Boekbespreking van: Bert de Vries: Ontspoord kapitalisme, Amsterdam: Prometheus, 2020
Ontspoord kapitalisme van Bert de Vries is een verrassing. Dit voor niet-economen geschreven boek komt met vrij ongezouten kritiek op het dominante neoliberale denken (en de politiek) waaraan De Vries zelf meegewerkt heeft. In de jaren tachtig van de vorige eeuw was hij fractieleider van het CDA en van 1989 tot 1994 heeft hij als minister van Sociale Zaken het ‘no nonsense’-beleid van Lubbers met overtuiging uitgedragen.
Het boek kan rebelse jonge mensen motiveren om economie te studeren. Anders dan de standaard leerboeken ‘Economics’ biedt Ontspoord kapitalisme een inleiding economische en sociale geschiedenis, interessante passages techniekgeschiedenis en een onthutsende en verhelderende kroniek van economische en financiële crises en hun oorzaken. En niet te vergeten: een stukje geschiedenis van ons vak, waarbij vooral Keynesiaans denken helder aan de orde komt. Wie zich zorgen maakt dat huidige economiestudenten vooral tot enge modeltechnocraten worden opgeleid, zou dit zijn eerstejaarsstudenten moeten aanbieden.
Lichte globalisering
Uiteraard heb ik ook kritiek. Zo is de auteur wel erg pessimistisch over de gevolgen voor de werkgelegenheid van wat hij ‘hyperglobalisering’ noemt. Dat komt wellicht omdat De Vries de ‘Hollandse Ziekte’ van eind jaren zeventig en begin jaren tachtig heeft meegemaakt. De vele bedrijfssluitingen en hard oplopende werkloosheid die het gevolg waren van een overgewaardeerde gulden hebben een haast traumatische stempel gedrukt op het economisch denken van een hele generatie Nederlanders.
Afgezien van de ‘Hollandse Ziekte’, liggen de feiten echter anders. Zo laten Euwals et al. (2019) laat zien dat ‘globalisering’ vrij weinig invloed op de Nederlandse werkgelegenheid heeft. Dit is niet verrassend, aangezien het leeuwendeel van de Nederlandse handel nog altijd binnen de EU plaatsvindt en omdat tegenover lagere lonen ook een lagere productiviteit staat. Bovendien is het aannemelijk dat veel werk dat naar lagelonenlanden is gegaan anders geautomatiseerd was.
Desalniettemin is de conclusie die De Vries trekt juist. Zijn pleidooi voor ‘lichte globalisering’ is overtuigend, niet omwille van de werkgelegenheid, maar vanwege de labiliteit van financiële markten. ‘Lichte globalisering’ omvat kapitaalcontroles en importheffingen aan de EU-buitengrenzen. Kapitaalcontroles moeten de labiele financiële markten stabiliseren. Importheffingen moeten een gelijk speelveld scheppen omdat elders in de wereld milieu- en arbeidsstandaards soms ver beneden Europees peil liggen. Tenslotte hoort bij ‘lichte globalisering’ ook het ‘infant industry’ argument dat teruggaat op de ‘Erziehungszölle’ van Friedrich List (1841). Daarmee kunnen ontwikkelingslanden hun jonge industrieën tijdelijk beschermen tegen technologisch superieure concurrenten uit rijke landen.
Loonmatiging als blinde vlek
Ook mag kritisch worden opgemerkt dat de auteur in zijn tijd als politicus nogal fanatiek vóór loonmatiging was, ook als minister in de jaren negentig. Daar legt hij helaas geen rekenschap over af. Er was eind jaren zeventig zeker veel te zeggen voor een sociaal pact à la Wassenaar om met een mix van loonoffers en arbeidstijdverkorting de ‘Hollandse Ziekte’ te overwinnen. Maar in de jaren negentig was die ziekte al lang overwonnen: bedrijfswinsten waren hersteld en de banen groeiden als kool.
De onnodige voortzetting van loonmatging na de jaren tachtig is een voorbeeld van ‘hysterese’. Hysterese niet in het gedrag van werklozen, maar in het economisch denken en handelen: terwijl het probleem van lage bedrijfswinsten al lang was verdwenen, is het daarop geijkte beleid toch voortgezet.
Dit is relevant voor andere punten waar het boek wel aandacht aan besteed. Zo beschrijft de auteur zorgvuldig de polarisering in de inkomens- en vermogensverdeling; en de groeiende bestaansonzekerheid door flexibilisering. Alleen is de situatie nog net iets erger dan De Vries denkt. De koek werd niet alleen ongelijker verdeeld; de jaarlijks extra te verdelen koek werd ook kleiner. Onderzoek laat zien dat ruwweg een derde tot de helft van het kostendalingseffect van loonmatiging teniet is gedaan omdat als gevolg van loonmatiging de arbeidsproductiviteit stelselmatig langzamer groeide – en daar zijn goede (neoklassieke én Schumpeteriaanse) argumenten voor die de auteur helaas overslaat (zie Kleinknecht 2020 voor een recent overzicht).
De groei van de toegevoegde waarde per arbeidsuur en dus de koek die jaarlijks extra kan worden verdeeld tussen arbeid, kapitaal en overheid ging in Nederland over de afgelopen veertig jaar trendmatig langzamer dan waar dan ook in West-Europa. Ja, de banen groeiden als kool, maar dit kwam vooral omdat de productiviteitsgroei zo tegenviel: met minder moderne technologie zijn meer handen nodig. Maar is dit nou goed structuurbeleid?
Hoe dan ook: de lage groei van de toegevoegde waarde per arbeidsuur impliceerde dat opeenvolgende kabinetten geen andere keuze hadden dan altijd weer opnieuw veel zuurs en weinig zoets uit te delen. De budgettaire speelruimte werd ook nog extra verkleind door een terugtredende overheid. Daar deed de politicus De Vries wel aan mee. Dit alles bevorderde slijtage bij middenpartijen en voedde populisme, waar De Vries bezorgd over is. Maar uit het perspectief van een productiviteitscrisis van veertig jaar is het helemaal niet zo verwonderlijk dat de PvdA nu met negen zetels in de Tweede Kamer zit. En het CDA met niet veel meer.
Geen einde aan de euro
De onnodige voortzetting van loonmatiging leidde ook tot groeiende polarisering in de Eurozone. De Nederlandse (en meer recent: de Duitse) loonmatiging draagt bij aan extreme exportoverschotten die de Eurozone destabiliseren; want de tegenvallende binnenlandse koopkracht door lage loongroei vermindert import uit Zuid-Europa; tegelijkertijd kunnen Nederlandse en Duitse exporteurs extra scherp concurreren op de prijs.
De Vries wil de betalingsbalansonevenwichtigheden in de eurozone verhelpen door herinvoering van nationale munten. Hij wil echter, anders dan krantenrecensies over Ontspoord kapitalisme schreven, de euro niet afschaffen, maar redden door de euro een ‘Bancor’-rol te geven.
De ‘Bancor’ werd in 1944 door Keynes op de Bretton Woods conferentie voorgesteld als een rekeneenheid voor afwikkeling van internationale betalingen. Nationale munten zijn met vaste (maar veranderbare) wisselkoersen aan de ‘Bancor’ vastgeklonken. Dus een nieuw ‘Bretton Woods’, maar dan niet met de dollar maar met de euro als sleutelvaluta. De mogelijkheid om hun munten ten opzichte van de sleutelvaluta af te waarderen kan soelaas bieden voor mediterrane economieën waar de Duitse en de Nederlandse exportmachines meedogenloos overheen walsten, met als consequentie een sluipende de-industrialisering, hogere werkloosheid (en ja: hogere overheidstekorten) in het Zuiden. In zijn model zou ook passen dat noordelijke landen gewoon de Euro houden, terwijl zuidelijke nationale munten (of een mediterrane euro) daaraan gekoppeld zijn.
De euro als moderne ‘Bancor’ zal vroeger of later relevant worden, mochten de Noordelijke lidstaten van de Eurozone doorgaan met hun agressief beleid van ‘beggar-thy-neighbour’ of: ‘eigen werklozen eerst!’ Als ik een Italiaan of Griek was, zou ik voor het model van De Vries gaan.
De schrijver maakt ook duidelijk: als er niets verandert, dan strompelt de Eurozone in haar huidige vorm van crisis naar crisis. Als ‘collateral damage’ kan het hele Europese project averij oplopen. De Vries voelt dondersgoed aan dat Nederland – samen met Duitsland de grootste profiteur van de Euro – dan van een koude kermis thuiskomt.
Hij noemt ook nog even een alternatief: landen met exportoverschotten zouden verplicht grotere tekorten in hun overheidsbegroting moeten nemen. Dit zou inderdaad helpen tegen excessieve exportoverschotten. Maar dit zal er bij de Wopke Hoekstra’s van deze wereld niet ingaan. Daar verliezen nuchtere economische analyses het van protestantse oerinstincten (‘rente op staatsschuld is zondegeld!’). Iets anders had ook geholpen: laat vakbonden in landen met exportoverschotten hogere looneisen stellen dan in landen met importoverschotten. Maar een overtuigend pleidooi voor hogere lonen in Nederland kan er bij Bert de Vries ook in dit boek niet vanaf. Vermoedelijk vanwege de al eerder genoemde hysterese.
Tovenaarsleerling
We hebben nu zo’n veertig jaar in de koude wind van neoliberaal beleid gestaan, waar velen de weg kwijtraakten. Denk bijvoorbeeld aan de ‘derde weg’ van Schröder, Kok en Blair. Bert de Vries heeft zelf aan dit beleid bijgedragen. Maar op een gegeven moment moet hij zich gevoeld hebben als de tovenaarsleerling van Goethe: “Die ich rief die Geister, werd ich nun nicht los!”. In dit boek maakt hij iets goed en het is ondanks de blinde vlekken zeer de moeite waard.
Ontspoord kapitalisme verschijnt op een goed moment. Het schetst heldere contouren van een politiek programma dat het kapitalisme tegen de kapitalisten in bescherming neemt. Het slothoofdstuk leest als een blueprint van een nieuw sociaal contract, zonder overspannen maakbaarheidsidealen. Je zou willen dat schrijvers van verkiezingsprogramma’s voor de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen toch tenminste het slothoofdstuk nog even lezen. Het moet gezegd: dit boek is verder solide beargumenteerd en onderscheidt zich aangenaam van de vlakke polderpraatjes in onze talkshows.
Literatuur
Euwals, R., S. Groot en G. Meijerink (2019) Globalisering: geringe regionale effecten, wel onzekerheid, CPB Policy Brief, december 2019 (https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/CPB-Policy-Brief-2019-14-Globalisering.pdf)
Kleinknecht, A. (2020) The (negative) impact of supply-side labour market reforms on productivity, Cambridge Journal of Economics, Vol. 44(2): 445-464 (https://academic.oup.com/cje/article/44/2/445/5699843)
List, F. (1841) Das nationale System der politischen Ökonomie, Stuttgart: Cotta.
Auteur
Categorieën