Toerist en toekomst
In het Volksdagblad van zaterdag 25 juli 1896, precies 95 jaar geleden, verscheen een artikel over Arbeiders op reis: “…Het reizen van arbeiders (is) een
onderwerp dat in deze warme dagen zeer actueel
mag worden genoemd. Het nut en de wenselijkheid
van het reizen behoeft zeker niet nader te worden
betoogd. De vraag is alleen of (…) de patroons bereid zullen worden gevonden hun arbeiders in de
gelegenheid te stellen elk jaar een klein vakantiereisje te maken en of het geld daarvoor is bijeen te brengen.”
Het artikel doet verslag van een reis van de werknemers van een verlichte patroon, die een vereniging
op cooperatieve grondslag hebben gevormd en die
“wekelijks een jaar lang 25 cents per persoon hebben gespaard”. De reis ging langs de Rijn (per schip,
spoor en te voet) en was volgens de auteur een succes omdat de deelnemers “voor/ 17,50 drie zeer
aangename dagen hebben doorgebracht en verheffende indrukken ontvangen die lang zullen blijven”.
Het log/kasboek van de betreffende vereniging vermeldt verscheidene geslaagde uitstapjes in binnenen buitenland. Het laat zien dat de grootste zorg van
de organisatoren erin lag om de consument veel te
bieden voor weinig geld. Een belangrijk bestanddeel van het plezier lag in de vanzelfsprekende wellevendheid die ten opzichte van andere reizigers betracht wordt, en in het in alle rust kunnen genieten
van ongerept natuur- en cultuurschoon.
Er is in de afgelopen honderd jaar veel veranderd op
het gebied van vakantie. Allereerst is de beschikbare
tijd toegenomen. In de loop van de eerste helft van
de eeuw is de vakantieduur langzaam gestegen tot
zo’n twee weken. Na de oorlog is de ontwikkeling
versneld, en zeer velen hebben nu zes weken vakantie. Daarnaast is ook het beschikbare geld toegenomen. Als gevolg daarvan kunnen steeds meer mensen
met vakantie; in 1950 ging nog maar 20 procent van
de Nederlandse bevolking met vakantie, in 1990 was
dat bijna 70 procent. In de andere landen van WestEuropa heeft zich een vergelijkbare groei voorgedaan.
Toerisme is als gevolg van deze ontwikkelingen
sterk van karakter veranderd. Het economische belang is enorm toegenomen; van relatief onbelangrijk
tot een van de grootste bedrijfstakken van Europa.
Maar daarmee zijn ook de problemen gekomen in
de vorm van omvangrijke negatieve externe effecten. Het ongestoord genieten is vervangen door een
massaal gedrang bij de toegang tot belangrijke natuur- en cultuurgoederen. De ongerepte natuur is
verworden tot door recreatieve infrastructuur geschonden landschappen en door afval vervuilde wateren. Waar vroeger het vervoer per trein of boot onderdeel was van het plezier, bederven nu congestie
in de lucht en files op de autoweg de vreugde.
Het toegenomen belang en de toegenomen problemen van de toeristische sector zijn voor de EG aanleiding geweest er meer aandacht aan te besteden. Dat
heeft zich geuit in het uitroepen van 1990 tot het Europese jaar van het toerisme en tot het voorstellen
van een daarop voortbouwend actieprogramma.
ESB 24-7-1991
Het Europese jaar van het toerisme gaat uit van de
gedachte, dat het toerisme instrument is voor het
realiseren van hooggestemde doelen als persoonlijke verheffing en Internationale verstandhouding.
Dat is dezelfde inspiratie die we ook aantroffen bij
onze arbeidersreisvereniging honderd jaar geleden.
Maar door de wijziging van het tijdsgewricht wordt
dit doel nu niet geplaatst in het kader van de emancipatie van de arbeidersklasse, maar in het kader
van de cohesie van de Gemeenschap. Toerisme
dient “de burgers en vooral de jongeren aan te zetten tot het beter leren kennen van de culturen en
van de wijze van leven in de andere lidstaten en zodoende de Europese realiteit beter te beseffen” .
In het actieprogramma wordt een reeks maatregelen voorgesteld, die het toerisme moeten stimuleren
en verbeteren. Een deel daarvan is van economische aard, en heeft betrekking op de aanbodstructuur van de bedrijfstak, op de werking van de markt
en op de spreiding van de vakanties in tijd en ruimte, waardoor een beter gebruik wordt gemaakt van
de kapitaalgoederenvoorraad. Daarnaast zijn er sociale maatregelen: zo dient het belang van de toerist
als consument beter te worden beschermd en de
deelname van bepaalde groepen (bij voorbeeld jongeren) te worden bevorderd. Ten slotte moet meer
rekening worden gehouden met de kwaliteit van
het milieu; de EG heeft daarvoor bij sommige projecten het machtsmiddel van steun uit de z.g. Structuurfondsen.
Een eerste beoordeling van het programma geeft
aanleiding tot gemengde gevoelens. Enerzijds de
overtuiging dat de positieve economische effecten
wel zullen optreden. De trendmatige factoren, versterkt door Europese en nationale beleidsmaatregelen zullen tot een fikse groei van het aantal toeristen
leiden, zodanig zelfs dat het toerisme over enkele jaren de grootste bedrijfstak in Europa zal zijn geworden. Anderzijds de zorg dat omvangrijke negatieve
effecten niet voorkomen kunnen worden. De op het
punt milieu voorgestelde maatregelen lijken in het
licht van de bestaande problemen al erg bescheiden, maar zijn dat zeker in het toekomstperspectief
van een sterke groei van het internationale toerisme.
Nationale en Europese overheden zullen dan ook
een veel grotere inspanning dienen te leveren om
ook het toerisme onderdeel te laten worden van een
duurzame ontwikkeling in onze gemeenschappelijke toekomst .
W.T.M. Molle
1. EG Commissie, 1990 Europees jaar van het toerisme, Notities over Europa, 2/90.
2. EG Commissie, Actieprogramma van de Gemeenschap
op het gebied van het toerisme, Brussel, 1991.
3. Zie bij voorbeeld EVD/VROM, Mogelijkheden voor het
Nederlandse bedrijfsleven binnen de internationale toeristische groeimarkt, Den Haag, 1991.
4. World Commission on Environment and Development,
Our common future, Oxford, 1987.