Ga direct naar de content

Tijgers en beren op ons pad?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 6 1994

Tiigers en beren op ons

pad?
A.C.].M. de Graaf, B. Minne en H.G.A. Noordman*
e opkomst van Azië en Oost-Europa heeft grote invloed op de Nederlandse
concurrentiepositie. In dit artikel wordt deze invloed direct en indirect
geanalyseerd, waarbij goederen worden ingedeeld op basis van hoogwaardigheid.
We onderzoeken de Nederlandse concurrentiepositie aan de hand van de breedte en
prijsverschillen van de aangeboden goederen pakketten op de Duitse markt. Voorlopig
is Oost-Europa op alle fronten goedkoper dan Nederland, terwijl de Aziatische
landen op high-techgebied een bedreiging vormen.

D

De opkomst van Azië en Oost-Europa heeft grote invloed op de Nederlandse concurrentiepositie. Voor
de industrie komt deze invloed vooral tot uiting op
de buitenlandse, met name de Westeuropese, markt.
Het is op deze markten dat we de Aziatische en Oosteuropese landen tegenkomen als concurrerende leveranciers. In het vervolg gebruiken we de Duitse
markt, met een aandeel van 30% onze grootste afzetmarkt, als representant van de Westeuropese markt.
De Duitse invoer is, mede als gevolg van de hereniging van Oost- en West-Duitsland, sterk gegroeid.
China, ‘Rest’ Azië (Thailand, Vietnam, Indonesië, Filipijnen, Maleisië en India) en Oost-Europa hebben
daarvan het meest weten te profiteren (tabel 1). De
import uit Japan, de Tijgers en Nederland groeide het
minst. Deze groeicijfers naar land van herkomst geven slechts een eerste indruk van de opkomst van
Azië en Oost-Europa.
Om een meer gedifferentieerd oordeel te krijgen
over deze groeiverschillen en de economische achtergronden daarvan is ~ebruik gemaakt van gedetailleerde handelsgegevens . Met behulp daarvan is het
mogelijk meerdere aspecten van concurrentie te
onderzoeken. Naast prijzen kunnen we ook de pakketten van verschillende aanbieders vergelijken. Dit
is van belang omdat twee landen die hetzelfde goederenpakket naar Duitsland exporteren op die markt
concurrenten van elkaar zijn; wanneer ze echter een
verschillend goederenassortiment
exporteren zijn het
geen concurrenten. De doorsnede van de goederenpakketten zegt dus iets over de mate van concurrentie. Maar ook op een kleine doorsnede kan nog wel
grote èoncurrentie zijn. De goederen die een land exporteert zijn echter niet willekeurig door dat land gekozen. Ze zijn het gevolg van een specialisatie die gebaseerd is op de comparatieve voordelen van dat
land. Op korte termijn zal een land dat gespecialiseerd is op moderne produkten slechts weinig con-

currentie ondervinden van een land dat gespecialiseerd is op traditionele produkten. Daarom verdelen
we alle produkten over drie soorten produktgroepen
(high-, medium- en low-tech). Hierdoor kan de concurrentiepositie van de verschillende handelspartners
van Duitsland beter met elkaar worden vergeleken.
We gebruiken de gedetailleerde handelsgegevens
dus om drie nieuwe variabelen te bepalen. Ten eerste zijn alle verhandelde industriële produkten, op basis van de unit-values (de waarde gedeeld door het
volume), ingedeeld in high-, medium- en low-tech.
Deze driedeling is een afspiegeling van de factorintensiteiten die nodig zijn om de goederen te produceren2. Soms resulteert nog een ‘verkeerde’ indeling.
Met name kleding, leder en schoeisel zouden oorspronkelijk worden ingedeeld bij de high-tech. Deze
produkten zijn alsnog ingedeeld bij de low-tech.
Onze indeling blijkt goed overeen te komen met die
van de OESO op basis van R&D-intensiteit3.
Ten tweede geeft het aantal ingevoerde goederen
interessante informatie over de concurrentiepositie.

• De auteurs zijn werkzaam bij het Centraal Planbureau. Zij
danken C.A. Burk voor zijn bijdrage aan de totstandkoming
van dit stuk. Een meer uitgebreide beschouwing is te vinden in het Centraal Economisch Plan 1994.
1. Het betreft OESO-cijfers op het SITC vijf digit-niveau
voor 1988 en 1992. Dit betreft ongeveer 3000 produkten.
De keuze voor 1988 is bepaald door het begin van de handelsliberalisering met Oost-Europa; 1992 is het laatste jaar
waarvoor internationale handelsgegevens
beschikbaar zijn.
2. De gebruikte indeling behoeft wel enige relativering. Vernieuwing kan ook bestaan uit procesinnovatie.
Deze innovatie komt slechts zeer beperkt tot uiting in de unit-value
van het eind produkt. De produkten worden dan bij de lowtech ingedeeld maar het produktieproces
in zo’n bedrijf
kan wel high-tech zijn.
3. R&D uitgaven per eenheid produktie. Zie OESO, Industrial policy in OESO countries, Annual Review 1992, blz. 125.

Dit aantal is een indicator voor de breedte van het
door de handelspartner
geleverde pakket. Het geeft
de mate waarin de door Duitsland geïmporteerde
produkten worden aangeboden
door een land.
Ten slotte gebruiken we de cijfers om informatie
te krijgen over de prijsconcurrentiepositie.
Volgens
de internationale
handelstheorie
bepalen, op de lange duur, comparatieve
voordelen de concurrentiepositie van een land. Die voordelen worden zichtbaar
in de handelsstructuur
indien relatieve prijsverschillen tussen landen een afspiegeling zijn van relatieve
kostenverschillen.
We berekenen
prijsverschillen
van
pakketten van goederen die door Duitsland uit verschillende landen zijn ingevoerd.
De opkomst van Azië en Oost-Europa
is niet alleen een bedreiging maar biedt ook kansen. Het zijn
grote afzetmarkten die tot ontwikkeling
komen en dit
biedt mogelijkheden
voor onze export. Daarom bekijken we ook de groei van de export naar deze landen.

Het aantal produkten op de Duitse markt
De pakketbreedte
van het aanbod van een land op
de Duitse markt geeft informatie over de concurrentiepositie van dat land. Deze is berekend als het aantal produkten dat Duitsland uit een land invoert (in
procenten van het totale aantal ingevoerde produkten). De traditionele handelspartners
van Duitsland
leveren bijna het volledige pakket (tabel 2)4. De opkomst van Azië en Oost- Europa blijkt duidelijk uit
de verbreding van hun produktassortiment.
Oost-Europa verbreedde
het assortiment het sterkst en bereikte in 1992 een zeer hoge dekking.
Niet voor alle produkten is de economische
achtergrond van deze dynamiek gelijk. Het high-tech segment is reeds vanwege de aard van de produkten dynamischer dan de traditionele low-tech produkten.
Ontwikkeling
van high-techprodukten
vindt plaats in
landen met veel menselijk kapitaal en vereist relatief
weinig grondstoffen
maar vaak veel marktbewerkingS . Hetzelfde geldt voor het ontwikkelen
van een
doelmatig produktieproces
voor die produkten.
Het
kan echter efficiënter zijn het produktieproces
zelf,
nadat het ‘uitontwikkeld’
is, te laten uitvoeren door
laaggeschoolde
arbeid met lage lonen. Ook zou assemblage van high-techprodukten
kunnen plaatsvinden in lage-lonenlanden.
Traditionele produkten zijn
low-tech; ze vereisen veel grondstoffen
en laaggeschoolde arbeid maar meestal weinig marktbewerking. Medium-tech produkten nemen een tussenpositie in. De comparatieve
voordelen van een land
(ligging, grondstoffen,
lage lonen, menselijk kapitaal)
zijn van beslissende invloed op de specialisatie in de
drie goederengroepen.
In samenhang
met de hoge
waarde per te vervoeren kilogram zijn in het algemeen de transportkosten
van high-tech produkten relatief lager dan van low- tech produkten.
Op grond van deze karakteristieken
is de pakketbreedte van de invoer naar land van herkomst van
de drie soorten goederen zowel naar omvang als ontwikkeling verschillend (tabel 2). Vanwege het relatief
geringe belang van transportkosten
zal in het algemeen voor verder weg gelegen landen het aandeel
high-tech hoger zijn dan het aandeellowtech.
Bij de

ESB 6-4-1994

Tabell. Import van Duitslanda
Waarde 1992
in mrd dollars
Noordwest-Europab
wvo Nederland
Verenigde Staten
Japan
TijgersC
Rest Aziëd
China

Oost-Europae
Rest wereld
Wereld

Toename 1988-1992
in procenten

178

36
25
24
14
8

62
51

69
51
52
116

97

218
181
59

371

66

7
18

a. In 1988 zijn de cijfers voor Duitsland exclusief en in 1992 inclusief OostDuitsland (in 1992 ongeveer 3% van de totale Duitse invoer). Het betreft alle
produkten exclusief grondstoffen.
b. Duitsland, Denemarken, België, Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk en het
Verenigd Koninkrijk.
c. Singapore, Taiwan, Hongkong en Zuid-Korea.
d. Thailand, Vietnam, Indonesië, Filipijnen, Maleisië en India.
e. Polen, Tsjechoslowakije, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en GOS.
‘verre’ nieuwkomers
vinden we deze relatie ook terug, met uitzondering
van Rest Azië dat een meer gelijkmatige verdeling heeft. Dit duidt erop dat de relatief hoge transportkosten
voor Rest Azië minder
zwaar wegen dan de lage lonen. Voor de Europese
landen speelt de afstand tot Duitsland nauwelijks een
rol; ze bieden dan ook een bijna volledig assortiment
aan.
Bij Rest Azië en China is de verbreding van het
geleverde assortiment geconcentreerd
bij high- en
medium-tech
produkten.
Bij Rest Azië is ook het lowtech assortiment nog behoorlijk toegenomen.
De dynamiek van de Tijgers valt enigszins tegen. Oost-Europa heeft in alle categorieën het produktassortiment
fors kunnen uitbreiden. In 1992 heeft deze regio bij
de low-tech produkten zelfs het hoogste aandeel na
Noord-West-Europa.
Bij high- en medium-tech
bezet
Oost- Europa de derde positie. Naast de handelsliberalisatie hebben ook de zeer lage prijzen en de geringe invloed van transportkosten
daarbij geholpen.

De Nederlandse prijsconcurrentiepositie
Hoeveel duurder zou het pakket goederen dat Nederland aan Duitsland levert zijn als het door een ander
land geleverd zou worden? Om deze vraag te beantwoorden is uitgerekend
wat de prijs van het Nederlandse pakket zou zijn bij een waardering van de
hoeveelheden
tegen de prijzen van de andere landen.

4. Bedacht moet worden dat door aggregatie van landen tot
een landenblok de dekking hoger wordt.
5. Voor de indeling in high-, medium-, en low-tech zijn het
gemiddelde en de standaardafwijking van de logaritme van
de unit-values bepaald. Goederen waarvan de unit-value
(waarde van import + export gedeeld door het volume daarvan in kilo’s) groter is dan het gemiddelde plus 0,5 keer de
standaardafwijking zijn als high-tech ingedeeld. Een unit-value kleiner dan het gemiddelde min 0,5 keer de standaardafwijking deelt het goed in bij de low-tech.

92 88-92

High. tech Medium-tech Low-tech
92 88-92
92 88-92
92 88-92

%

%

Totaal
%

%

Noordwest-Europa

Japan
Tijgers

58

Rest Azië

-1
-1
3
0
2

99
94
85
63
51
50
84

wvo Nederland
Verenigde Staten

China
Oost-Europa

11

10
17

%

%

punt

punt

0
0
0
2
2
13
15
24

99
89
91
77
68
49
56
89

%

punt

100
96
89
73
66
56
56
87

0
0
2
3
6
15
13
16

%
punt

100
95
77

46
46
49
42
83

0
2
4
1
1
8
4
12

Tabel 2.
Pakketbreedte
van de Duitse
invoer in 1992
en mutatie

Een dergelijke prijsvergelijking is alleen zinvol indien de goederen in het pakket zelf goed vergelijkbaar zijn. Wanneer deze goederen niet voldoende homogeen zijn kunnen kwaliteitsverschillen binnen het
pakket een rol gaan spelen. De homogeniteitseis is
1988-1992
de belangrijkste reden geweest dit onderzoek op te
bouwen vanaf een zeer gedetailleerd produktenniveau6.
De procentuele prijsverschillen (tabel 3) hebben
alleen betrekking op produkten die Duitsland zowel
uit Nederland als uit een ander land invoert. Nederland biedt in Duitsland vrijwel alle produkten aan,
maar er zijn produkten die door Nederland wel en
door andere landen niet worden geleverd. Dit zou er
op kunnen duiden dat Nederland daar comparatieve
voordelen heeft. Afgaande op tabel 2 is het pakket
dat de Verenigde Staten leveren breder dan dat van
China. De prijs voor de Verenigde Staten kan dus niet
worden vergeleken met die van China.
De Nederlandse positie op de Duitse markt is in
het algemeen niet ongunstig. In vergelijking met de
wereld is Nederland niet duurder en voor mediumtech produkten zelfs iets goedkoper. Alleen Oost- Europa biedt het overeenkomstige Nederlandse pakket
goedkoper aan. Van Oost-Europa gaat op het gebied
van prijsconcurrentie dan ook de sterkste dreiging
Tabel 3. Prijsuit. Het kan met een tamelijk breed produktassortimutatie van het ment sterk in prijs concurreren.
Nederlandse
De Tijgers en Rest Azië kunnen tegen ongeveer
pakket in Duitsdezelfde prijS het overeenkomstige Nederlandse highland (1992) als
het door een an- techpakket aanleveren. Ten opzichte van China en
Oost-Europa is de situatie slechter want die landen
der land zou
kunnen het overeenkomstige pakket goedkoper leveworden gelevenl, in procen- ren. Op medium-tech gebied lijkt de Nederlandse
ten
High-tech

Medium-tech

Low-tech

6
18

9
23

7
17

11

11

63
10
3
-14
1

3a
5
-13
-14
_2a

4
16
24
16
15
8
-9
la

Totaal
Noordwest-Europa
Verenigde Staten
Japan
Tijgers
Rest Azië
China
Oost-Europa
Wereld

4a
la
6
5
-23
3

a. Niet significant verschillend van O. Zie E.A. Selvanathan, Standard errors for
Laspeyres and Paasche index numbers, Economics Letters, nr. 35, 1991.

prijsconcurrentiepositie
over het geheel genomen net
iets sterker dan bij de high- techprodukten. Een duidelijke uitzondering vormt Oost-Europa dat hier een
geduchte (potentiële) prijsconcurrent is. Hetzelfde
beeld geldt voor de lowtech produkten, waar overigens de Nederlandse positie ten opzichte van Azië
gunstig is. De economie van Oost- Europa werd in
1988-1992 gekarakteriseerd door overgang van autarkie naar vrijhandel. Dit gaf een schok waardoor in
Oost-Europa de heftigste veranderingen van alle beschouwde regio’s optraden. En dit proces is nog lang
niet uitgekristalliseerd. Dat blijkt bij voorbeeld uit de
lage prijsniveaus: Oost-Europa kon in 1992 het pakket goederen dat Nederland naar Duitsland exporteerde zo’n 14% goedkoper aanbieden dan ons land.
Anders ligt de situatie bij Rest Azië en China. De
handelsontplooiing
met Rest Azië gaat wel snel, maar
geleidelijk, want die vindt plaats in het kader van
min of meer vrije concurrentie. Kenmerkend is hier
de opbouw van comparatieve voordelen en ‘catching
up’ als doelbewust beleid, gericht op marktbewustzijn, kwaliteit van arbeid en hoge investeringen in
machines. Dit geldt ook wel enigszins voor China,
maar daar is tevens een analogie met Oost-Europa:
politieke veranderingen leiden tot overgang van autarkie naar vrijhandel. Dit geeft ook hier een heftige
aanpassing. Evenals Oost-Europa hebben deze Aziatische landen (zeer) lage loonkosten, maar de transportkosten zijn juist hoog.
Alles overziend was de handel vooral met Azië
en Oost-Europa in de afgelopen jaren sterk in beweging. Voorlopig is Oost-Europa op alle fronten goedkoper dan Nederland, terwijl de Aziatische landen op
high-techgebied een bedreiging vormen. Gezien het
geringe marktaandeel van deze regio’s is de invloed
hiervan nog beperkt maar de ontwikkeling tussen
1988 en 1992 geeft aan dat de aanpassingsprocessen
zeker nog niet zijn uitgewerkt.

Export
Naast de bedreigingen op bestaande markten bieden
de snelle economische groei van Azië en de handelsliberalisatie met Oost- Europa ook nieuwe afzetperspectieven. Heeft Nederland daarvan geprofiteerd in
1988-1992? Voor Oost-Europa is dat zeker het geval:
de uitvoer naar dit gebied steeg veruit het sterkst met
het accent op high- en wat minder op medium-tech
(tabel 4). Het extreem hoge tempo wijst op het niet
uitgekristalliseerde aanpassingsproces
in de schoksgewijze overgang van autarkie naar vrijhandel.
Het is echter zeer de vraag of Nederland voldoende heeft geprofiteerd van de kansen in de opkomende Aziatische landen. De export naar die regio’s bleef
achter bij de totale Nederlandse export, zowel in
high-, medium- als low-tech. Bovendien bleek Duitsland er veel beter te presteren (tabel 5).

6. Ondanks het lage aggregatieniveau
blijken er nog grote
verschillen te bestaan tussen de unit-value prijzen van verschillende landen. Daarom zijn bij de berekening van de
prijsindexcijfers alleen die goederen meegenomen
waar de
unit-values minder dan 50% van elkaar verschillen. Zo worden de kwaliteitsverschillen
sterk verminderd.

De mogelijkheden om te profiteren van de opkomst van Azië en Oost- Europa worden bepaald
door de comparatieve voordelen van een land. Het
uitbuiten van comparatieve voordelen leidt tot specialisatie in bepaalde typen produkten. Deze specialisatie komt tot uitdrukking in de handelsstructuur van
een land. Op dit idee zijn de zogenaamde specialisatiecoëfficienten gebaseerd. Deze zijn berekend als de
ratio van het exportaandeel van bij voorbeeld de
high-tech goederen in de totale export, en het importaandeel van deze goederen in de totale import (tabel
6). Nederland blijkt gespecialiseerd in lowtech (coëfficiënt is groter dan 1). Het is de weerspiegeling van
de sterke positie van de landbouw, voedingsmiddelen en energie- intensieve industrieën gebaseerd op
de comparatieve voordelen van het agro-industrieel
complex en de ligging aan zee en Rijn.
De globalisatie van produktie en vraag en heeft
vooral gevolgen voor high- en medium-tech produkten. In 1988-1992 bleek de totale exportgroei van Nederland en Duitsland van high-tech dan ook het
hoogst en van lowtech het laagst. We verwachten dat
die rangorde in de toekomst blijft bestaan.
De exportsamenstelling van Nederland (tabel 6)
is in dit licht ongunstiger dan die van Duitsland. Het
grootste aandeel van onze export ondervindt de sterke concurrentie van Oost-Europa. Duitsland heeft,
wegens de specialisatie op high- en medium-tech
produkten, meer mogelijkheden om te profiteren van
de groei van de Aziatische markten.

Tabel 4. Exportgroei Nederland (1988-1992),
High-tech

%

mutaties in dollars

Medium-tech

Noordwest-Europa

65

wvo Duitsland

72

Low-tech

29

35
53

Verenigde Staten
Japan
Tijgers
Rest Azië

China
Oost-Europa
Rest wereld
Wereld

29

11

40
-26
5
50
160
54

19
19

41
13
36
39

21

-18

-18

116
36

4
85
-9

55

35

25

Tabel 5. Exportgroei Duitsland (1988-1992),
High-tech
Noordwest-Europa
wvo Nederland
Verenigde Staten
Japan
Tijgers
Rest Azië

38
32
38
24
64

104

% mutaties in dollars

Medium-tech

Low-tech

21
17
0
15
36
23
-18
59
21
22

26
33
-14
30
90
79

China

11

116

Oost-Europa

80
41
42

207
41
33

Rest wereld
Wereld

Slotopmerkingen
Bovenstaande beschouwingen geven uiteraard geen
uitsluitsel over toekomstige ontwikkelingen. Dit temeer niet vanwege de betrekkelijk simpele aanpak
die hier gevolgd is, terwijl de materie nogal complex
is. Niettemin kunnen op grond van de voorgaande
analyses wel uitspraken worden gedaan over de richting waarin Nederland zijn kansen moet zoeken. Ten
eerste is verdere ‘upgrading’ van onze produktiestructuur belangrijk. Niet alleen omdat op onze specialisatie, de low-tech produktie, zich de grootste bedreiging voordoet, maar ook omdat de vraag naar highen medium-tech produkten sterker groeit dan de
vraag naar low-tech produkten. Daarop aansluitend
moet Nederland proberen zijn positie op de Europese markt in ruime zin te behouden en zo mogelijk te
verbeteren. Dit is als het ware onze thuismarkt.
Marktkennis, betrekkelijk geringe culturele verschillen, en relatief lage transportkosten kunnen hier pluspunten voor Nederland zijn. Bovendien, al neemt de
import van Europese landen, uitgezonderd Oost-Europa, op dit moment weinig toe, voor de wat verdere
toekomst zijn scenario’s denkbaar waarin Europa
weer in een bloeiperiode terecht komt7. En ten derde
moet Nederland zo goed mogelijk proberen in te spelen op de groeimarkten van Rest Azië en China. De
ontwikkeling van onze uitvoer naar China tussen
1988 en 1992 toont aan dat hier voor Nederland kansen liggen. Enige geografische heroriëntatie van onze
export lijkt dus wenselijk.
Naast directe kansen kan Nederland ook profiteren van kansen die andere Westeuropese landen,

ESB 6-4-1994

Tabel 6. Speciaiisatiecoëfficiënten en exportaandelen in 1992 van
Nederland en Duitsland
Exportaandelen

Specialisatiecoëfficiënten
Nederland

Duitsland

Nederland

Duitsland
%

High-tech

0,88

1,13

28

Medium-tech

0,98

1,22

Low-tech

1,15

0,62

35
37

vooral Duitsland, putten uit de opkomst van Azië en
Oost-Europa. Evenals bij Nederland overheersen bij
Duitsland de kansen op het high- en medium-tech gebied naar Oost- Europa en Rest Azië, maar de potenties van Duitsland liggen aanzienlijk hoger. Het Duitse comparatieve voordeel ligt in de opgebouwde
kennis en vaardigheden bij de produktie van machines. Dit sluit goed aan bij de investeringsbehoefte
van opkomende industrielanden. Nederland kan daarvan profiteren als toeleverancier van halffabrikaten
aan de Duitse high- en medium-tech industrie. Duitsland ontleent bovendien welvaart aan de benutting
van zijn kansen en oefent daarmee ook vraag uit
naar Nederlandse produkten over een breed front.
A.CJ.M. de Graaf, B. Minne en D.G.A. Noordman

7. Vgl. CPB, Scanning thefuture, 1992.

38
42
20

Auteurs