische eenheden blijken het hoogste gemiddelde
schadebedrag op te leveren, gevolgd door de zelfstandig werkenden en de in dienst van koppelbazen werkzame clienten. Opvallend is in deze label het betrekkelijk lage schadegemiddelde van
de ,,wit” werkende fraudeurs, nl. f. 9.800. Mogelijkerwijs
wordt dit verschil veroorzaakt door de omstandigheid dat deze
Tabel 9. Gemiddelde onterechte uitkering, uitgesplitst naar wij-
ze van plegen
Gemiddeld
bedrag
in gld.
Arbeidscontract
Werkgevers(deel) zwart
Koppelbaas
Zelfstandig
Ander inkomen
Prostitutie
Economische eenheid
Combinatie inkomen
Overig
Personen
9.800
13.700
24.000
26.100
10.600
7.600
102
27.400
8.300
15.400
16.000
Onbekend:
34
21
45
15
14
42
13
39
325
248
fraudeurs sneller kunnen worden aangepakt en een minder langdurig onderzoek noodzakelijk is. Nader onderzoek naar het
tijdsverloop van de fraude-onderzoeken zou hierop meer licht
kunnen werpen.
werd nageleefd. Over de feitelijk terugbetaalde bedragen was
nog minder bekend. De mededelingen van de desbetreffende
functionarissen vertoonden op dit punt echter een deprimerende
eensluidendheid: er komt van de ten onrechte verstrekte uitkering maar zeer weinig binnen. Gelet op de schadebedragen kun-
nen terugbetalingsregelingen van enige tientjes per week weinig
De koslen voor de dader
Natuurlijk is het niet alleen van belang orn de aan de gemeenschap toegebrachte schade te weten te komen. Wanneer een
fraudeur gepakt wordt en de hoogte van de schade alsmede de
wijze van plegen daartoe aanleiding geven, mag men verwachten
dat het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de fraudeur zal
worden ontnomen: ,,Crime does not pay”. Ten einde hierop
meer zicht te krijgen hebben we in het formulier vragen opgenomen ten aanzien van de eventuele terugbetaling en administratieve sancties. Eveneens hebben we vragen opgenomen ten aanzien
van de afdoening door het OM en de straftoemeting: de afhandeling is immers een onlosmakelijk onderdeel van de fraudezaak.
De op dit vlak gestelde vragen bleken in de meeste gevallen
niet te beantwoorden te zijn. Van de 181 gevallen was slechts in
71 zaken bekend of er een betalingsregeling getroffen was. Daarvan was bekend dat de regeling in 37 gevallen geheel of ten dele
meer dan symbolisch genoemd worden. Daarbij gaat het om
mensen die in de uitkering blijven. Wordt de uitkering gestopt,
dan zou verhaal vrijwel onmogelijk zijn. Indien deze mededelingen op meer dan een paar persoonlijke indrukken berusten, dan
betekent dit dat frauderen in veel gevallen een betrekkelijk risicoloze wijze van inkomstenvermeerdering is, waarbij de
zwaarste sanctie de stopzetting van de uitkering lijkt te zijn.
Petrus C. van Duyne
2) Dit verschil wordt vooral veroorzaakt door het groot aantal WWgerechtigde zwartwerkers in dienst van enige koppelbazen en andere malafide werkgevers, die en masse geverbaliseerd werden.
3) In deze paragraaf wordt kortweg over ,,fraudeurs” gesproken, Hierbij dient natuurlijk te worden opgemerkt dat de meeste geregistreerde zaken nog niet strafrechtelijk zijn afgedaan.